ECLI:NL:GHARL:2023:8240

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
22/1678
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en verzuimboete met betrekking tot specifieke zorgkosten en belastingrente

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland inzake de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015. De Inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.924 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.638. Tevens was er een verzuimboete van € 369 opgelegd. Na bezwaar had de Inspecteur de aanslag verminderd, maar de boete gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verder verminderd, maar de boete niet vernietigd. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de Inspecteur een verweerschrift heeft ingediend.

Tijdens de zitting op 20 juni 2023 heeft belanghebbende via videoverbinding zijn standpunt toegelicht. De zaak draait om de vraag of de aanslag te hoog is vastgesteld, met name of bij de specifieke zorgkosten voldoende rekening is gehouden met parkeerkosten en of de kosten van een bloeddrukmeter terecht zijn geweigerd. Ook is er discussie over de hoogte van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen en de verzuimboete.

Het Hof oordeelt dat de parkeerkosten niet voldoende zijn onderbouwd en dat de bloeddrukmeter niet als specifieke zorgkosten kan worden aangemerkt. Daarnaast wordt geoordeeld dat de bankrekeningen van belanghebbende tot de rendementsgrondslag behoren, ongeacht hun bestemming. De verzuimboete wordt als passend en geboden beschouwd, gezien het verzuim van belanghebbende. Het Hof verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de aanslag en de beschikking belastingrente, en vermindert de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.375 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.553. De Inspecteur wordt gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwardennummer BK-ARN 22/1678
uitspraakdatum: 26 september 2023.
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 mei 2022, nummer LEE 20/1454, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.924 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.638. Tegelijk met dit besluit heeft de Inspecteur bij beschikking een bedrag van € 402 aan belastingrente in rekening gebracht en bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 369.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.701 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.638. De belastingrente heeft de Inspecteur overeenkomstig verminderd. De boete heeft de Inspecteur gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar verminderd voor zover deze de beslissing betreft over de aanslag en de beschikking belastingrente, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.375 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.638, de belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft op 2 mei 2023 schriftelijk verzocht de zitting online bij te wonen. Bij brief van 12 mei 2023 is dit verzoek door het Hof gehonoreerd.
1.6.
Belanghebbende heeft op diverse momenten nadere stukken ingestuurd.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2023. Daarbij is verschenen en gehoord belanghebbende (via een videoverbinding). Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam1] en [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 28 februari 2016 uitgenodigd om aangifte IB/PVV 2015 te doen.
2.2.
Bij brief van 13 mei 2016 heeft de Inspecteur op verzoek van belanghebbende uitstel verleend voor het doen van aangifte IB/PVV 2015 tot 1 mei 2017. Belanghebbende heeft bij brief van 27 april 2017 opnieuw verzocht om uitstel voor het doen van de aangifte IB/PVV 2015. De Inspecteur heeft bij brief van 29 mei 2017 eerst een herinnering gestuurd voor het doen van aangifte IB/PVV 2015 en vervolgens bij brief van 2 juni 2017 uitstel verleend voor het doen van aangifte IB/PVV 2015 tot 1 augustus 2017. Bij brief van 25 augustus 2017 heeft de Inspecteur belanghebbende opnieuw herinnerd aan het doen van aangifte IB/PVV 2015 en vervolgens, op verzoek van belanghebbende, uitstel verleend voor het doen van aangifte IB/PVV 2015 tot 1 december 2017. De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 29 januari 2018 wederom een herinnering gestuurd voor het doen van aangifte IB/PVV 2015 en vervolgens — na een volgend verzoek van belanghebbende — uitstel verleend voor het doen van aangifte IB/PVV 2015 tot 1 maart 2018. Daarna heeft de Inspecteur op verzoek van belanghebbende nog tweemaal uitstel voor het doen van aangifte IB/PVV 2015 verleend tot respectievelijk 1 mei 2018 en tot 1 juli 2018.
2.3.
Bij brief van 30 oktober 2018 heeft de Inspecteur belanghebbende aangemaand om aangifte IB/PVV 2015 te doen. De Inspecteur heeft daarbij belanghebbende tot en met 13 november 2018 in de gelegenheid gesteld om de aangifte IB/PVV 2015 in te dienen.
2.4.
Op 5 november 2018 en 30 november 2018 heeft de Inspecteur opnieuw van belanghebbende verzoeken voor uitstel voor het doen van aangifte IB/PVV 2015 ontvangen. De Inspecteur heeft deze verzoeken bij brieven van 29 november 2018 en 20 december 2018 afgewezen.
2.5.
Belanghebbende heeft telefonisch contact gehad met (een) medewerker(s) van de Belastingdienst. In verband met dit contact is een interne notitie opgemaakt, waarin het volgend is vermeld:
“Aanvulling Klant had uitstel tot morgen voor indienen aangifte 2015 vanuit divers contact met [naam3] . Zoekt nu contact met deze collega om de situatie te bespreken want is ziek en wil graag 1 week uitstel. Collega zelf is niet bereikbaar en volgens ETG ook niet beschikbaar komende tijd. Kan mevr nog 1 week extra uitstel krijgen?
Behandelhistorie
Eerste klantcontact 15-02-2019 14:24 Gereed gemeld 15-02-2019
Opmerkingen
* 15-02-2019 14:24:38 – ( [naam4] ) mevrouw gesproken en hoor dat raatjes al met haar gesproken heeft, krijgt nog een week uitstel kennelijk”
2.6.
Belanghebbende heeft op 26 februari 2019 aangifte IB/PVV 2015 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.168 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.102. Belanghebbende heeft in de aangifte voor een bedrag van € 8.276 aan aftrekbare uitgaven voor specifieke zorgkosten opgegeven. Hiervan is uiteindelijk, na toepassing van een drempel van € 512, een bedrag van € 4.069 in aftrek toegelaten door de Rechtbank.
2.7.
Belanghebbende beschikt over twee bankrekeningen (hierna: de twee bankrekeningen) waarop op 1 januari 2015 een bedrag stond van in totaal € 59.409. Verder beschikt belanghebbende over een bankrekening waarop een bedrag van € 35.233,42 staat dat ziet op een door belanghebbende in het verleden ontvangen letselschade-uitkering.
2.8.
Belanghebbende heeft 2 nota’s overgelegd van [naam5] (hierna: [naam5] ), die zien op werkzaamheden met betrekking tot individuele begeleiding in het derde en vierde kwartaal 2014. De nota’s hebben respectievelijk als datum 9 januari 2015 en 11 januari 2015 en bedragen € 1.342,90 en € 1.033,20. Verder heeft belanghebbende bescheiden overgelegd met betrekking tot door [naam6] (hierna: [naam6] ) in de eerste helft van 2014 verrichte werkzaamheden op het gebied van individuele begeleiding, waarmee een bedrag van € 2.740,80 is gemoeid en een e-mail van 12 mei 2015 van belanghebbende aan [naam6] waarin staat dat “zojuist de genoemde 2740,80 euro” is overgemaakt. Verder heeft belanghebbende in de aangifte een schuld opgenomen van € 2.451 in verband met een terugbetalingsverplichting aan Zorgkantoor [naam7] .

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Met name is van belang of bij de specifieke zorgkosten voldoende rekening is gehouden met de parkeerkosten die belanghebbende heeft gemaakt en of de aftrek van de kosten van de aanschaf van een bloeddrukmeter (€ 35) terecht is geweigerd. Verder is in geschil of het belastbare inkomen uit sparen en beleggen tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Ten slotte is in geschil of de verzuimboete terecht is opgelegd.

4.Beoordeling van het geschil

Parkeerkosten
4.1.
Belanghebbende heeft een bedrag van € 373,10 opgevoerd als parkeerkosten in verband met bezoek aan artsen. Hiervan is een bedrag van € 100 is door de Inspecteur (in de beroepsfase) in aftrek toegestaan. De Rechtbank heeft dit bedrag (na toepassing van de drempel) ook daadwerkelijk in mindering gebracht op het belastbare inkomen uit werk en woning. Belanghebbende heeft de parkeerkosten niet onderbouwd met betaalbewijzen of kwitanties. Belanghebbende heeft slechts een overzicht overgelegd waarin is opgenomen wanneer en waar is geparkeerd. Het Hof acht dit overzicht onvoldoende om de parkeerkosten tot een hoger bedrag aannemelijk te achten.
Bloeddrukmeter
4.2.
Met betrekking tot de bloeddrukmeter heeft de Rechtbank terecht overwogen dat uitgaven voor hulpmiddelen worden gerekend tot de uitgaven voor specifieke zorgkosten indien het hulpmiddelen betreft die van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt en dat een bloeddrukmeter niet hoofdzakelijk door zieke of invalide personen wordt gebruikt.
De twee bankrekeningen
4.3.
Belanghebbende heeft gesteld dat op de twee bankrekeningen enkel pgb-voorschotten worden uitbetaald die slechts worden aangewend voor het inkopen van zorg. Volgens belanghebbende vormt een toegekend bedrag aan pgb geen onderdeel van het privé-vermogen van een budgethouder en behoren deze rekeningen derhalve niet tot de rendementsgrondslag. Het Hof volgt belanghebbende niet in deze stelling. Banktegoeden behoren tot de rendementsgrondslag ongeacht of deze tegoeden worden aangehouden met een bepaalde bestemming. Voor zover een deel van de pgb-voorschotten terug moet worden betaald, kan dit bedrag in zoverre, na toepassing van de drempel, als schuld op de bezittingen in mindering worden gebracht.
Letselschade-uitkering
4.4.
De Rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de bankrekening met daarop een bedrag dat zijn oorsprong vindt in een letselschade-uitkering behoort tot belanghebbendes bezittingen en niet is vrijgesteld. Het Hof neemt dit oordeel en de door de Rechtbank gebezigde gronden over en maakt die tot de zijne. Belanghebbende heeft in hoger beroep dienaangaande niets nader gesteld of ingebracht.
Schuld aan [naam7] Zorgkantoor
4.5.
Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat op waardepeildatum een schuld ter hoogte van € 2.451 bestond aan het [naam7] Zorgkantoor inzake het terugbetalen van eerder uitgekeerde pgb-tegoeden. De Inspecteur heeft bij e-mail van 24 juli 2019 belanghebbende laten weten dat deze schuld haar onbekend is en dit bedrag (mede) gecorrigeerd. Belanghebbende, op wie de bewijslast rust, heeft niets ingebracht dat het bestaan van deze schuld aannemelijk maakt, zodat dit bedrag niet in mindering kan komen op de rendementsgrondslag.
Schulden aan [naam5] en [naam6]
4.6.
Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt dat op peildatum 1 januari 2015 schulden bestonden aan [naam5] en [naam6] tot een totaalbedrag van (afgerond) € 5.117. Gesteld noch aannemelijk geworden is dat de betaling van deze schulden in 2015 kon worden aangemerkt als een persoonsgebonden aftrek. De betaling is in 2015 ook daadwerkelijk niet opgevoerd als persoonsgebonden aftrek. Het vorenstaande brengt mee dat belanghebbende het bestaan van schulden op 1 januari 2015 tot een bedrag van € 5.117 aannemelijk heeft gemaakt. Na aftrek van de drempel van € 3.000 leidt dit tot een voordeel uit sparen beleggen van ((€ 290.951 -/- € 2.117) * 4% =) € 11.553. Ten overvloede merkt het Hof op dat de overige door belanghebbende overgelegde facturen (zoals die van “ [naam8] ” en [naam9] ) zien op diensten die in 2015 zijn verricht, zodat het niet aannemelijk is dat ter zake van deze op 1 januari nog niet verrichte diensten reeds een schuld bestond.
Verzuimboete
4.7.
Naar het oordeel van het Hof, heeft de Inspecteur overtuigend aangetoond dat belanghebbende vanaf 14 november 2018 in verzuim was. Het Hof acht het, mede gelet op het feit dat belanghebbende reeds in verzuim was, aannemelijk dat de Inspecteur heeft toegezegd dat geen ambtshalve aanslag zou worden opgelegd vóór 22 februari 2019 en dat belanghebbende in die zin tot die datum “uitstel” kreeg om alsnog de aangifte IB/PVV 2015 in te dienen. Dat belanghebbende daarbij zou zijn toegezegd dat geen verzuimboete zou worden opgelegd als zij uiterlijk 22 februari 2019 de aangifte IB/PVV 2015 zou indienen, acht het Hof niet aannemelijk. Gelet op alle feiten en omstandigheden van het onderhavige geval, acht het Hof een verzuimboete van € 369 passend en geboden.
Belastingrente
4.8.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige grieven tegen de belastingrente aangevoerd. Omdat het Hof de met de beschikking belastingrente samenhangende aanslag (verder) zal verminderen, zal het Hof de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden. Belanghebbende heeft ter zitting aangegeven verder geen aanspraak te maken op vergoeding van proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de boetebeschikking,
– vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag en de beschikking belastingrente,
– vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.375 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.553,
– vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het betaalde griffierecht in verband met het hoger beroep bij het Hof, te weten € 136.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. G.B.A. Brummer en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraakDe voorzitter,
te ondertekenen.
(R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 september 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.