In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 september 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een recreatiechalet onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente De Fryske Marren had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 233.000 per waardepeildatum 1 januari 2020. Belanghebbende was het niet eens met deze vaststelling en had bezwaar aangetekend, maar de heffingsambtenaar handhaafde de waarde. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 11 juli 2023 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend en zijn zowel belanghebbende als de heffingsambtenaar gehoord. De heffingsambtenaar had ter onderbouwing van de vastgestelde waarde een taxatiematrix overgelegd, maar het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld. Het Hof constateerde dat de referentieobjecten die door de heffingsambtenaar waren aangevoerd, niet vergelijkbaar waren met de onroerende zaak van belanghebbende, en dat de heffingsambtenaar onvoldoende inzicht had gegeven in de waardebepaling.
Het Hof heeft uiteindelijk de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 184.000, en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 965,26. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan tegen deze beslissing.