ECLI:NL:GHARL:2023:8612

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
200.325.370
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie na inkomensverlies door beëindiging onderneming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van partneralimentatie na een echtscheiding. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die de partneralimentatie van de man met ingang van 27 februari 2023 op nihil heeft gesteld. De man, verweerder in hoger beroep, heeft zijn onderneming beëindigd en stelt dat zijn inkomensverlies niet verwijtbaar is. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de relevante feiten in overweging genomen, waaronder de beëindiging van het huwelijk in 2018 en de afspraken in het echtscheidingsconvenant. Het hof heeft vastgesteld dat de man door medische problemen niet in staat is om zijn oude inkomen te verwerven en dat zijn inkomensverlies niet verwijtbaar is. De vrouw heeft verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen, maar het hof heeft geoordeeld dat de man niet in staat is om aan zijn alimentatieverplichtingen te voldoen. De beslissing van de rechtbank om de partneralimentatie te wijzigen is door het hof bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.325.370
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 544928)
beschikking van 10 oktober 2023
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.C. Otten te Bussum,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. F. Riezebos te Heerhugowaard.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 27 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 7 april 2023;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht van mr. Otten van 21 augustus 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 31 augustus 2023 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2018 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Bij beschikking van 12 december 2018 heeft de rechtbank het door partijen op 5 november 2018 ondertekende echtscheidingsconvenant aangehecht en bepaald dat deze deel uitmaakt van de beschikking. In het convenant zijn partijen, voor zover van belang, overeengekomen dat de man aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 1.729,16 per maand aan kosten voor haar levensonderhoud met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Deze bijdrage bedraagt met ingang van 1 januari 2023 ingevolge de wettelijke indexering € 1.961,95 per maand.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover van belang, de door partijen in het echtscheidingsconvenant overeengekomen partneralimentatie, met wijziging van het echtscheidingsconvenant dat achter de beschikking van 12 december 2018 is gehecht, gewijzigd in die zin dat de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie met ingang van 27 februari 2023 is bepaald op nihil.
4.2
De vrouw is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De eerste grief ziet op de aanname dat de partneralimentatie door de wijziging van omstandigheden niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven. De tweede grief ziet op het oordeel van de rechtbank dat de behoefte en behoeftigheid van de vrouw onduidelijk is. De derde, vierde en vijfde grief zien op de (on)mogelijkheid van de man om te werken en inkomen te verwerven.
De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, naar het hof begrijpt, het verzoek van de man alsnog af te wijzen en de beschikking van 12 december 2018 geheel in stand te laten.
4.3
De man voert verweer en hij verzoekt het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de nihilstelling van de partneralimentatie te bekrachtigen.

5.De overwegingen voor de beslissing

Behoefte en behoeftigheid vrouw
5.1
Op de mondelinge behandeling van het hof hebben partijen verklaard dat de behoefte en de behoeftigheid van de vrouw in deze procedure geen onderwerp zijn van het geschil. Het hof zal hierover dan ook niet oordelen, en zich beperken tot de draagkracht van de man.
Relevante wijziging van omstandigheden: inkomensverlies
5.2
Aan de orde is de vraag of zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Zoals de rechtbank heeft geoordeeld, is sprake van een wijziging van omstandigheden nu de man zijn onderneming – een slagerij – heeft beëindigd waardoor hij minder inkomen heeft. Resteert de vraag of deze wijziging relevant is als gevolg waarvan de draagkracht van de man een hernieuwde beoordeling rechtvaardigt.
5.3
Niet in geschil is dat de man zelf heeft besloten zijn onderneming te staken. Volgens de man lagen daaraan medische problemen ten grondslag. De vrouw betwist dat. Naar het oordeel van het hof hangt de beslissing om deze vermindering van inkomen bij de bepaling van zijn draagkracht al dan niet buiten beschouwing te laten af van het antwoord op de vraag of:
1. hij redelijkerwijs het oude inkomen weer kan verwerven en
2. of dit van hem kan worden gevergd.
5.4
Het hof is net als de rechtbank – op dezelfde gronden die het hof overneemt en na eigen weging tot de zijne maakt – van oordeel dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet langer in staat is om te werken als slager waardoor hij redelijkerwijs niet meer zijn oude inkomen dan wel ander inkomen uit arbeid kan verwerven.
Anders dan de advocaat van de vrouw ziet het hof geen reden om voorbij te gaan aan de door de man overgelegde medische gegevens. Naar het oordeel van het hof heeft de man door overlegging hiervan voldoende duidelijk gemaakt dat zijn lichamelijke conditie slecht is vanwege osteoporose in zijn rug, gebroken wervels en het ontbreken van kraakbeen tussen zijn tussenwervels en dat hij continu – blijvend – pijn ervaart. Uit het in hoger beroep overgelegde inzetbaarheidsprofiel dat door – een onafhankelijke – bedrijfsarts [naam1] is opgesteld op 25 april 2023 blijkt dat de man niet meer kan terugkeren in zijn eigen werk als zelfstandig ondernemer/slager. Verder blijkt daaruit dat beroepsmatig vervoer van goederen c.q. personen niet haalbaar is, dat hij beperkt is in dynamische handelingen zoals hand- en vingergebruik, toetsenbord bedienen en muis hanteren, schroef- en wringbewegingen, reiken, buigen, duwen of trekken, tillen of dragen en het maken van hoofdbewegingen. Ook is de man beperkt in statische houdingen zoals zitten en het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk. Het hof is met de man eens dat hij hierdoor geen cateringswerkzaamheden kan verrichten, zoals de vrouw aanvoert, of elders inkomen kan verwerven. Naar het oordeel van het hof kan dat, gelet op het vorenstaande, niet van de man worden gevergd. Het hof neemt daarbij ook mee dat de man inmiddels 65 jaar oud is.
5.5
Nu het antwoord op de in 5.3 gestelde vragen negatief is, hangt van de omstandigheden van het geval af of een inkomensvermindering geheel of ten dele buiten beschouwing moet blijven. Hierbij dient het hof te bezien of de onderhoudsplichtige uit hoofde van zijn verhouding tot de onderhoudsgerechtigde zich met het oog op diens belangen had behoren te onthouden van de gedragingen die tot inkomensvermindering hebben geleid ofwel of de inkomensvermindering verwijtbaar is. Het hof is, anders dan de vrouw, van oordeel dat het inkomensverlies van de man niet verwijtbaar is.
5.6
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat de man door zijn handelwijze – in de verkoop van de slagerij en de aankoop van een woning in [woonplaats2] – onnodig financiële risico’s is aangegaan in het licht van zijn onderhoudsverplichting jegens haar. Het hof begrijpt dat de situatie (ook) voor de vrouw vervelend is omdat zij afhankelijk is van de partneralimentatie. Het hof is echter van oordeel dat de vermogenspositie van de man – en zijn handelwijze daarin – los staat van zijn inkomensverlies. Voor zover de vrouw bedoelt dat de man door zijn handelwijze een lager rendement ontvangt uit zijn vermogen, gaat het hof daaraan ook voorbij, omdat duidelijk is dat de man niet over dusdanig hoog vermogen zou beschikken dat hij van het inkomen dat hij daaruit zou kunnen ontvangen in de kosten van zijn eigen noodzakelijke levensonderhoud zou kunnen voorzien en de daarnaast de – dan wel enig bedrag aan – partneralimentatie zou kunnen blijven betalen indien hij niet tot verkoop van de slagerij en de aankoop van de woning in [woonplaats2] was overgegaan.
5.7
Net als bij de rechtbank debatteren partijen over de arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) van de man. In hoger beroep heeft de man de polis – met wijzigingsdatum 28 april 2009 – van de tijdens het huwelijk bij de [naam2] afgesloten AOV overgelegd. Uit de polis blijkt dat de verzekering eindigt op 1 januari 2019, zijnde de eerste dag van de maand volgend op het bereiken van de 60 jarige leeftijd. De stelling van de vrouw dat het de keuze van de man is geweest om de AOV te beëindigen, volgt het hof dan ook niet.
De vrouw stelt verder dat het op de weg van de man had gelegen om een nieuwe AOV af te sluiten waardoor hij tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd bij arbeidsongeschiktheid een uitkering zou ontvangen en dat het voor zijn rekening en risico komt dat hij dat heeft nagelaten. De vrouw vindt dat de man hierdoor verwijtbaar heeft gehandeld en dat de inkomensvermindering daarom buiten beschouwing moet blijven. De man heeft echter gemotiveerd betwist dat hij na zijn 60 jarige leeftijd nog een AOV voor het werk als slager kon afsluiten, gelet op zijn medische situatie. Het hof overweegt dat als de man al zou worden toegelaten tot een AOV, het dan nog de vraag was of hij in staat zou zijn geweest om de – naar verwachting erg hoge – premie daarvan te voldoen, die bovendien weer van invloed zou zijn geweest op de draagkracht. Naar het oordeel van het hof valt de man niet te verwijten dat hij niet heeft geprobeerd om na zijn 60 jarige leeftijd nog een AOV af te sluiten. Het hof weegt hierbij mee dat partijen tijdens het huwelijk – toen de AOV is afgesloten – blijkbaar hebben geaccepteerd dat deze op de leeftijd van 60 jaar zou eindigen.
5.8
Nu naar het oordeel van het hof sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden zal het hof de draagkracht van de man in het kader van de partneralimentatie opnieuw beoordelen per februari 2023.
De man heeft de partneralimentatie namelijk tot en met februari 2023 doorbetaald en heeft ter zitting verklaard dat de vrouw niet tot terugbetaling van een deel daarvan hoeft over te gaan ondanks dat hij zijn onderneming al in juli 2022 heeft beëindigd.
5.9
Gelet op het door de man – in zijn verweerschrift – geschetste financiële plaatje, dat door de vrouw niet is betwist en waarvan het hof dan ook uit gaat, ziet het hof geen aanleiding om de draagkracht van de man te becijferen, omdat daaruit voldoende blijkt dat de man al nauwelijks in zijn eigen noodzakelijke kosten van levensonderhoud kan voorzien.
In de periode maart/april 2023 (verkoop pand slagerij) had de man huurinkomsten van € 1.250,- per maand. De man had als lasten de overbruggingshypotheek van € 1.658,- per maand, de hypotheek van de [straatnaam] van € 386,- per maand en daarnaast – in ieder geval – de gebruikelijke lasten van een ziektekostenverzekering, gas, water en licht. In deze periode had de man dus een negatief inkomen. Vanaf de periode daarna had de man slechts een klein inkomen van ongeveer € 800,- per maand, waarmee hij in zijn eigen noodzakelijke kosten van levensonderhoud moet voorzien. Na betaling daarvan resteert geen draagkracht om enig bedrag aan partneralimentatie te voldoen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking, voor zover het betreft de gewijzigde partneralimentatie, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 27 februari 2023, voor zover het betreft de daarin gewijzigde partneralimentatie.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, P.B. Kamminga en C.M. Schönhagen, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 10 oktober 2023 uitgesproken door mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.