ECLI:NL:GHARL:2023:8288

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
200.330.658
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De ouders, de moeder en de vader, zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige], die geboren is in 2008. De kinderrechter in de rechtbank Overijssel had eerder de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd tot 14 april 2024. De ouders waren het niet eens met deze beslissing en hebben hiertegen hoger beroep ingesteld.

Tijdens de procedure in hoger beroep is gebleken dat de ouders van [de minderjarige] onvoldoende mogelijkheden hebben gekregen om aan te tonen dat zij in staat zijn om voor hun kind te zorgen. De gecertificeerde instelling, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, heeft verweer gevoerd en gesteld dat de ouders niet de juiste stappen hebben ondernomen om de thuissituatie te verbeteren. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende informatie beschikbaar is over de opvoedvaardigheden van de ouders en dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] nog steeds noodzakelijk is.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, omdat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De ouders hebben weliswaar aangegeven dat zij het niet eens zijn met de huidige situatie en de vervolgplek voor [de minderjarige], maar het hof heeft benadrukt dat de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] meer van zijn opvoeders vraagt dan gemiddeld, en dat een terugplaatsing bij de ouders zonder aanvullende informatie niet in het belang van [de minderjarige] zou zijn. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij de zorgen over de thuissituatie en de opvoedvaardigheden van de ouders zwaar hebben gewogen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.330.658
(zaaknummer rechtbank Overijssel 292492)
beschikking van 3 oktober 2023
inzake
[verzoekster], en
[verzoeker],
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder en de vader of de ouders,
advocaat: mr. P.H.K. Ruding te Enschede,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Enschede,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 11 april 2023 en 8 mei 2023 (op schrift gesteld op 19 juli 2023), uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De laatstgenoemde beschikking zal verder ook worden genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 7 augustus 2023, en
  • het verweerschrift met producties.
2.2
Op 22 augustus 2023 heeft het hof van [de minderjarige] het “formulier bij kindgesprek” ontvangen. Daarin heeft [de minderjarige] het hof gevraagd of het kindgesprek met het hof digitaal kan plaatsvinden via Teams vanwege de reisafstand en omdat hij geen vervoer heeft. Nadat dit verzoek door het hof is afgewezen, omdat de wet hiertoe geen mogelijkheid biedt, heeft [de minderjarige] zijn mening in een brief aan het hof kenbaar gemaakt. Deze brief is ontvangen door het hof op 1 september 2023.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 5 september 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en
  • twee vertegenwoordigers namens de GI.
De raad heeft het hof schriftelijk laten weten de mondelinge behandeling niet te zullen bijwonen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van: [de minderjarige] (verder: [de minderjarige] ), geboren [in] 2008 te [plaats1] . De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 14 april 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 14 april 2022. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd. In de bestreden beschikking tot 14 april 2024.
3.3
Bij beschikking van 11 oktober 2021 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een 24-uurs accommodatie zorgaanbieder tot 11 februari 2022. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd. [de minderjarige] heeft verbleven bij [naam1] , aanvankelijk op een observatie- en diagnostiekgroep en later op een behandelgroep. Inmiddels is een vervolgplek voor [de minderjarige] gerealiseerd bij [naam2] .

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in een 24-uurs accommodatie jeugdhulpaanbieder verlengd tot 14 april 2024.
4.2
De ouders zijn het niet eens met de beslissing van de kinderrechter in de bestreden beschikking over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en komen hiervan in hoger beroep. Zij verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de machtiging uithuisplaatsing in een 24-uurs accommodatie jeugdhulpaanbieder tot 14 april 2024, dan wel een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof de ouders niet-ontvankelijk te verklaring in hun hoger beroep, dan wel hun verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
De ouders vinden onder meer dat zij onvoldoende mogelijkheden hebben gekregen van de GI om te laten zien dat zij zelf voor [de minderjarige] kunnen zorgen. Dat de GI geen zicht heeft op de thuissituatie kan hun niet worden verweten, de GI is nooit op huisbezoek geweest en in het door de GI gewenste persoonlijkheidsonderzoek zijn hun opvoedvaardigheden niet onderzocht. De ouders betwisten dat zij [de minderjarige] onvoldoende hebben gestimuleerd in zijn ontwikkeling. Inmiddels is bij hem een stoornis binnen het spectrum CP/DCD vastgesteld. Een groot deel van de bij [de minderjarige] vastgestelde ontwikkelingsachterstand kan vanuit deze diagnose worden verklaard.
[naam1] heeft plaatsing van [de minderjarige] in een kleinschalige woonvoorziening/zorgboerderij geadviseerd. De plek bij [naam2] voldoet hier niet aan: de groepen zijn grootschalig, er zijn geen dieren en er is (nog) geen gelegenheid voor [de minderjarige] om te koken, terwijl hij dat erg graag doet. Ook zijn er problemen met het ontvangen van vriendjes en met het vervoer: [naam2] ligt erg afgelegen en daarom kan [de minderjarige] vanuit [naam2] niet zelfstandig reizen.
De ouders zijn het niet eens met de visie van de GI dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige] niet meer bij hen ligt.
5.3
De GI voert verweer. Nadat [de minderjarige] onder toezicht van de GI is gesteld, is intensieve orthopedagogische gezinsbehandeling ingezet. In dat traject bleek dat de ouders de zorgen over [de minderjarige] en de thuissituatie niet erkenden en dat de doelen van de ondertoezichtstelling met de ouders niet bespreekbaar waren. Daarom heeft de GI besloten tot een uithuisplaatsing van [de minderjarige] . De GI wilde vervolgens eerst zicht krijgen op de kindfactoren bij [de minderjarige] en daarna zou er zicht op het functioneren van de ouders moeten komen. Los van de diagnose die nu is gesteld bij [de minderjarige] waren en zijn er ernstige zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders en de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] .
De GI heeft een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de ouders met daarin voorwaarden om de mogelijkheden van een thuisplaatsing te kunnen onderzoeken. De ouders zijn aangespoord om haast te maken, omdat [de minderjarige] duidelijkheid nodig heeft over de vraag waar hij gaat opgroeien. De ouders hebben zelf geen actie ondernomen en daarom heeft de GI een persoonlijkheidsonderzoek bij de ouders bij [naam3] gevraagd. De ouders hebben hiervoor een verwijzing gekregen van hun huisarts. De GI heeft geen regie gehad op het persoonlijkheidsonderzoek dat door [naam3] is verricht, omdat de ouders niet wilden dat de GI in de communicatie zou worden meegenomen. De GI heeft pas in een later stadium vernomen dat in het persoonlijkheidsonderzoek bij beide ouders de opvoedvaardigheden niet zijn onderzocht. Er is geen hulpverlening door de GI bij de ouders ingezet omdat daarvoor eerst zicht moet komen op hun functioneren.
5.4
Het hof oordeelt als volgt. De kinderrechter heeft een machtiging om [de minderjarige] uit huis te plaatsen afgegeven. De kinderrechter heeft in de uitspraak uitgelegd wat de reden is. Het hof is het eens met die uitleg en neemt die over. Verder merkt het hof het volgende op. De machtiging tot uithuisplaatsing is gegeven vanwege de zorgen over de thuissituatie waarin [de minderjarige] opgroeide. Er is inmiddels een redelijk goed zicht op de (geestelijke en lichamelijke) situatie van [de minderjarige] , maar ten aanzien van de ouders en hun opvoedvaardigheden is dat zicht er niet of in elk geval onvoldoende. De uitkomsten van de persoonlijkheidsonderzoeken van de ouders bevatten geen informatie over de mogelijkheden van de ouders om [de minderjarige] op te voeden. Bovendien leidt het hof uit de stukken af dat het verloop van het onderzoek moeizaam was en niet altijd duidelijk was voor de onderzoekers of de ouders het nut van een dergelijk onderzoek wel onderschreven. Helaas is het de ouders en de GI nog niet gelukt om te gaan samenwerken in het belang van [de minderjarige] . De GI heeft uitgelegd dat zij wel steeds openingen hiervoor blijft bieden.
De uithuisplaatsing van [de minderjarige] is dan ook nog steeds noodzakelijk omdat er op dit moment onvoldoende nadere informatie beschikbaar is over de mogelijkheden en de situatie van de ouders. Het hof gaat daarom ook voorbij aan het feit dat [de minderjarige] zegt dat hij graag weer bij zijn ouders wil gaan wonen.
5.5
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof vragen gesteld. In reactie daarop heeft de vader bevestigd dat de ouders het op dit moment vooral niet eens zijn met de vervolgplek die voor [de minderjarige] is gevonden, omdat deze plek niet in overeenstemming is met het eerder gegeven advies vanuit [naam1] . Het hof heeft echter geen bevoegdheid om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Daar komt bij dat de GI - voor zover [naam2] niet (geheel) biedt wat de GI heeft geadviseerd - heeft toegelicht dat er geen andere geschikte mogelijkheden waren en de opties die de ouders voorstelden niet geschikt waren. Het hof stelt voorop dat de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] vanwege zijn problematiek meer van zijn opvoeders verlangt dan een gemiddeld kind. Dat maakt dat - daargelaten wat de ouders hebben aangevoerd over de plek bij [naam2] - een terugplaatsing bij de ouders zonder aanvullende informatie over hun opvoedvaardigheden en hun draagkracht op dit moment niet beter is voor [de minderjarige] dan het verblijf bij [naam2] .
5.6
Voor zover de ouders stellen dat de diagnose CP/DCD bij [de minderjarige] een ander licht werpt op de situatie, heeft de GI ter zitting uitgelegd dat het Revalidatiecentrum [naam4] te [plaats1] behandeling gaat bieden en gaat kijken wat [de minderjarige] wel en niet zelf kan. Daar wordt bijvoorbeeld gekeken of hij kan fietsen. Op dit moment zit [de minderjarige] graag achter zijn computer en stelt hij zich passief op. Het is nu nog niet helemaal duidelijk wat van [de minderjarige] wel of niet verwacht mag worden. Op basis van de bevindingen moet in samenspraak met de ouders een goed plan worden opgesteld, aldus de GI. Het hof is met de GI van oordeel dat dit traject niet vanuit de thuissituatie kan worden uitgevoerd. Winston verblijft wel eenmaal per veertien dagen en extra dagen in de vakanties bij de ouders en de GI heeft meegedeeld dat dit deze verblijfsregeling ook helemaal niet ter discussie staat.
5.7
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de beslissing over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing bekrachtigen, omdat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 8 mei 2023 (op schrift gesteld op 19 juli 2023) ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] tot 14 april 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, J.B. de Groot en R. Prakke-Nieuwenhuizen, bijgestaan door de griffier, en is op 3 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.