ECLI:NL:GHARL:2023:8284

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
200.323.066
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermogensrechtelijke afwikkeling van ontbonden geregistreerd partnerschap met betrekking tot woning en vergoedingsrechten

In deze zaak gaat het om de vermogensrechtelijke afwikkeling van een ontbonden geregistreerd partnerschap tussen de man en de vrouw. Het geregistreerd partnerschap werd op 14 februari 2005 aangegaan en is op 25 januari 2022 ontbonden. De rechtbank Midden-Nederland heeft in eerdere beschikkingen beslist over de verdeling van de woning en de vergoedingsrechten tussen partijen. De man is in hoger beroep gekomen tegen de beslissing dat hij aan de vrouw € 50.310,54 moet betalen in verband met een vergoedingsrecht. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt onder andere om een herziening van de verdeling van de woning en de vergoedingsrechten. Het hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de man de woning uiterlijk binnen een maand moet overnemen, onder de voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening. Indien de man hierin niet slaagt, moet de woning binnen drie weken in de verkoop worden gezet. Het hof heeft ook bepaald dat de man de woon- en eigenaarslasten vanaf 4 november 2022 moet dragen en dat de vrouw € 100 moet betalen voor de eerste drie dagen van november 2022. De vrouw is vanaf 23 januari 2023 geen rente meer verschuldigd over de schuldbekentenis van € 47.500. De kosten van de makelaar en overige kosten worden door partijen ieder voor de helft gedragen. De uitspraak is gedaan op 3 oktober 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.323.066
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 533713)
beschikking van 3 oktober 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.J.J.M.D. Maas te Woerden,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.A. Slappendel te Gouda.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 januari 2022 en 23 november 2022 (zoals hersteld bij beschikking van 25 januari 2023 en zoals deze herstelbeschikking is hersteld bij beschikking van 19 mei 2023), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 21 februari 2023;
  • het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep met producties 1 en 2;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep tevens vermeerdering van verzoek met producties 1 en 2;
  • een journaalbericht van mr. Maas van 13 juni 2023 met twee herstelbeschikkingen, en
  • een journaalbericht van mr. Maas van 17 juli 2023 met productie 3.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 augustus 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De kern van de zaak

3.1
Tussen partijen is in geschil de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun ontbonden geregistreerd partnerschap.
3.2
Partijen zijn op 14 februari 2005 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Voorafgaand daaraan hebben zij partnerschapsvoorwaarden doen opstellen, welke inhouden dat tussen hen een gemeenschap van inboedel bestaat. Elke andere gemeenschap van goederen is uitgesloten. Verder is opgenomen dat een partner een vergoedingsrecht heeft jegens de andere partner, indien een bedrag of waarde ten behoeve van die andere partner aan zijn vermogen is onttrokken. De vergoeding is gelijk aan het bedrag of waarde ten tijde van de onttrekking en is in beginsel direct opeisbaar. Ook is een regeling opgenomen met betrekking tot de draagplicht van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning met bijbehorende grond en loods aan de [adres] te [plaats1] , gemeente [de gemeente] (verder: de woning).
3.3
Bij de beschikking van 25 januari 2022 heeft de rechtbank de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken. De ontbinding is op 3 mei 2022 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
3.4
Partijen konden het niet eens worden over de afwikkeling van hun partnerschapsvoorwaarden en de verdeling van de woning, zodat de rechtbank bij de beschikking van 23 november 2022 (verder: de bestreden beschikking) in rechte op de verzoeken van partijen dienaangaande heeft beslist. Kort samengevat heeft de rechtbank, voor zover in de procedure in hoger beroep van belang:
  • overwogen dat partijen over en weer veel bedragen van elkaar te vorderen hebben en dat zij samen afspraken zullen moeten maken hoe zij dit gaan verrekenen en voldoen;
  • bepaald dat de man de woning, althans het aandeel van de vrouw daarin, uiterlijk twee maanden na de beschikking zal overnemen, onder de voorwaarde dat de man de op die woning rustende hypothecaire lening als eigen schuld zal aflossen en dat de vrouw uit haar (hoofdelijke) aansprakelijkheid ten aanzien van die lening zal worden ontslagen, en aan de vrouw de helft van de overwaarde (verschil tussen de getaxeerde waarde en de hypothecaire schuld) zal voldoen, waarbij de kosten van overdracht van de woning door partijen ieder voor de helft worden gedragen;
  • bepaald dat indien het niet mogelijk is voor de man om de overname van de woning binnen de gestelde termijn te realiseren, de woning zo spoedig mogelijk moet worden verkocht via makelaar [naam1] , waarna de netto verkoopopbrengst bij helfte wordt gedeeld;
  • bepaald dat de man aan de vrouw € 50.310,54 moet betalen als gevolg van het aan de vrouw toekomende vergoedingsrecht samenhangend met de overbruggingsfinanciering;
  • bepaald dat het saldo van de opbouwspaarrekening aan de man wordt toegedeeld tegen de waarde op de datum van de levering van de echtelijke woning, waarbij wordt verrekend hetgeen de vrouw tot die datum te weinig heeft bijgedragen aan deze rekening;
  • bepaald dat partijen de woon- en eigenaarslasten vanaf 1 november 2022 gelijktijdig met de levering van de woning met elkaar zullen verrekenen;
  • bepaald dat de vrouw in verband met een schuldbekentenis een bedrag van € 47.500, vermeerderd met de rente van 5% per jaar, aan de man moet voldoen, te rekenen vanaf het tijdstip van de beëindiging van het geregistreerd partnerschap totdat dit door de vrouw is voldaan danwel is verrekend.
3.5
De man is met één enkele grief in hoger beroep gekomen van voormelde bestreden beschikking. Hij is het niet eens met de beslissing dat hij aan de vrouw € 50.310,54 is verschuldigd en verzoekt het hof de bestreden beschikking op dit punt te vernietigen, kosten rechtens.
3.6
De vrouw voert verweer op het verzoek van de man en verzoekt het hof dat verzoek af te wijzen. Op haar beurt is de vrouw met vijf grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. Haar eerste grief is onderverdeeld in een aantal subgrieven. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking deels te vernietigen en ten aanzien van de verdeling van de woning te beslissen zoals door haar omschreven in onderdeel I van haar petitum. Verder verzoekt zij het hof, kort samengevat:
  • te bepalen dat de rente over de schuldbekentenis is verschuldigd tot 23 januari 2023, althans tot een door het hof te bepalen datum,
  • te bepalen dat de man een bepaalde gebruiksvergoeding is verschuldigd,
  • te bepalen dat de vrouw € 3.000 onverschuldigd heeft betaald aan de man en hem te veroordelen dit terug te betalen,
  • te bepalen dat de man haar € 58.547,47 moet voldoen wegens het vergoedingsrecht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 november 2022,
  • te bepalen dat de opbouwspaarrekening tegen de waarde op de datum van levering van de woning wordt toegedeeld aan de man en hij veroordeeld wordt de helft van die waarde aan de vrouw te voldoen, waarbij wordt verrekend wat de vrouw tot die datum te weinig heeft bijgedragen, waarbij dat laatste door de man onderbouwd moet worden met verificatoire stukken, en
  • de vergoedingsvorderingen van de man te verrekenen met het aandeel van de vrouw in de overwaarde van de woning.
3.7
De man verzoekt de vrouw in haar incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoeken - met uitzondering van de grieven inzake de (verkoop van) de woning en de verdeling van de opbouwspaarrekening - af te wijzen. Verder vult hij zijn verzoeken aan en verzoekt hij, voor het geval de woning zal moeten worden verkocht, om vervangende toestemming om de woning te verkopen en te leveren. Ook verzoekt hij aanvullend om te bepalen dat de vrouw over hetgeen zij uit hoofde van het aan de man toekomende vergoedingsrecht verschuldigd is, de wettelijke rente verschuldigd is vanaf 23 november 2022. Een en ander kosten rechtens.

4.De motivering van de beslissing

4.1
De verdeling van de woning is hetgeen waar het in deze zaak in hoofdzaak om draait. Na toedeling van die woning aan de man of verkoop daarvan aan een derde, komen er liquiditeiten vrij waarmee de diverse door partijen gevorderde vergoedingsrechten over en weer kunnen worden voldaan/verrekend. Tot die tijd zit het vermogen van partijen vast in de woning. Het hof zal daarom bij de beoordeling van de grieven van partijen een voortvarende verdeling van die woning in het oog houden.
de overbruggingslening van € 100.000
4.2
De enige grief van de man betreft de beslissing van de rechtbank dat hij € 50.310,54 aan de vrouw moet vergoeden. Toen partijen de gezamenlijke woning kochten hebben zij dit gefinancierd met een gezamenlijke hypothecaire geldlening. Een onderdeel daarvan is een overbruggingslening van € 100.000. Die lening is volgens de man weliswaar met de opbrengst van de verkoop van de woning van de vrouw afgelost, maar de gelden van die overbruggingslening (zo begrijpt het hof de man) zijn geheel aan de vrouw ten goede gekomen, althans niet aan de man. Daarom stelt de man dat hij niet gehouden is om de vrouw de helft van die geleende en door de vrouw afgeloste gelden te voldoen. Het is volgens de man aan de vrouw om aan te tonen wat er met die € 100.000 van de overbruggingslening is gedaan. De vrouw betwist dat en stelt dat die gelden zijn gebruikt ten behoeve van (de aankoop van) de woning.
4.3
Het hof overweegt als volgt. Niet in geschil is dat partijen de woning samen hebben aangekocht en daarvoor samen een hypothecaire lening zijn aangegaan. Een deel van die hypothecaire lening is een zogenoemde overbruggingslening ter grootte van € 100.000. Ten aanzien van die overbruggingslening diende de woning van de vrouw in [plaats2] als onderpand. Beide partijen zijn schuldenaar ten aanzien van de hypothecaire leningen, waaronder dus de overbruggingslening. Bij de overdracht van de woning in [plaats2] aan een derde op 27 juli 2006 is de overbruggingslening voor het geheel afgelost uit de verkoopopbrengst van die woning. De nog lopende rente over die lening van € 632,46 is bij die gelegenheid ook voldaan uit de verkoopopbrengst. Aldus heeft de vrouw een lening, ten aanzien waarvan partijen samen schuldenaar waren, met eigen middelen geheel afgelost. Dit erkent de man ook in zijn beroepschrift. Door dit enkele feit - de aflossing met eigen middelen - ontstaat voor de vrouw een vergoedingsrecht jegens de man. Daarop is ook de vergoedingsverplichting voor de man gebaseerd zoals bepaald door de rechtbank in de bestreden beschikking. De man stelt echter dat die geleende gelden helemaal niet aan hem ten goede zijn gekomen en dat de overbruggingslening in de interne verhouding tussen partijen geheel aan de vrouw is toe te rekenen. Anders dan de man kennelijk van mening is, heeft de man van
diestelling - nu die wordt betwist - de bewijslast. Hij voert echter aan dat het aan de vrouw is om aan te tonen wat er met de overbruggingsgelden is gedaan. Daarmee miskent de man de bewijsrechtelijke systematiek uit de wet. De man toont ook op geen enkele wijze aan dat deze overbruggingsgelden enkel aan de vrouw ten goede zijn gekomen. Zelfs maar een begin van bewijs daarvan ontbreekt. Het is overigens ook logisch dat de overbruggingsgelden zijn gebruikt ten behoeve van de aankoop van de woning. Van algemene bekendheid is dat een overbruggingshypotheek er voor bedoeld is om de aankoop van een nieuwe woning te kunnen betalen als de oude woning nog niet is verkocht. De verkoopopbrengst van de oude woning is dan namelijk nog niet beschikbaar. Zodra de oude woning verkocht is, wordt uit de verkoopopbrengst de overbruggingslening voldaan. Deze systematiek staat ook in een bericht van [de bank] , waarin nadere uitleg wordt gegeven over de overbruggingshypotheek. Een bericht dat de man nota bene zelf als productie heeft overgelegd. Ook in het slot van zijn spreekaantekeningen merkt mr. Maas de systematiek van een overbruggingshypotheek op en vermeldt daarin dat ook de vrouw dat begrijpt. Des te onbegrijpelijker is daarom het betoog van de man dat de overbruggingsgelden niet zijn gebruikt voor de aankoop van de woning en een overbruggingskrediet altijd voor iets anders is dan ‘grond en stenen’.
4.4
Ten aanzien van de rente van € 632,46 zijn partijen het erover eens dat dit bedrag als kosten van de huishouding moet worden gezien en niet onder het vergoedingsrecht valt als hiervoor bedoeld. Wat daar ook van zij, het zijn wel kosten die door partijen samen gedragen dienen te worden. Op grond van de partnerschapsvoorwaarden worden de kosten van de huishouding gedragen in de verhouding van de inkomens van partijen. Daarbij gaat het echter over de kosten van de huishouding over een heel jaar. Nu die niet bekend zijn kan het hof niet kan vaststellen in welke verhouding partijen daadwerkelijk in de kosten van de huishouding hebben bijgedragen in dat jaar en wie (welk deel van) die rentekosten dient te dragen. Ter zitting heeft de man zich er bovendien op beroepen dat de kosten van de huishouding over 2006, het kalenderjaar waarop die lasten betrekking hebben, al zijn afgerekend en de vordering tot verrekening van die kosten verjaard is. Daarbij doelt de man kennelijk op artikel 10 lid 4 van de partnerschapsvoorwaarden. Daarin staat dat indien een partner in een kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan waartoe hij op grond van de partnerschapsvoorwaarden is gehouden, die partner dat meerdere van de andere partner kan terugvorderen, mits hij die vordering instelt binnen een jaar na het betreffende kalenderjaar. Het hof is met de man van oordeel dat de vrouw haar vordering te laat heeft ingesteld. De man is niet gehouden om de vrouw de helft van die rente te vergoeden.
4.5
Het voorgaande komt erop neer dat de man aan de vrouw € 50.000 dient te vergoeden. De grief van de man faalt, behoudens het deel betreffende de rente.
de verdeling van de woning met aanhorigheden
4.6
De woning met bijbehorende grond en loods aan de [adres] te [plaats1] , gemeente [de gemeente] , is gezamenlijke eigendom van partijen (een eenvoudige gemeenschap). Van meet af aan waren partijen het eens dat die woning zou worden toegedeeld aan de man tegen een waarde van € 1.400.000. Zulks echter onder de voorwaarde dat de vrouw zal worden ontslagen uit haar (hoofdelijke) aansprakelijkheid ten aanzien van de hypothecaire lening en de man die lening als eigen schuld zal voldoen. Van de rechtbank heeft de man twee maanden de tijd gekregen om dit te bewerkstelligen. Zo dit niet mocht lukken heeft de rechtbank bepaald dat de woning alsdan dient te worden verkocht en de netto-verkoopopbrengst moet worden verdeeld. De termijn van twee maanden is inmiddels al ruimschoots voorbij, zonder dat er iets is gebeurd.
4.7
In haar eerste grief verzoekt de vrouw om de man nog een maand de tijd te geven om de overname alsnog te regelen. Zo hem dat niet lukt verzoekt de vrouw om haar na afloop van die termijn te machtigen tot verkoop en levering van de woning op grond van artikel 3:174 van het Burgerlijk Wetboek.
4.8
De man kan zich vinden in het verzoek ten aanzien van de termijn van een maand. Ook kan hij zich grotendeels vinden in de verzochte vervangende toestemming (machtiging), mits die toestemming ook aan hem wordt verleend.
4.9
Het hof overweegt als volgt.
Ter zitting is ten aanzien van de overname van de woning door de man verklaard dat hij voorafgaand aan de zitting bij de rechtbank van de bank had vernomen dat hij de woning tegen een waarde van € 1.400.000 kon overnemen. Ten tijde van de bestreden beschikking - of kort daarna - echter heeft de man kennelijk van de bank vernomen dat dit niet meer zou gaan lukken. De man heeft de vrouw daar echter niet van op de hoogte gebracht. Ook de advocaat van de man heeft de wederpartij niet bericht dat overname door de man niet meer mogelijk was. De vrouw verkeerde vanaf dat moment dus ten onrechte nog steeds in de veronderstelling dat de man de woning zou overnemen. Als de man de vrouw onmiddellijk had bericht over de onmogelijkheid om € 1.400.000 te financieren, hadden partijen nader overleg kunnen voeren over de gevolgen daarvan en hadden vervolgstappen kunnen worden genomen. Dan had de verkoop van de woning voortvarend opgepakt kunnen worden en wellicht al geëffectueerd kunnen zijn. Dat de man zich in stilzwijgen heeft gehuld rekent het hof hem aan. De man heeft overigens ook op geen enkele wijze laten zien wat en wanneer hij precies met de bank heeft besproken en hij heeft in dit kader geen enkel stuk overgelegd. Enkel ter zitting verklaarde de man voor het eerst als hiervoor vermeld. Inmiddels zou de man ‘nadere stukken en cijfers’ aan de hypotheekadviseur hebben overhandigd en zou hij in september 2023 te horen kunnen krijgen of hij de woning alsnog kan overnemen.
Nu partijen het erover eens zijn dat de man nog een maand de tijd krijgt om de overname van de woning de regelen, zal het hof het verzoek op dit onderdeel toewijzen.
4.1
Indien na die maand de overname geen feit is, waarbij de man de hypothecaire lening als eigen schuld voldoet en de bank de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van die lening zal ontslaan, zal het hof de vrouw machtigen tot verkoop en levering van de woning zoals door haar verzocht, met een enkele aanvulling. Dat is dan dus inclusief de bepaling over het ‘netjes houden van de tuin’, de voorwaarde ten aanzien van de bezichtigingen, ontruiming en verzochte dwangsommen. De man maakt daartegen wel bezwaar, maar daar gaat het hof aan voorbij. De man woont in de woning en dient dus ook de tuin te onderhouden. Verder is het gebruikelijk dat bewoners niet aanwezig zijn bij bezichtigingen en verbeurt de man enkel dwangsommen als hij zich niet aan de voorwaarden houdt. Dat heeft hij zelf in de hand. Het hof zal hier wel een maximum aan verbinden. Het hof ziet geen aanleiding om de man een soortgelijke machtiging tot verkoop en levering te verlenen. De vrouw wil juist uit de onverdeeldheid geraken om over haar aandeel van de overwaarde van de woning te kunnen beschikken. De man lijkt daarmee geen haast te hebben. Verder heeft de man ook niet onderbouwd waarom ook hij gemachtigd zou moeten worden, anders dan dat hij stelt dat als de vrouw toestemming tot verkoop en levering krijgt hij die ook wil en er anders ‘met twee maten wordt gemeten’.
4.11
Indien de man de woning overneemt zijn de kosten van verdeling voor partijen samen, ieder voor de helft, zoals ook de rechtbank heeft bepaald. Het verzoek van de vrouw om die kosten voor rekening van de man te doen komen wijst het hof dus af. Het gaat hier om de verdeling tussen deelgenoten van een gemeenschappelijke eigendom en daarom zijn de kosten van verdeling daarvan voor de deelgenoten samen. Beide deelgenoten hebben immers baat bij de verdeling. Dat bij verkoop de leveringskosten vaak ‘kosten koper’ zijn zoals de vrouw aanvoert moge zo zijn, maar verkoop aan een derde is wat anders dan verdeling tussen deelgenoten. Die vergelijking gaat dan ook niet op.
4.12
Het hof zal als volgt bepalen.
  • de man dient de woning uiterlijk binnen één maand na de datum van deze beschikking over te nemen, onder de voorwaarde dat de vrouw zal worden ontslagen uit de (hoofdelijke) aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening, waarbij de man de hypothecaire geldlening als eigen schuld zal aflossen en aan de vrouw de helft van het verschil tussen de getaxeerde waarde en de hypothecaire geldlening zal voldoen;
  • indien de man de woning niet binnen de gestelde termijn heeft overgenomen, dient de woning binnen drie weken daarna in de verkoop te worden gezet;
  • partijen zullen alsdan gezamenlijk aan een makelaar van makelaarskantoor [naam1] te [woonplaats2] opdracht geven tot verkoop van de woning aan de [adres] te [plaats1] tegen een door partijen overeen te komen vraagprijs;
  • indien het partijen niet lukt om gezamenlijk voormelde makelaar een opdracht tot verkoop te geven wordt de vrouw gemachtigd om de verkoopopdracht mede namens de man te ondertekenen, waarbij deze beschikking de handtekening van de man vervangt;
  • indien het partijen niet lukt om binnen één week na de opdrachtverlening gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar die bindend voor partijen vaststellen, waarbij ieder van partijen dit aan de makelaar kan verzoeken;
  • indien het volgens de makelaar nodig is de vraagprijs op enig moment bij te stellen dienen partijen het daar over eens te zijn en als zij het niet eens worden kan de makelaar de vraagprijs aanpassen;
  • de man dient zijn medewerking te verlenen aan alle feitelijke handelingen die redelijkerwijs nodig zijn om tot een zo hoog mogelijke verkoopprijs van de woning te komen, waaronder in ieder geval:
  • het opvolgen van de aanwijzingen van de makelaar;
  • het verschaffen van toegang tot de woning aan de makelaar met potentiële kopers;
  • het ordelijk en schoonhouden van de woning;
  • het netjes houden van de tuin;
  • niet aanwezig zijn op het moment dat de makelaar met potentiële kopers op het perceel is;
  • het zich onthouden van handelingen die de verkoop van de woning belemmeren/verslechteren;
zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000 per dag of dagdeel dat de man zijn medewerking onthoudt aan vermelde feitelijke handelingen die nodig zijn voor de verkoop van de woning met een maximum van € 100.000; ;
  • partijen dienen het eens te worden over de uiteindelijke verkoopprijs en voor het geval zij het niet eens kunnen worden, kan de makelaar die voor partijen bindend vaststellen door een acceptabel bod te accepteren;
  • partijen dienen hun medewerking te verlenen aan de ondertekening van de koopakte;
  • voor het geval de man hier op eerste verzoek van de vrouw niet aan meewerkt wordt de vrouw gemachtigd om mede namens de man de koopakte (al dan niet onder de gebruikelijke opschortende en/of ontbindende voorwaarden) van de woning te ondertekenen, waarbij deze beschikking de handtekening van de man vervangt;
  • partijen dienen hun medewerking te verlenen aan de akte van levering;
  • voor het geval de man hier op eerste verzoek van de vrouw of de notaris niet aan meewerkt wordt de vrouw gemachtigd om namens de man de akte van levering te ondertekenen waarbij deze beschikking de handtekening van de man vervangt;
  • de kosten van de makelaar en de overige kosten ter zake van de verkoop en de levering worden door partijen ieder voor de helft gedragen en worden voldaan en verrekend ter gelegenheid van de notariële levering vanuit de verkoopopbrengst van de woning;
  • de hypothecaire geldlening wordt bij die gelegenheid afgelost uit de verkoopopbrengst;
  • de alsdan resterende netto-verkoopopbrengst zal tussen partijen bij helfte worden verdeeld;
  • indien de man niet meewerkt aan de feitelijke handelingen tot verkoop van de woning zoals voornoemd binnen zestig dagen na betekening van deze beschikking, dient de man de woning te ontruimen en ontruimd te houden en de woning onder afgifte van de sleutels ter beschikking van de makelaar te stellen, waarbij de kosten van ontruiming voor rekening van de man zijn.
de woon- en eigenaarslasten van de woning vanaf 1 november 2022
4.13
De woon- en eigenaarslasten tot en met oktober 2022 zijn tussen partijen verrekend. In geschil is wie die lasten vanaf 1 november 2022 dient te dragen. De vrouw heeft de woning op 4 november 2022 verlaten, waarna de man de woning heeft betrokken en alle sloten heeft vervangen. De vrouw heeft elders woonruimte gevonden.
4.14
Volgens de vrouw kan van haar niet gevergd worden dat zij na haar vertrek nog de helft van de woon- en eigenaarslasten moet voldoen, terwijl alleen de man de woning bewoont. Ter compensatie verzoekt zij het hof daarom een door de man aan haar te betalen gebruiksvergoeding vast te stellen die gelijk is aan de helft van de totale woon- en eigenaarslasten. Nu zij op 4 november 2022 uit de woning is vertrokken dienen volgens haar de lasten betreffende 1 tot en met 3 november te worden verrekend. In dat kader heeft de vrouw berekend dat zij nog € 100 aan de man moet voldoen. De maanden november en december 2022 heeft zij nog bijgedragen met € 1.500 per maand, terwijl zij er niet meer woonde. Die twee maanden, in totaal € 3.000, dient de man aan haar te vergoeden, aldus nog steeds de vrouw.
4.15
Volgens de man hebben partijen onderling afspraken gemaakt over de verdeling en verrekening van de lasten. Die afspraken kan de vrouw niet zomaar opzij zetten. Toen de vrouw op grond van het door de rechter toegekende voortgezet gebruik in de woning verbleef, is de man ook gewoon blijven meebetalen zonder een vergoeding te vragen. Als het hof al een gebruiksvergoeding vaststelt, dan moet dat in ieder geval niet zijn zoals de vrouw verzoekt, maar dient deze vastgesteld te worden aan de hand van een percentage van de overwaarde van de woning. Voorafgaand aan de zitting zou de man blijkens zijn verweerschrift in het incidenteel hoger beroep nog een volledig overzicht geven van alle lasten, waarmee hij die € 3.000 zou verrekenen. Dat overzicht is er echter niet gekomen.
4.15
Het hof overweegt dat het in dit soort zaken gebruikelijk is dat de degene die in een woning woont, daar ook de lasten van draagt. Voor een huurwoning zijn dat de huur en overige lasten, voor een woning in eigendom zijn dat de hypotheekrente en overige lasten. Aflossingen op hypothecaire leningen dienen wel verrekend te worden, omdat deze vermogensvormend zijn en beide partijen ten goede komen.
4.16
Het is het hof niet duidelijk geworden op welke afspraak de man doelt. Uit het proces-verbaal van de zitting van 14 oktober 2022 bij de rechtbank en de bestreden beschikking blijkt enkel dat partijen de lasten vanaf 1 november 2022 ‘zullen verrekenen bij de levering’. Door wie of in welke verhouding die lasten dan uiteindelijk worden gedragen blijkt daar niet uit. Nu partijen daarover geen concrete afspraken hebben gemaakt, kan de man de vrouw ook niet aan dergelijke afspraken houden. Het hof zal daarom, in lijn met de hiervoor omschreven hoofdregel, bepalen dat de man de woon- en eigenaarslasten van de woning vanaf 4 november 2022 draagt. Hij bewoont sindsdien alleen de woning met de bedoeling die over te nemen. De vrouw heeft de woning metterwoon verlaten. Het hof zal ook bepalen dat de vrouw aan de man € 100 dient te voldoen betreffende de eerste drie dagen van november 2022. De man dient de door de vrouw voor de maanden november en december 2022 betaalde bedragen terug te betalen, in totaal € 3.000. Dat de vrouw op grond van het haar toegekende voortgezet gebruik een tijdje in de woning heeft gezeten en de man in die periode ook in woon- en eigenaarslasten meebetaalde, is een andere situatie dan die vanaf 4 november 2022. Bovendien heeft de man ook geen verzoek ingediend ten aanzien van die periode.
4.17
Nu het hof zal bepalen dat de man vanaf 4 november 2022 de woon- en eigenaars-lasten van de woning dient te dragen past het niet dat de vrouw een gebruiksvergoeding zou ontvangen. Uit de grief volgt ook dat het de bedoeling van de vrouw ook is om per saldo per 4 november 2022 de woon- en eigenaarslasten niet meer te hoeven dragen. Dat is nu juist wat het hof beslist, zodat het hof voorbij gaat aan het verzoek om een gebruiksvergoeding.
4.18
Grief 3 van de vrouw slaagt, behoudens ten aanzien van de gebruiksvergoeding.
de opbouwspaarrekening
4.19
Uit de bestreden beschikking blijkt dat partijen het erover eens zijn dat het saldo van de opbouwspaarrekening wordt toegedeeld aan de man op de datum van levering van de woning, waarbij de man de helft van dat saldo aan de vrouw dient te vergoeden. Daarbij wordt verrekend hetgeen de vrouw te weinig heeft bijgedragen aan deze spaarrekening; dit strekt dan in mindering op het deel dat aan de vrouw toekomt.
4.2
In haar vijfde grief stelt de vrouw dat de rechtbank het voorgaande wel heeft overwogen, maar dit niet in het dictum heeft opgenomen. Zij verzoekt het hof om dit alsnog in het dictum op te nemen onder de toevoeging dat hetgeen de vrouw te weinig heeft bijgedragen door de man onderbouwd moet worden met verificatoire stukken. De man heeft geen bezwaar tegen de door de vrouw gevraagde aanvulling. Grief 5 van de vrouw slaagt dus, waarbij het hof opmerkt dat voormelde overweging van de rechtbank wel degelijk in het dictum van de bestreden beschikking is opgenomen (onder 4.5).
de rente over de schuldbekentenis
4.21
Op grond van een op 7 mei 2004 getekende schuldbekentenis is de vrouw € 47.500 schuldig aan de man, over welk bedrag zij op jaarbasis 5% rente is verschuldigd. In haar tweede grief stelt de vrouw dat het onredelijk is om haar vanaf 23 januari 2023 nog aan die contractueel bepaalde rente te houden. Haar vermogen ‘zit vast’ in de woning en komt pas vrij als de woning is verkocht of toegedeeld aan de man. Tot die tijd kan de vrouw niet over haar vermogen beschikken en dus ook niet die schuld van € 47.500 voldoen. Op grond van de bestreden beschikking had de man twee maanden de tijd om de woning over te nemen, maar hij heeft niets ondernomen om tot overname te komen. De vrouw kan dus nog steeds niet over haar vermogen beschikken, terwijl de rente wel blijft doorlopen. Als de man, zoals de rechtbank heeft bepaald, uiterlijk op 23 januari 2023 (twee maanden na de datum van de beschikking) de woning had overgenomen had de vrouw de schuld kunnen inlossen. Nu blijft, door het stilzitten en traineren van de man, de rente in zijn voordeel doorlopen. Daarom is het volgens de vrouw onredelijk en onbillijk om haar na die datum nog langer te houden aan de renteverplichting.
4.22
De man betwist dat hij de levering traineert en dat de vrouw herhaaldelijk zou hebben verzocht dat te regelen maar dat hij daartoe niet bereid zou zijn. Hij wilde wel, maar er was eerst een taxatie nodig en daarvoor was weer een bodemonderzoek nodig. De vrouw hield dat bodemonderzoek tegen. Dat de vrouw nog niet over haar geld kan beschikken, is dus geheel aan haarzelf te wijten. Dat de rente dan doorloopt is voor haar rekening en risico.
4.23
Het hof overweegt als volgt. In beginsel dienen partijen zich te houden aan afspraken die zij hebben gemaakt. Dat kan echter anders zijn als er zich bijzondere omstandigheden voordoen waardoor het niet langer redelijk dat een partij is gehouden tot onverkorte nakoming van die afspraken. In deze zaak zijn er naar het oordeel van het hof zulke omstandigheden. Zoals hiervoor al eerder vermeld zit het vermogen van partijen grotendeels vast in de woning. Nakoming van financiële afspraken of het betalen van vergoedingen kan pas als die woning te gelde is gemaakt of is verdeeld. De man zou de woning overnemen en is daartoe in de gelegenheid gesteld door de rechtbank. Zo dat hem dat niet binnen twee maanden zou lukken, diende de woning te worden verkocht. Ten tijde van de bestreden beschikking of kort daarna was het voor de man echter al duidelijk dat overname voor hem financieel onhaalbaar was. De door de man aangevoerde reden voor vertraging: taxatie en bodemonderzoek, is in dat kader niet relevant. De man heeft er vervolgens voor gekozen de informatie dat het voor hem financieel niet haalbaar meer was de woning over te nemen niet met de vrouw te delen en de boel op zijn beloop te laten. Bij de bespreking van de eerste grief van de vrouw heeft het hof al overwogen dit de man aan te rekenen. Het is voor het hof onbegrijpelijk dat zowel de man als zijn advocaat de wederpartij niet van die cruciale informatie op de hoogte hebben gebracht. Hierdoor duurt de verdeling van de woning veel langer dan nodig (was) en kan de vrouw als gevolg daarvan de schuld niet aflossen, terwijl zij daar wel rente over verschuldigd blijft. Dat is de man aan te rekenen en daarom is het hof van oordeel dat het niet redelijk is dat de vrouw nog langer rente over die schuld dient te voldoen. Het verweer van de man dat de vrouw op grond van de bestreden beschikking de woning zelf zou hebben kunnen verkopen gaat niet op. Het dictum van de bestreden beschikking geeft geen mogelijkheid voor de vrouw om de verkoop van de woning ter hand te nemen. Nu ter zitting is gebleken dat de man blijkbaar al snel wist dat hij de woning niet kon overnemen en hij dit desondanks niet aan de vrouw heeft gemeld, zal het hof bepalen dat de vrouw vanaf de 23 januari 2023 geen rente meer is verschuldigd over de € 47.500 wegens schuldbekentenis. Grief 2 van de vrouw slaagt.
verrekening van de (vergoedings)vorderingen over en weer
4.24
In haar vierde grief stelt de vrouw dat partijen over een weer vergoedingsvorderingen hebben. Het aan de grief gekoppelde verzoek is om die vorderingen te mogen verrekenen ter gelegenheid van de levering bij de notaris (i.c. levering aan een derde of de leveringshandeling ter uitvoering van toedeling van de woning aan de man). De man heeft daar geen bezwaren tegen geuit, zodat het hof dat verzoek zal toewijzen.
4.25
In haar verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep somt de vrouw in randnummer 5 de vergoedingsvorderingen op die zij op grond van de bestreden beschikking op de man heeft. In totaal is dat € 58.547,47. In randnummer 59 somt ze de vergoedingsrechten van de man op, ook op grond van de bestreden beschikking. Die komen op een totaal van € 75.712,88. De man erkent de opsomming van zijn vergoedingsvorderingen in randnummer 59, zij het dat het totaal van de daar genoemde bedragen € 77.807,50 is en geen € 75.712,88. Dit laatste kan het hof beamen. Ten aanzien van de vergoedingsvorderingen van de vrouw erkent de man enkel de vergoedingsvordering van € 50.310,54 (de overbruggingslening) niet. Met betrekking tot die vergoedingsvordering vanwege de overbruggingslening zal het hof, zoals eerder in deze beschikking overwogen, beslissen dat de man aan de vrouw € 50.000 moet vergoeden.
4.26
Zowel de man als de vrouw voeren aan dat er naast bovenbedoelde vergoedingsvorderingen nog nader vast te stellen verrekenposten zijn, mede ook afhankelijk van hetgeen het hof beslist. De vrouw somt die op in randnummer 61 van haar verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep:
vergoedingsrechten vrouw:
  • helft van de opbouwspaarrekening
  • helft overwaarde woning
  • helft huurpenningen loods
  • helft restitutie jaarkosten [naam2] 2022 (gas en elektra)
  • helft restitutie jaarkosten [naam3] 2022 (water)
vergoedingsrechten man:
  • rente over de schuldbekentenis
  • omzetbelasting huur
  • woon- en eigenaarslasten 1 tot en met 3 november 2022
4.27
De man heeft de jaarrekening 2022 van [naam2] ontvangen (gas en elektra) en hij legt die over als productie 2 bij zijn verweer op het incidenteel hoger beroep. De man betwist de door de vrouw genoemde nog nader vast te stellen verrekenposten niet, maar hij stelt wel dat zijn nadere vergoedingsrechten niet beperkt zijn tot die door de vrouw zijn genoemd. Als productie 1 bij zijn verweer op het incidenteel hoger beroep legt de man een aantal nota’s en facturen over die volgens hem nog moeten worden verrekend ter gelegenheid van de levering van de woning. Dit betreft:
  • aanslagbiljet gemeentelijke belastingen 2022 € 477,23
  • factuur [naam4] € 553,49
  • factuur [naam4] € 164,52
  • factuur [naam5] € 249,16
  • factuur [naam6] € 206,55
  • factuur [naam7] € 234,00
  • aanslagbiljet gemeentelijke belastingen 2023 € 1.780,79
4.28
Ten aanzien van de woon- en eigenaarslasten heeft het hof hiervoor overwogen dat die vanaf 4 november 2022 voor rekening van de man komen. De gemeentelijke lasten 2022 zijn dan ook vanaf laatstgemelde datum enkel voor rekening van de man en de gemeentelijke belastingen 2023 zijn voor het geheel voor rekening van de man. De factuur van [naam6] ziet volgens de man op reparatie van het rieten dak. Daarin is door een specht een gat gemaakt. De vrouw heeft erkend dat dit wel eens vaker is gebeurd en reparatie daarvan noodzakelijk is. Die factuur dienen partijen dus te verrekenen. Dat geldt ook voor de factuur van [naam7] . Die kosten zien op het knotten van de knotwilgen. Deze wilgen werden jaarlijks gesnoeid. In de tijd dat de vrouw in de woning verbleef is dat volgens de man niet gebeurd, waardoor de takken dikker waren dan normaal. De vrouw heeft dit niet weersproken. Voor het snoeien was daarom een mobiele kraan nodig.
De overige facturen worden door de vrouw betwist en door de man is ook niet duidelijk gemaakt waar die precies op zien. Die zullen dus niet verrekend worden.
4.29
Beide partijen verzoeken te bepalen dat de wettelijke rente is verschuldigd over hetgeen de ander moet betalen. Nu het hof echter zal bepalen dat partijen die vordering ter gelegenheid van de levering van de woning mogen verrekenen, heeft dat in zoverre geen nut. Die rentes vallen dan immers tegen elkaar weg. Bovendien is nog niet bekend hoe groot die te verrekenen vorderingen uiteindelijk zullen zijn en of er uiteindelijk na die verrekening nog een saldo overblijft wat de een aan de ander moet voldoen. Dat zal pas duidelijk zijn op het moment van levering van de woning. Het hof zal daarom niet bepalen dat er rente is verschuldigd over de vorderingen van partijen.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief van de man (behoudens ten aanzien van de rente) en slagen de grieven van de vrouw grotendeels. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van het bepaalde over de overname en verkoop van de woning (4.1. tot en met 4.3 van het dictum), de bepaling dat de man aan de vrouw € 50.310,54 moet vergoeden (4.4 van het dictum), de bepaling over de opbouwspaarrekening (4.5), de woon- en eigenaarslasten vanaf november 2022 (4.12) en de schuldbekentenis (4.13), vernietigen en beslissen als volgt.
5.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen geregistreerd partners zijn en de procedure de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun ontbonden geregistreerd partnerschap betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en in het incidenteel hoger beroep:
6.1
vernietigt de beschikking van de rechtbank van 23 november 2022 (zoals hersteld bij beschikking van 25 januari 2023 en zoals deze herstelbeschikking is hersteld bij beschikking van 19 mei 2023), voor zover het betreft de onderdelen 4.1, 4.2, 4.3, 4.4, 4.5, 4.12 en 4.13 van het dictum van die beschikking, en in zoverre opnieuw beschikkende:
6.2
ten aanzien van de woning met bijbehorende grond en loods aan de [adres] te [plaats1] , gemeente [de gemeente] :
  • bepaalt dat man de woning uiterlijk binnen één maand na de datum van deze beschikking dient over te nemen, onder de voorwaarde dat de vrouw zal worden ontslagen uit de (hoofdelijke) aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening, waarbij de man de hypothecaire geldlening als eigen schuld zal aflossen en aan de vrouw de helft van het verschil tussen de getaxeerde waarde en de hypothecaire geldlening zal voldoen;
  • bepaalt dat indien de man de woning niet binnen de gestelde termijn heeft overgenomen, de woning binnen drie weken daarna in de verkoop moet worden gezet;
  • bepaalt dat partijen alsdan gezamenlijk aan een makelaar van makelaarskantoor [naam1] te [woonplaats2] opdracht zullen geven tot verkoop van de woning tegen een door partijen overeen te komen vraagprijs;
  • indien het partijen niet lukt om gezamenlijk voormelde makelaar een opdracht tot verkoop te geven machtigt het hof de vrouw voor alsdan om mede namens de man de verkoopopdracht te ondertekenen, waarbij deze beschikking de handtekening van de man vervangt;
  • bepaalt dat indien het partijen niet lukt om binnen één week na de opdrachtverlening gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar die bindend voor partijen zal vaststellen, waarbij ieder van partijen dit aan de makelaar kan verzoeken;
  • bepaalt dat indien het volgens de makelaar nodig is de vraagprijs op enig moment bij te stellen partijen het daar onderling over eens dienen te zijn en zo zij dit niet eens worden kan de makelaar de vraagprijs zelfstandig aanpassen;
  • bepaalt dat de man zijn medewerking dient te verlenen aan alle feitelijke handelingen die redelijkerwijs nodig zijn om tot een zo hoog mogelijke verkoopprijs van de woning te komen, waaronder in ieder geval begrepen:
  • het opvolgen van de aanwijzingen van de makelaar;
  • het verschaffen van toegang tot de woning aan de makelaar met potentiële kopers;
  • het ordelijk en schoonhouden van de woning;
  • het netjes houden van de tuin;
  • niet aanwezig zijn op het moment dat de makelaar met potentiële kopers op het perceel is;
  • het zich onthouden van handelingen die de verkoop van de woning belemmeren/verslechteren;
zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000 per dag of dagdeel dat de man zijn medewerking onthoudt aan vermelde feitelijke handelingen die nodig zijn voor de verkoop van de woning met een maximum van € 100.000;
  • bepaalt dat partijen het eens dienen te worden over de uiteindelijke verkoopprijs en voor het geval zij het niet eens kunnen worden, kan de makelaar die voor partijen bindend vaststellen door een acceptabel bod te accepteren;
  • bepaalt dat partijen hun medewerking dienen te verlenen aan de ondertekening van de koopakte;
  • voor het geval de man hier op eerste verzoek van de vrouw niet aan meewerkt machtigt het hof de vrouw voor alsdan om mede namens de man de koopakte (al dan niet onder de gebruikelijke opschortende en/of ontbindende voorwaarden) van de woning te ondertekenen, waarbij deze beschikking de handtekening van de man vervangt;
  • bepaalt dat partijen hun medewerking dienen te verlenen aan de akte van levering;
  • voor het geval de man hier op eerste verzoek van de vrouw of de notaris niet aan meewerkt machtigt het hof voor alsdan de vrouw om namens de man de akte van levering te ondertekenen waarbij deze beschikking de handtekening van de man vervangt;
  • bepaalt dat de kosten van de makelaar en de overige kosten ter zake van de verkoop en de levering door partijen ieder voor de helft worden gedragen en worden voldaan en verrekend met de verkoopopbrengst van de woning ter gelegenheid van de notariële levering;
  • bepaalt dat de hypothecaire geldlening bij die gelegenheid wordt afgelost uit de verkoopopbrengst;
  • bepaalt dat de alsdan resterende netto-verkoopopbrengst tussen partijen bij helfte dient te worden verdeeld;
  • bepaalt dat indien de man niet meewerkt aan de feitelijke handelingen tot verkoop van de woning zoals voornoemd binnen zestig dagen na betekening van de deze beschikking, de man de woning dient te ontruimen en ontruimd te houden en de woning onder afgifte van de sleutels ter beschikking van de makelaar dient te stellen, waarbij de kosten van ontruiming voor rekening van de man zijn;
6.3
bepaalt dat de man aan de vrouw een bedrag van € 50.000 moet betalen op grond van het aan de vrouw toekomende vergoedingsrecht wegens de overbruggingslening;
6.4
bepaalt dat de woon- en eigenaarslasten van de woning vanaf 4 november 2022 geheel ten laste van de man komen;
6.3
bepaalt dat de vrouw aan de man € 100 dient te betalen wegens de woonlasten van de woning van 1 tot en met 3 november 2022;
6.4
bepaalt dat het saldo van de opbouwspaarrekening wordt toegedeeld aan de man tegen de waarde op de datum van levering van de woning, waarbij de man de helft van het saldo op die datum aan de vrouw dient te vergoeden en veroordeelt de man tot betaling van dit saldo aan de vrouw, waarbij wordt verrekend wat de vrouw tot die datum te weinig heeft bijgedragen, waarbij dit laatste door de man onderbouwd moet worden met verificatoire stukken;
6.5
bepaalt dat de vrouw over de schuldbekentenis van € 47.500 vanaf 23 januari 2023 geen rente meer verschuldigd is;
6.6
bepaalt dat al hetgeen partijen op grond van deze beschikking en de bestreden beschikking (voor zover niet vernietigd) van elkaar te vorderen hebben en aan elkaar moeten voldoen tussen hen verrekend zal worden ter gelegenheid van de notariële levering van de woning;
6.7
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.8
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
6.9
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, S. Kuijpers en M.E.L. Klein, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier, en is op 3 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.