ECLI:NL:GHARL:2023:8225

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
200.330.047/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige zorgregeling in hoger beroep met betrekking tot omgangsrecht tussen ouders van minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een voorlopige zorgregeling tussen de ouders van een minderjarige, geboren in 2017. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht om de uitvoerbaarheid van de voorlopige zorgregeling die door de rechtbank Midden-Nederland was vastgesteld, te schorsen. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 september 2023, waarbij beide ouders in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

De rechtbank had eerder een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de vader en de minderjarige wekelijks minimaal twee uur omgang zouden hebben onder begeleiding. De moeder is in hoger beroep gekomen met de grief dat de regie van de omgang bij een hulpverlener gelegd moet worden. Het hof heeft overwogen dat, hoewel er inmiddels omgang plaatsvindt, de ouders niet in overeenstemming zijn over de uitvoering van de omgangsregeling. De vader heeft verklaard dat hij wil dat de omgang bij hem thuis plaatsvindt, terwijl de moeder van mening is dat dit nog te vroeg is voor de minderjarige.

Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking. De bestreden beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, gezien de relatie tussen de partijen en het belang van de minderjarige. De beslissing is op 28 september 2023 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.330.047-01 en -02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 555679)
beschikking van 28 september 2023
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H. Hooijer te Zeist,
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Flantua te Ens.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 30 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 24 juli 2023;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Hooijer van 2 september 2023 met producties 9 tot en met 12;
- een journaalbericht van mr. Flantua van 4 september 2023 met producties 6 tot en met 9;
- een journaalbericht van mr. Hooijer van 5 september 2023 met productie 13;
- een journaalbericht van mr. Hooijer van 11 september 2023 met productie 14;
- een journaalbericht van mr. Hooijer van 13 september 2023 met productie 15.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 september 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2017 in [plaats1] . [de minderjarige] woont bij de moeder. De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank:
- een voorlopige zorgregeling vastgesteld tussen [de minderjarige] en de vader, die inhoudt dat met ingang van 10 juli 2023 de vader en [de minderjarige] wekelijks minimaal twee uur omgang
hebben met elkaar onder begeleiding van [naam1] ofwel [naam2] bij de vader thuis;
- iedere (verdere) beslissing over de definitieve zorgregeling en de hoofdverblijfplaats
van [de minderjarige] pro forma aangehouden tot 30 september 2023, in afwachting van het bericht van de (advocaten van de) ouders over hoe de voorlopige zorgregeling verloopt, of zij afspraken hebben kunnen maken over de hoofdverblijfplaats en hoe zij willen dat het verder gaat in deze procedure, met het verzoek aan de (advocaten van de) ouders om te laten weten:
- of meer uitstel nodig is en zo ja, voor hoe lang;
- of een nieuwe zitting nodig is;
- of de rechtbank een beslissing kan nemen zonder nieuwe zitting;
- bepaald dat de behandeling van het verzoek van de moeder tot vaststelling van kinderalimentatie wordt uitgesteld tot een nader te bepalen zittingsdatum.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt:
- te bepalen dat de uitvoerbaar bij voorraad verklaring ten aanzien van de door de rechtbank
vastgestelde voorlopige zorgregeling wordt geschorst;
- te bepalen dat de duur, de plaats en de frequentie van de voorlopige zorgregeling wordt
bepaald door [naam2] gedurende de periode dat [naam2] [de minderjarige] onder behandeling heeft.
4.3
De vader voert verweer en hij vraagt de moeder betreffende haar verzoek strekkende tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking niet ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoek te af te wijzen. In de hoofdzaak vraagt de vader de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoek af te wijzen en de beschikking
van 30 juni 2023 van de rechtbank Midden-Nederland, te bekrachtigen.
Kosten rechtens, inhoudende dat iedere partij zijn/haar eigen kosten draagt.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat van de moeder het schorsingsverzoek ingetrokken, zodat dat verzoek geen nadere bespreking behoeft van het hof.
5.2
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Niet in geschil is dat de vader recht heeft op omgang met [de minderjarige] , maar de wijze waarop daaraan invulling moet worden gegeven is dat wel.
5.3
Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, is het hof van oordeel dat het verzoek van de moeder om - kortgezegd - de regie voor de omgang tussen [de minderjarige] en de vader bij [naam2] te leggen moet worden afgewezen. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
5.4
Hoewel inmiddels wel omgang tussen de vader en [de minderjarige] plaatsvindt, hebben partijen in dat kader geen uitvoering gegeven aan de in de bestreden beschikking bepaalde voorlopige omgangsregeling. Op 1 juli, 20 juli, 3 augustus en 17 augustus 2023 hebben begeleide omgangscontacten plaatsgevonden in [woonplaats1] .
Vervolgens hebben de ouders op 31 augustus 2023 met hulpverleners van [naam1] [woonplaats1] en [woonplaats2] , het wijkteam en [naam2] overleg gehad. Daarbij zijn afspraken gemaakt over de omgang tussen de vader en [de minderjarige] . Vanaf 25 september 2023 hebben de vader en [de minderjarige] in de ene week door [naam1] [woonplaats1] begeleide omgang en in de andere week ouder-kind interactie therapie bij [naam2] . De vader heeft bij de mondelinge behandeling verklaard dat hij meewerkt aan deze afspraken omdat hij alleen op deze manier [de minderjarige] kan zien. Hij wil echter liever [de minderjarige] bij hem thuis zien zoals bepaald in de bestreden beschikking. Dit is ook mogelijk nu [naam1] [woonplaats2] in het gezamenlijk overleg heeft toegezegd dit te kunnen begeleiden. Bovendien is vader van mening dat er ook therapie ingezet moet worden voor moeder en [de minderjarige] . De moeder heeft verklaard dat zij haar verzoek in hoger beroep handhaaft omdat zij wil dat duidelijk is, ook voor de hulpverlening, hoe de omgang moet worden vormgegeven. De moeder wil dat daarbij rekening wordt gehouden met wat [de minderjarige] aankan en de kennis van [naam2] . Voor [de minderjarige] is het nog een stap te ver om bij vader thuis omgang te hebben, ook al kan dit begeleid worden door [naam1] , aldus nog steeds de moeder.
5.5
De moeder heeft als productie 15 een e-mailbericht overgelegd van [naam2] . Uit dat bericht volgt dat het ondanks de gemaakte afspraken op 31 augustus 2023 kennelijk toch nog onduidelijk is of er daadwerkelijk overeenstemming is. [naam2] geeft aan dat zij alleen hulp kunnen verlenen als de gemaakte afspraken gezamenlijk tot stand komen en ieder daar zijn eigen verantwoordelijkheid in draagt. De vader heeft bij de mondelinge behandeling aangegeven de nodige vragen te hebben over therapie zowel bij hem als de moeder. Hoewel hij het belangrijk vindt dat [de minderjarige] de hulp krijgt die hij nodig heeft, staat voor hem niet vast dat de zorgen rondom [de minderjarige] rechtstreeks samenhangen met de omgang met hem. Alleen al daarom kan hij er niet mee instemmen dat de regie volledig aan [naam2] wordt gegeven, nog daargelaten dat niet vaststaat of [naam2] dat zou willen.
5.6
Het hof is van oordeel dat nu partijen niet op een lijn zitten met de hulpverlening ook niet de volledige uitvoering en invulling van de omgangsregeling bij de hulpverlening die in het vrijwillig kader is ingeschakeld kan worden neergelegd. De hulpverlening kan alleen als partijen samen afspraken maken en het eens zijn over de inzet van die vrijwillige hulpverlening om de omgang en therapie van [de minderjarige] vorm te geven en te begeleiden. Nu hiervan geen sprake is, kan het hof het verzoek van de moeder niet toewijzen. Een en ander laat echter onverkort dat partijen natuurlijk in onderling overleg afspraken kunnen maken.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar schorsingsverzoek;
bekrachtigt de beschikking van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van
30 juni 2023;
compenseert de kosten van deze procedure, in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, P.B. Kamminga en
R. Feunekes, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op
28 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.