In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland inzake de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015. De Inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.924 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.638. Tevens was er een verzuimboete van € 369 opgelegd. Na bezwaar had de Inspecteur de aanslag verminderd, maar de boete gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verder verminderd, maar de boete niet vernietigd. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de Inspecteur een verweerschrift heeft ingediend.
Tijdens de zitting op 20 juni 2023 heeft belanghebbende via videoverbinding zijn standpunt toegelicht. De zaak draait om de vraag of de aanslag te hoog is vastgesteld, met name of bij de specifieke zorgkosten voldoende rekening is gehouden met parkeerkosten en of de kosten van een bloeddrukmeter terecht zijn geweigerd. Ook is er discussie over de hoogte van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen en de verzuimboete.
Het Hof oordeelt dat de parkeerkosten niet voldoende zijn onderbouwd en dat de bloeddrukmeter niet als specifieke zorgkosten kan worden aangemerkt. Daarnaast wordt geoordeeld dat de bankrekeningen van belanghebbende tot de rendementsgrondslag behoren, ongeacht hun bestemming. De verzuimboete wordt als passend en geboden beschouwd, gezien het verzuim van belanghebbende. Het Hof verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de aanslag en de beschikking belastingrente, en vermindert de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.375 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.553. De Inspecteur wordt gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.