Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een voorlopige zorgregeling tussen de ouders van een minderjarige, geboren in 2017. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht om de uitvoerbaarheid van de voorlopige zorgregeling die door de rechtbank Midden-Nederland was vastgesteld, te schorsen. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 september 2023, waarbij beide ouders in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
De rechtbank had eerder een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de vader en de minderjarige wekelijks minimaal twee uur omgang zouden hebben onder begeleiding. De moeder is in hoger beroep gekomen met de grief dat de regie van de omgang bij een hulpverlener gelegd moet worden. Het hof heeft overwogen dat, hoewel er inmiddels omgang plaatsvindt, de ouders niet in overeenstemming zijn over de uitvoering van de omgangsregeling. De vader heeft verklaard dat hij wil dat de omgang bij hem thuis plaatsvindt, terwijl de moeder van mening is dat dit nog te vroeg is voor de minderjarige.
Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking. De bestreden beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, gezien de relatie tussen de partijen en het belang van de minderjarige. De beslissing is op 28 september 2023 uitgesproken in het openbaar.