ECLI:NL:GHARL:2023:8527

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
21-004484-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met een fles leidend tot gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte is schuldig bevonden aan zware mishandeling van de aangever, waarbij hij deze met een glazen fles tegen het hoofd heeft geslagen. Het hof verwerpt het beroep op noodweer en noodweerexces, en legt een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank had de verdachte eerder ook al veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, maar het hof heeft het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever, die onder andere een gebroken kaak en schedelbreuk heeft opgelopen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte provocerend gedrag vertoonde, wat heeft geleid tot de escalatie van de situatie. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding van in totaal € 7.523,90, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft ook proceskosten toegewezen en de wettelijke rente vastgesteld.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004484-21
Uitspraak d.d.: 9 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 8 oktober 2021 met parketnummer 05-092059-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 september 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. V.P.J. Tuma, naar voren is gebracht. Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen namens de benadeelde partij door mr. Kool naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte wegens zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep- tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 2 maart 2019 te [pleegplaats] aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en/of een gebroken oogkas en/of een gebroken jukbeen en/of een schedelbreuk en/of blijvend beperkt zicht heeft toegebracht door die [aangever] eenmaal met kracht met een (glazen) fles op/tegen het gezicht/hoofd te slaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 2 maart 2019 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, eenmaal met een (glazen) fles op/tegen het gezicht/hoofd van die [aangever] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 2 maart 2019 te [pleegplaats] [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] eenmaal met een (glazen) fles op/tegen het gezicht/hoofd van die [aangever] te slaan terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en/of gebroken oogkas en/of een gebroken jukbeen en/of een schedelbreuk en/of blijvend beperkt zicht, ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal is van oordeel dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt verdediging
De verdediging weerspreekt niet dat verdachte aangever op 8 maart 2019 met een fles tegen het hoofd heeft geslagen. Voor wat betreft de juridische kwalificatie stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, nu geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Niet betwist is dat verdachte aangever op 8 maart 2019 opzettelijk met kracht met een wijnfles tegen het hoofd heeft geslagen. Dit heeft geleid tot aanzienlijk letsel aan het hoofd van aangever. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of het letsel van aangever kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
Het hof stelt voorop dat artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht een opsomming bevat van letsel dat als zwaar lichamelijk letsel wordt gezien. Die opsomming is niet limitatief. Buiten de gevallen genoemd in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij deze beoordeling is van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit het dossier is gebleken dat aangever als gevolg van de klap met de glazen fles verschillende verwondingen heeft opgelopen. Er is onder andere sprake van een kaakbreuk, van breuken van de oogkas en het jukbeen en van een schedelbreuk. Daarnaast heeft aangever hematomen in het gezicht opgelopen. Uit het dossier blijkt tevens dat de kaakbreuk niet operabel is. Daarnaast heeft aangever geruime tijd na het incident nog steeds last van hoofdpijnklachten. Het hof is gezien de aard en de ernst van het letsel van aangever, dat gedeeltelijk blijvend is, van oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling, zoals primair ten laste gelegd.

Bewezenverklaring

primair
hij op
of omstreeks2 maart 2019 te [pleegplaats] aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en
/ofeen gebroken oogkas en
/ofeen gebroken jukbeen en
/ofeen schedelbreuk
en/of blijvend beperkt zichtheeft toegebracht door die [aangever] eenmaal met kracht met een
(glazen
)fles
op/tegen het
gezicht/hoofd te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van het feit en van de verdachte

Standpunt verdediging
De verdediging heeft een beroep op noodweer, dan wel noodweerexces gedaan en heeft verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat aangever op verdachte af rende en verdachte zichzelf in een reflex verdedigde.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal is van oordeel dat geen sprake was van een noodweersituatie, waardoor verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt.
Oordeel hof
Uit het dossier en de verklaring van verdachte is gebleken dat sprake was van een ruzie in een eetgelegenheid. Vanwege deze ruzie werd verdachte uit de eetgelegenheid verwijderd. Buiten op straat, voor de eetgelegenheid, probeerden de eigenaar daarvan en omstanders verdachte op afstand te houden en weg te sturen. Verdachte bleef echter in de buurt en probeerde terug te komen naar de eetgelegenheid waar de aangever bij/in de deuropening stond
Verdachte heeft verklaard dat discriminerende opmerkingen werden geroepen in zijn richting en dat hij hierop acteerde door zelf ook verbaal de confrontatie aan te gaan. Op enig moment heeft verdachte de wijnfles die hij in zijn rugzak bij zich had, uit de rugzak gehaald en deze bij de hals vastgepakt en in zijn hand vastgehouden. Hierover heeft verdachte verklaard dat hij deze fles uit zijn rugzak haalde zodat hij hier niet zelf op zou vallen bij een eventuele confrontatie, maar ook zodat hij bij een eventuele confrontatie in ieder geval iets zou hebben.
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte provocerend gedrag vertoonde, verbaal de confrontatie aanging en “kom hier” gebaren maakte. Getuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte vervelend was en uitdaagde. Verdachte heeft meerdere keren geroepen “kom dan”.
Op grond van de hiervoor vermelde omstandigheden is het hof van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen aangever heeft geprovoceerd. Hierdoor heeft verdachte een dreigende aanval van aangever uitgelokt. Verdachte komt daarom geen beroep op noodweer toe. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Nu geen sprake is geweest van een noodweersituatie, kan het beroep op noodweerexces eveneens niet slagen. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Dit betekent dat verdachte strafbaar is, omdat geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden.
De raadsman heeft verzocht om, indien het hof toekomt aan strafoplegging, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen in combinatie met een taakstraf.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en heeft het tevens gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen tot de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de hierna aan te geven duur.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van aangever door hem met een glazen fles hard tegen zijn hoofd te slaan. Het hof rekent het verdachte aan dat hij de fles uit zijn rugzak heeft gehaald om bij escalatie tegen aangever te gebruiken. Als gevolg van zijn handelen heeft aangever zwaar letsel opgelopen. Het hof weegt ook mee dat onenigheid is ontstaan tussen verdachte en aangever, waarbij aangever ook (racistische) dingen naar verdachte heeft geroepen. Verdachte is echter een grens overgegaan door te provoceren en aangever gericht te slaan met de fles. Met dit ernstige en gewelddadige handelen heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Het hof rekent verdachte dit zwaar aan.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 augustus 2023 waaruit blijkt dat verdachte inmiddels onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit, dat hij in 2017 heeft gepleegd.
Gezien de ernst van het feit kan het hof niet anders volstaan dan met een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
In eerste aanleg is sprake geweest van overschrijding van de redelijke termijn. In beginsel acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof echter volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.638,80, bestaande uit € 3.638,80 aan materiële schade en € 8.000,- immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.641,90, bestaande uit € 2.141,90 aan materiële schade en € 3.500,- aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en heeft daarbij de vordering ten aanzien van de materiële schade verlaagd met € 143,-.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de vordering ten aanzien van de materiële schade toewijzen tot een bedrag van € 2.523,90. De schadeposten die naar het oordeel van het hof voor vergoeding in aanmerking komen betreffen het eigen risico over 2019, 2020 en 2022, de behandelingen bij de GGZ, de kosten voor de medicatie, de kosten voor huishoudelijke hulp, de kosten voor het carnavalspak en het scherm van de I-Phone. De gevorderde reiskosten komen eveneens voor vergoeding in aanmerking, met uitzondering van de kosten voor de reis naar het politiebureau voor het doen van aangifte en naar de advocaat. Deze kosten zullen als proceskosten worden toegewezen.
Voor wat betreft de immateriële schade zal het hof de vordering toewijzen tot een bedrag van € 5.000,-.
Voor het overige is het hof van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende is gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Daarnaast zal het hof proceskosten toewijzen. Het hof stelt voorop dat de proceskosten van de benadeelde partij worden vastgesteld overeenkomstig het toepasselijke Liquidatietarief kantonrechter en Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven en gaat daarbij uit van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding. Het hof kent voor de procedure in eerste aanleg twee punten à € 396,- toe en voor de procedure in hoger beroep 1,5 punt à € 598,-. De reiskosten voor het bezoek aan het politiebureau om aangifte te doen en de kosten voor het bezoek aan de advocaat vallen onder deze forfaitaire vergoeding. De totale proceskosten komen daarmee uit op € 1.689,-.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.523,90 (zevenduizend vijfhonderddrieëntwintig euro en negentig cent) bestaande uit € 2.523,90 (tweeduizend vijfhonderddrieëntwintig euro en negentig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 1.689,00 (duizend zeshonderdnegenentachtig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.523,90 (zevenduizend vijfhonderddrieëntwintig euro en negentig cent) bestaande uit € 2.523,90 (tweeduizend vijfhonderddrieëntwintig euro en negentig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 8 oktober 2021 en van de immateriële schade op 2 maart 2019.
Aldus gewezen door
mr. J.D. den Hartog, voorzitter,
mr. Th.C.M. Willemse en mr. D.R. Sonneveldt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.M.G. van der Lee, griffier,
en op 9 oktober 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.