ECLI:NL:GHARL:2023:8283

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
21-002858-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak betreffende mishandeling en bedreiging met een wapen

In deze jeugdzaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor de mishandeling van het slachtoffer en de bedreiging van zowel het slachtoffer als zijn broer. Het hof oordeelde dat de aangiftes van de slachtoffers werden ondersteund door diverse getuigenverklaringen. Het verweer van de verdachte dat er sprake was van een noodweersituatie werd verworpen, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat er een dergelijke situatie bestond. De verdachte kreeg een werkstraf van 40 uren, die kon worden omgezet in 20 dagen jeugddetentie. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen, die schadevergoeding eiste voor de geleden schade.

Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard, met name voor de vrijspraak die in eerste aanleg was gegeven. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep voor zover dat aan zijn oordeel was onderworpen, omdat het vonnis niet voldeed aan de wettelijke eisen. De tenlastelegging omvatte mishandeling en bedreiging, waarbij de verdachte op 7 april 2021 in [plaats 1] het slachtoffer met een gescheurd blikje in het gezicht zou hebben geslagen en bedreigingen zou hebben geuit met een steeksleutel. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, en dat de bewijsvoering voldoende was om tot een veroordeling te komen.

Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en eerdere veroordelingen. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen tot een bedrag van € 260,68, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof legde ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf op, waarbij het hof de positieve ontwikkeling van de verdachte in overweging nam.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002858-22
Uitspraak d.d.: 3 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 7 juli 2022 met parketnummer 16-111209-21 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 16-159554-19, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 september 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J.R. Roethof, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen omdat het vonnis niet voldoet aan de wettelijke eis dat het proces-verbaal van zitting, naast de uitwerking van de aantekening mondeling vonnis, tevens een uitwerking van de gehanteerde bewijsmiddelen dient te bevatten. Aldus leent dat vonnis zich niet voor bevestiging.
Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – voor zover nog in hoger beroep aan de orde – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 april 2021 te [plaats 1]
[slachtoffer] heeft mishandeld door (met een gescheurd blikje in zijn hand)
in het gezicht van die [slachtoffer] te slaan.
2.
hij op of omstreeks 7 april 2021 te [plaats 1]
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
- door die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer] een steeksleutel te tonen en/of
- door die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer] – zakelijk weergeven –
de woorden toe te voegen "Je krijgt een 9 mm op je hoofd",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overtuiging ontbreekt dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, zodat hij moet worden vrijgesproken. Daarbij heeft zij erop gewezen dat de getuigen niet eenduidig hebben verklaard of verdachte met het blikje in de hand zou hebben geslagen. Naast het feit dat de verklaringen uiteenlopen is voorts lastig vast te stellen wat welke getuige uit eigen ervaring heeft verklaard. Ten slotte heeft zij gewezen op de verklaringen van [getuige] en [getuige 2] die een ander beeld van de situatie schetsen.
Voor wat betreft het onder feit 1 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw nog aangevoerd dat er sprake was van een noodsituatie nu verdachte geen kant op kon en hij door meerdere jongens werd aangevallen. Nu verdachte zich daartegen mocht verdedigen komt hem een beroep op noodweer toe en dient hij om die reden te worden vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft zich aangesloten bij de bewijsmiddelen en de conclusie van de kinderrechter. Wat de advocaat-generaal betreft blijven de verklaringen van de getuigen ook na de verhoren bij de raadsheer-commissaris in stand en kunnen beide feiten bewezen worden verklaard.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder voor wat betreft de tenlastegelegde mishandeling (onder 1) dat de verklaring van aangever [slachtoffer] dat hij door verdachte werd geslagen wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] . Met uitzondering van de getuige [getuige 4] , die geen nadere verklaring heeft afgelegd, zijn aangever en de hiervoor genoemde getuigen tijdens hun verklaringen ten overstaan van de raadsheer-commissaris bij hun verklaringen gebleven dat verdachte aangever in het gezicht heeft geslagen. Daarbij hebben zowel aangever als [getuige 3] (alleen bij de raadsheer-commissaris) en [getuige 5] verklaard dat verdachte dit deed met een gescheurd blikje in zijn hand. Dit past ook bij het letsel van verdachte na het incident, te weten een bebloede hand.
Voor wat betreft de tenlastegelegde bedreiging waar beide aangevers over verklaard hebben merkt het hof op dat ook de getuigen [getuige 4] en [getuige 5] hebben bevestigd dat verdachte zich bedreigend heeft uitgelaten tegenover aangevers.
Het hof komt dan ook op basis van het bovenstaande tot het oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] en bedreiging van [slachtoffer] en [slachtoffer 2] .
De verklaringen van [getuige] en [getuige 2] waar de raadsvrouw op gewezen heeft maken het voorstaande niet anders. Daarbij merkt het hof in het bijzonder op dat de verklaring van [getuige] voor wat betreft de aanleiding in het geheel niet aansluit bij de verklaring van verdachte.
Ten aanzien van het gevoerde verweer dat sprake zou zijn van een noodweersituatie is het hof van oordeel dat het betoog van de verdediging dat er sprake was van een dergelijke situatie en verdachte geen kant op kon zijn weerlegging vindt in de hiervoor genoemde en in de aanvulling op dit arrest opgenomen verklaringen en derhalve niet aannemelijk is geworden.
Het hof verwerpt dan ook dat verweer.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op
of omstreeks7 april 2021 te [plaats 1]
[slachtoffer] heeft mishandeld door (met een gescheurd blikje in zijn hand)
in het gezicht van die [slachtoffer] te slaan.
2.
hij op
of omstreeks7 april 2021 te [plaats 1]
[slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling,
- door die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer] een steeksleutel te tonen en/of
- door die [slachtoffer 2] en
/ofdie [slachtoffer] – zakelijk weergeven –
de woorden toe te voegen "Je krijgt een 9 mm op je hoofd",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
De raadsvrouw van verdachte heeft gewezen op het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en verzocht om een lagere straf op te leggen dan de kinderrechter heeft gedaan.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich op 7 april 2021 in [plaats 1] schuldig gemaakt aan mishandeling na een woordenwisseling over het morsen van bier op de auto van een van de slachtoffers. Daarbij heeft verdachte het slachtoffer in het gezicht geslagen terwijl hij een blikje in zijn hand had. Vervolgens heeft verdachte het slachtoffer en zijn broer nog bedreigd met de woorden dat ze een 9mm op hun hoofd zouden krijgen.
Door zo te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en daarnaast zorgen dergelijke feiten voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft het hof gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 augustus 2023, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens soortgelijke feiten.
Daarnaast heeft het hof gelet op de inhoud van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 5 juli 2022, het strafadvies van Save Jeugdbescherming van 12 september 2023, opgesteld door [naam] , en hetgeen [naam] mondeling ter terechtzitting van het hof naar voren heeft gebracht.
Daaruit blijkt onder meer dat verdachte zich meewerkend heeft opgesteld tijdens de begeleiding en het toezicht door de jeugdreclassering en dat hij de afgelopen periode een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Zo heeft verdachte onderdak gevonden in [plaats 2] , heeft hij werk en wordt de kans op recidive laag ingeschat. Volgens [naam] zou een eventuele begeleiding van verdachte alleen nog inhouden dat verdachte gestimuleerd wordt om te blijven werken en na te denken over een eventuele vervolgopleiding. [naam] heeft ook opgemerkt dat hij zich geen zorgen maakt over verdachte als het hof besluit om geen jeugdmaatregel meer op te leggen.
Verdachte zelf heeft nog aangegeven dat hij tegenwoordig anders in het leven staat en andere prioriteiten heeft en dat hij zich wil focussen op een doorgroei in het bedrijf waar hij werkzaam is.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat aan verdachte een werkstraf moet worden opgelegd. Het hof ziet, net als de advocaat-generaal geen aanwijzingen om daarbij een deel voorwaardelijk op te leggen met daaraan te verbinden voorwaarden zoals jeugdreclassering. Verdachte heeft volgens de jeugdreclasseerder laten zien dat hij de goede weg is ingeslagen, welk beeld verdachte ter terechtzitting van het hof heeft bevestigd. Voor wat betreft de hoogte van de werkstraf zal het hof zich aansluiten bij de door de kinderrechter opgelegde werkstraf, die in hoger beroep ook door de advocaat-generaal is geëist. De overige door of namens de verdachte aangevoerde omstandigheden maken dit niet anders.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 681,12 en bestaat uit € 181,12 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van in totaal € 260,68, bestaande uit € 160,68 aan materiële schade en € 100,- aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van in elk geval het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het bedrag aan materiële schade is voldoende onderbouwd en namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist, zodat dit deel voor toewijzing vatbaar is. Voor wat betreft de immateriële schade zal het hof die schade naar maatstaven van billijkheid net als de kinderrechter vaststellen op € 100,-.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de aard en de ernst van het delict, de gevolgen ervan voor de benadeelde partij en met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 31 juli 2020 opgelegde voorwaardelijke werkstraf, parketnummer 16-159554-19. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden bevolen. Het hof ziet aanleiding om dat slechts voor een gedeelte van die straf te doen om verdachte tegemoet te komen in de positieve wending die hij aan zijn leven heeft gegeven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 260,68 (tweehonderdzestig euro en achtenzestig cent) bestaande uit € 160,68 (honderdzestig euro en achtenzestig cent) materiële schade en € 100,00 (honderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 260,68 (tweehonderdzestig euro en achtenzestig cent) bestaande uit € 160,68 (honderdzestig euro en achtenzestig cent) materiële schade en € 100,00 (honderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 7 april 2021.

Vordering tenuitvoerlegging

Beveelt de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 31 juli 2020, parketnummer 16-159554-19, te weten van:
een taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
10 (tien) dagenjeugddetentie.
Aldus gewezen door
mr. I.P.H.M. Severeijns, voorzitter,
mr. R.W. van Zuijlen en mr. D. Visser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.J. Rosmalen-Jansen, griffier,
en op 3 oktober 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 3 oktober 2023.
Tegenwoordig:
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr. J. Zeilstra, advocaat-generaal,
mr. H.J. Rosmalen-Jansen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.