ECLI:NL:GHARL:2023:8289

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
21-001615-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van verduistering na verjaring van strafvervolging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte was eerder veroordeeld voor verduistering en kreeg een gevangenisstraf van 10 maanden opgelegd. In hoger beroep heeft de verdediging aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging voor de periode vóór 27 september 2011, omdat het recht tot strafvervolging is verjaard. Het hof heeft deze stelling gevolgd en vastgesteld dat meer dan twaalf jaren zijn verstreken sinds de verweten transacties hebben plaatsgevonden. Hierdoor is het hof van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor de tenlastegelegde feiten in deze periode.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor de verduistering die na 27 september 2011 zou hebben plaatsgevonden. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zonder instemming van de benadeelde heeft gehandeld. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, en heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging voor de verjaring.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001615-20
Uitspraak d.d.: 27 september 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van
26 maart 2020 met parketnummer 05-720203-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 september 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. A.W.J. van Galen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte wegens verduistering veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere beslissing ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie komt en tot een andere bewijsbeslissing en zal daarom opnieuw rechtdoen.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijk is ten aanzien van de tenlastegelegde periode vóór 27 september 2011, omdat het recht tot strafvervolging is vervallen op grond van artikel 72, tweede lid, artikel 70, eerste lid, aanhef en onder 2° en artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Gelet op artikel 70, eerste lid, aanhef en onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht is de absolute verjaringstermijn voor het aan verdachte tenlastegelegde twaalf jaren, te rekenen vanaf de dag na het begaan van het misdrijf. Nu op het moment van het wijzen van dit arrest meer dan twaalf jaren zijn verstreken sinds enkele van de verweten transacties hebben plaatsgevonden, is het hof van oordeel dat het recht tot strafvervolging ten aanzien van deze transacties is verjaard, namelijk ten aanzien van de transacties in de periode 1 juli 2010 tot en met 27 september 2011. Het Openbaar Ministerie dient ten aanzien van de transacties die in deze periode vallen dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in de strafvervolging.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 september 2011 tot 2 oktober 2014 te [plaats] , gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk geld (tot een totaal bedrag van ongeveer euro 357.910,43, althans euro 171.466,47), in elk geval geld, althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welk geld, althans welk(e) goed(eren), verdachte en/of haar mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als beheerder van de financiën van die [benadeelde] , onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend.

Vrijspraak

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal is van oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. De raadsman heeft hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat van de overboekingen en transacties die ná 27 september 2011 hebben plaatsgevonden niet kan worden vastgesteld dat deze zonder instemming van [benadeelde] hebben plaatsgevonden.
Oordeel hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde – voorzover thans nog aan de orde - heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Het hof is van oordeel dat van alle transacties die hebben plaatsgevonden op de rekening van [benadeelde] in de periode ná 27 september 2011, niet is af te leiden dat dit geld door verdachte is verduisterd. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat sprake is van wederrechtelijke toe-eigening door verdachte. Het hof neemt daarbij in overweging dat de aangifte in hoofdzaak ziet op transacties die in 2010 hebben plaatsgevonden. Ten aanzien van deze transacties is het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging. [benadeelde] heeft geen verklaring afgelegd omtrent haar instemming ten aanzien van transacties die ná 27 september 2011 zijn gedaan. Ook uit het dossier is dit niet buiten redelijke twijfel af te leiden. Het hof is daarom van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte in de periode van 28 september 2011 tot 2 oktober 2014 geld heeft verduisterd. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, behoeven de overige verweren van de verdediging geen verdere bespreking meer.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het Openbaar Ministerie ter zake van het tenlastegelegde in de periode van 1 juli 2010 tot en met 27 september 2011 niet-ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter,
mr. R.G.J. Welbergen en mr. I.P.H.M. Severeijns, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.M.G. van der Lee, griffier,
en op 27 september 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.