ECLI:NL:GHARL:2023:8120

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
21-003042-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen poging doodslag in feesttent met gevolgen voor slachtoffer

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag en zware mishandeling, gepleegd op 26 mei 2018 in een feesttent in Vrouwenparochie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met zijn medeverdachte, zijn broer, het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], meerdere keren met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en geschopt, wat leidde tot ernstig letsel. Het hof heeft de verweren van de verdediging, die stelden dat er geen aanmerkelijke kans op de dood was, verworpen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van poging tot doodslag, omdat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 238 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003042-20
Uitspraak d.d.: 28 september 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 25 augustus 2020 met parketnummer
18-271790-19 in de strafzaak tegen de verdachte

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 14 september 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • vernietiging van het vonnis van de rechtbank;
  • partiële vrijspraak van het primair onder 2 tenlastegelegde feit voor zover dat ziet op medeplegen poging tot doodslag;
  • bewezenverklaring van het primair onder 2 tenlastegelegde feit medeplegen poging tot zware mishandeling;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot een bedrag van € 8.675,64 (€ 1.175,64 materiële schade en € 7.500 immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede met bepaling dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is en afwijzing van het overige deel van de vordering;
  • gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] tot een bedrag van € 1.562,40 (€ 62,40 materiële schade en € 1.500 immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede met bepaling dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is en afwijzing van het overige deel van de vordering.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. R.J.H. Titahena, naar voren is gebracht.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de rechtbank:
- de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde integraal vrijgesproken;
  • de verdachte ter zake van het primair onder 2 tenlastegelegde medeplegen van een poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarden (kort gezegd), een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, deelnemen aan gedragsinterventie alcohol en geweld, meewerken aan middelencontrole en een locatieverbod voor de woningen van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
  • de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 6.175,64, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede met bepaling dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is, en de vordering voor het overige deel afgewezen;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.562,40, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede met bepaling dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is, en de vordering voor het overige deel afgewezen.

Omvang van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Noord-Nederland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het gerechtshof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Het gerechtshof zal het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het gerechtshof onderworpen – vernietigen omdat het (gedeeltelijk) tot een andere bewijsbeslissing komt.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het gerechtshof onderworpen –tenlastegelegd dat:
2. primair:
hij op of omstreeks 26 mei 2018, te [plaats] , in elk geval in de [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of die van verdachtes mededader(s) voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat oogmerk tezamen en in vereniging met verdachtes mededader(s), althans alleen, - die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, en/of met kracht tegen diens hoofd heeft gestompt en/of geslagen, en/of - het hoofd van die [slachtoffer 1] met kracht op/tegen de/een bar heeft geslagen, en/of - die [slachtoffer 1] tegen de grond heeft gewerkt, en/of - op die [slachtoffer 1] is gaan zitten, en/of - - toen die [slachtoffer 1] op de grond lag - meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of elders tegen diens lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 mei 2018 te [plaats] , in elk geval in de [gemeente] , openlijk, te weten, in een aan of nabij de [locatie] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 1] door - die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, en/of met kracht tegen diens hoofd te stompen en/of te slaan, en/of - het hoofd van die [slachtoffer 1] met kracht op/tegen de/een bar te slaan, en/of - die [slachtoffer 1] tegen de grond te werken, en/of - op die [slachtoffer 1] te gaan zitten, en/of - toen die [slachtoffer 1] op de grond lag - meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of elders tegen diens lichaam te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen.
2. meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 mei 2018, te [plaats] , in elk geval in de [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een persoon, genaamd [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door tezamen en in vereniging met verdachtes mededader(s), althans alleen, - die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, en/of met kracht tegen diens hoofd te stompen en/of te slaan, en/of - het hoofd van die [slachtoffer 1] met kracht op/tegen de/een bar te slaan, en/of - die [slachtoffer 1] tegen de grond te werken, en/of - op die [slachtoffer 1] te gaan zitten, en/of - toen die [slachtoffer 1] op de grond lag - meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of elders tegen diens lichaam te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat, net zoals de rechtbank dat heeft overwogen, uit het dossier met onvoldoende zekerheid kan worden afgeleid dat er sprake is geweest van schoppen tegen het hoofd door verdachte en de medeverdachte. Er is wel bewijs voor het toebrengen van vuistslagen door hen. Op grond van het letselrapport, de inhoud van de recente publicaties over het aannemen van voorwaardelijk opzet bij poging doodslag, waaruit blijkt dat behoedzaamheid geboden is en bij gebrek aan nadere forensische deskundigenrapportages met betrekking tot de aard van het letsel en bevindingen over de wijze van toebrengen kan niet worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van fataal letsel. Derhalve dient de verdachte partieel te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, voor zover dit ziet op het medeplegen van poging tot doodslag.
Volgens de advocaat-generaal kan het primair onder 2 tenlastegelegde medeplegen van een poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen worden. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij de medeverdachte niet heeft zien slaan, kan gepasseerd worden gelet op onder meer de getuigenverklaringen. De advocaat-generaal gaat uit van een gezamenlijke uitvoering van het toegepaste geweld.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de primair onder 2 tenlastegelegde poging tot doodslag. De verdachte heeft niet willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] door het slaan zou komen te overlijden. Wegens het ontbreken van opzet kan de verdachte ook niet worden verweten dat hij in vereniging geweld heeft gepleegd. Er was geen aanmerkelijke kans op de dood, hetgeen wordt ondersteund door de letselrapportage. Daarnaast heeft de raadsman in zijn pleitnota verwezen naar jurisprudentie waaruit volgt dat het meermalen met kracht slaan tegen het hoofd niet zonder meer een aanmerkelijke kans op de dood oplevert.
Verder heeft de verdediging bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het zitten op [slachtoffer 1] en het schoppen tegen het hoofd en lichaam, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs voor deze onderdelen.
Het oordeel van het gerechtshof
Schoppen tegen het hoofd
De advocaat-generaal en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde schoppen tegen het hoofd en lichaam niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Op grond van het strafdossier en het onderzoek terechtzitting gaat het gerechtshof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte en zijn broer, medeverdachte [medeverdachte 1] , hebben [slachtoffer 1] beiden meerdere harde vuistslagen tegen het hoofd/gezicht gegeven. Uit de verklaring van [Getuige 1] blijkt dat verdachte [slachtoffer 1] met zijn hoofd hard op of tegen de bar sloeg. [slachtoffer 1] is vervolgens op de grond beland. Uit de verklaring van [getuige 2] blijkt dat daarna het slaan doorging.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat op het moment dat [slachtoffer 1] (
hierna: het slachtoffer) op de grond lag en werd vastgehouden, de mannen nog steeds aan het slaan en schoppen waren. Het slachtoffer werd daarbij geraakt tegen zijn gezicht. [getuige 3] herkende de mannen die aan het schoppen waren. Dat waren [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] . Voorts heeft [getuige 3] verklaard 100% zeker weten te weten dat [verdachte] het slachtoffer heeft geslagen en geschopt. De verklaring van [getuige 3] wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [Getuige 1] . Zij heeft in haar aanvullende verklaring verklaard dat het slachtoffer op de grond lag en dat drie mannen om hem heen stonden. Zij zag dat ze het slachtoffer vasthielden en doorgingen met slaan en schoppen. Getuige [getuige 4] heeft gezien dat het slachtoffer door meerdere mannen werd aangevallen en dat hij op zijn gehele lichaam en hoofd werd geslagen en geschopt door deze mannen.
Het gerechtshof acht op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich, naast het geven van stompen en slagen tegen het hoofd schuldig heeft gemaakt aan het schoppen tegen het hoofd en lichaam van het slachtoffer. Het gerechtshof heeft geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 3] , [Getuige 1] en [getuige 4] .
Aanmerkelijke kans op de dood
Het gerechtshof ziet zich voorts voor de vraag gesteld of op grond van alle feiten en omstandigheden uit het strafdossier bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. Om tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag te komen dient het gerechtshof vast te stellen dat verdachtes (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer was gericht. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Gelet op de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting komt het gerechtshof tot het oordeel dat de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer aanwezig was.
Hiertoe acht het gerechtshof de volgende omstandigheden redengevend. Allereerst kan worden vastgesteld dat verdachte met kracht heeft geslagen. Dit leidt het gerechtshof af uit het feit dat het slachtoffer een aantal harde vuistslagen tegen zijn hoofd heeft gekregen en vervolgens door de verdachte aan zijn haren werd vastgepakt. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij het slachtoffer harde slagen heeft gegeven die hem pijn hebben gedaan. Daarna hebben anderen het slachtoffer in zijn gezicht gestompt en heeft de verdachte, terwijl hij het hoofd van het slachtoffer vasthad, hem met diens hoofd op de bar geslagen. Ten gevolge van meerdere vuistslagen is het slachtoffer op de grond gevallen en buiten kennis geraakt. Vervolgens is er, terwijl het slachtoffer op de grond lag, doorgegaan met het slaan en schoppen tegen het hoofd van het slachtoffer, totdat de verdachte en de medeverdachte van het slachtoffer zijn afgehaald. Uit de geneeskundige verklaring van de forensisch arts, in combinatie met de foto’s uit het strafdossier, volgt dat het slachtoffer als gevolg van dit handelen behoorlijk hard op zijn hoofd is geraakt. De forensisch arts heeft beschreven dat het slachtoffer forse bloeduitstortingen, kneuzingen, huidbeschadigingen en huidverkleuringen heeft opgelopen, onder andere rond het gebied van beide ogen, neus, linkeroor, linkerslaap rechterschouderblad en rechterzij.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is. Nu het een algemene ervaringsregel betreft, moet ook de verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. De hiervoor beschreven aaneenschakeling van geweldshandelingen van zowel de verdachte als de medeverdachte moeten naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zijnde zozeer gericht op de dood van het slachtoffer dat het naar het oordeel van het gerechtshof niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Het gerechtshof slaat daarbij in het bijzonder acht op de omstandigheden dat sprake is geweest van een explosieve geweldsuitbarsting zowel van verdachte als van de medeverdachte, gelet op de heftigheid, intensiteit en hevigheid waarmee het geweld is toegepast. Van belang hierbij is dat anderen met veel moeite beide verdachten van het slachtoffer af hebben kunnen halen. Daarnaast houdt het gerechtshof rekening met het feit dat het slachtoffer nadat hij op de grond was terechtgekomen weerloos met zijn hoofd op de grond lag en hij geen gelegenheid had om de klappen te kunnen ontwijken, terwijl de verdachte en de medeverdachte doorgingen met hard slaan op het hoofd van het slachtoffer, en er ook schoppen tegen diens hoofd zijn uitgedeeld. De getuigen die aanwezig waren bij het incident waren in de veronderstelling dat het slachtoffer door de heftigheid, intensiteit en hevigheid waarmee werd geslagen en geschopt tegen het hoofd en lichaam niet meer in leven was. Door getuige [getuige 2] is beschreven dat er op de slaande jongens geen grip gekregen kon worden door de andere mensen er omheen, omdat ze te “buffelig” waren. Ook hieruit leidt het gerechtshof af dat, waar het het inslaan op het hoofd van het slachtoffer en het hem geven van schoppen betreft, van een grote mate van intensiteit van handelen gesproken kan worden waarmee verdachte en de medeverdachte gehandeld hebben. Uit het voorgaande concludeert het gerechtshof dat het ontbreken van nadere forensische rapportages ten aanzien van de interpretatie van letsels bij het slachtoffer er in de gegeven omstandigheden niet aan in de weg staat om op grond van al die omstandigheden te concluderen tot een zeer grote mate van heftig geweld uitgeoefend op het hoofd van het slachtoffer door enige tijd, met een grote intensiteit, deze zowel te stompen als te slaan.
Aldus concludeert het gerechtshof dat de verdachte en de medeverdachte hiermee willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer hebben aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat de verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
Medeplegen
Het gerechtshof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep heeft het gerechtshof de bovengenoemde feiten met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde vastgesteld.
Op grond van hetgeen het gerechtshof omtrent de feiten en omstandigheden heeft overwogen, oordeelt het gerechtshof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. De medeverdachte zag dat zijn kameraad, [medeverdachte 2] , een klap kreeg. Vervolgens is de medeverdachte daarop afgegaan. Verdachte is daar achteraan gegaan waarna zij deze persoon, het slachtoffer, hebben geslagen met hun vuisten en hebben geschopt, zoals hiervoor omschreven.
Het gerechtshof stelt vast dat er sprake is geweest van gezamenlijke geweldsuitoefening van de verdachte en de medeverdachte die in kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering, bestaande uit het slaan en schoppen tegen het gezicht en lichaam van het slachtoffer.
Het gerechtshof acht het tenlastegelegde medeplegen van poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Het gerechtshof verwerpt op grond van het bovenstaande de door de verdediging gevoerde bewijsverweren.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.primair
hij op 26 mei 2018, te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door de verdachte en verdachtes mededader voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk van het leven te beroven, met dat oogmerk tezamen en in vereniging met verdachtes mededader,
- die [slachtoffer 1] meermalen met kracht tegen diens hoofd heeft gestompt en/of geslagen, en
- het hoofd van die [slachtoffer 1] met kracht op/tegen een bar heeft geslagen, en
- die [slachtoffer 1] tegen de grond heeft gewerkt, en
- toen die [slachtoffer 1] op de grond lag - meermalen tegen diens hoofd en tegen diens lichaam heeft gestompt en/of geslagen en geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezenverklaarde delict heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte meermalen het slachtoffer tegen het hoofd en lichaam heeft geslagen en geschopt in de openbare ruimte, een feesttent in [plaats] . Door zo te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en letsel toegebracht. Het gegeven dat het feit zich afspeelde in een feesttent ten overstaan van andere feestgangers die aanwezig waren bij dit geweld weegt niet mee in het voordeel van verdachte.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken. In het bijzonder heeft het gerechtshof hierbij acht geslagen op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 augustus 2023, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van het plegen van soortgelijke delicten. Na het onderhavige feit is de verdachte onherroepelijk veroordeeld ter zake van vermogensdelicten, zodat rekening moet worden gehouden met artikel 63 van het Wetboek van strafrecht;
  • de inhoud van het reclasseringsrapport van 6 augustus 2020;
  • de inhoud van het reclasseringsrapport van 7 september 2023, waaruit is gebleken dat de verdachte zich berouwvol toont, is afgekickt van de alcohol na een behandeling van vijf maanden bij de GGZ/VNN en inmiddels al twee jaar clean is zonder terugval. De verdachte en zijn gezin zijn lange tijd met de nek aangekeken door dorpsgenoten, maar inmiddels zijn de verhoudingen binnen het dorp genormaliseerd. Het risico op herhaling wordt ingeschat als laag zolang de verdachte geen gebruik maakt van alcohol en drugs. De reclassering acht de oplegging van bijzondere voorwaarden niet nodig, omdat de verdachte al twee jaar clean is en sindsdien niet meer voor een soortgelijk feit onherroepelijk is veroordeeld;
  • het gegeven dat het incident veel impact heeft gehad, ook op de verdachte en zijn gezin. De verdachte heeft uiteindelijk ook zijn verantwoordelijkheid genomen, lijkt inzicht te hebben verkregen in het kwalijke van zijn handelen en is bereid om in een onderling gesprek met het slachtoffer en andere betrokkenen zijn oprechte excuses aan te bieden, zodat kan worden overgegaan tot volledige normalisering van de sociale verhoudingen. Hij is ook bereid schade te vergoeden en heeft in dat kader betalingen gedaan aan het slachtoffer. De verdachte heeft inmiddels een stabiele gezinssituatie, is vader van twee kinderen en werkt zo’n 80 uren per week als steigerbouwer samen met zijn broer.
Voorts houdt het gerechtshof bij de oplegging van de straf rekening met het forse tijdsverloop dat is opgetreden tijdens de berechting van de zaak. De verdachte is ter zake van het bewezenverklaarde feit op 28 mei 2018 in verzekering gesteld. De rechtbank heeft op 25 augustus 2020 vonnis gewezen. De redelijke termijn in eerste aanleg is daarmee met ruim 3 maanden overschreden. Vervolgens heeft de verdachte op 3 september 2020 appel ingesteld. Het arrest van het gerechtshof wordt uitgesproken op 28 september 2023. Daarmee is in hoger beroep sprake van een schending van de redelijke termijn van ruim één jaar. De redelijke termijn is in totaal met ruim 1 jaar en 3 maanden overschreden en het feit heeft meer dan 5 jaar geleden plaatsgevonden. Het gerechtshof zal vanwege de aanzienlijke termijnoverschrijding hieraan gevolgen verbinden bij het bepalen van de op te leggen straf.
Het gerechtshof acht in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, het zeer beperkte strafblad van de verdachte, het gegeven dat verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden, het feit dat de verdachte in een gesprek met het slachtoffer bereid is om zijn oprechte excuses aan te bieden, alsmede de huidige positieve stand van zaken in de belangrijkste leefgebieden van de verdachte, ziet het gerechtshof aanleiding om de op te leggen gevangenisstraf voor het grootste gedeelte in voorwaardelijke vorm op te leggen. Na aftrek van de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht hoeft hij niet terug naar de gevangenis. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal het gerechtshof een proeftijd verbinden van twee jaren, met als algemene voorwaarde dat verdachte geen strafbare feiten zal plegen.
Gelet op het bovenstaande acht het gerechtshof de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, waarvan 238 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Uit het oogpunt van vergelding en vanwege de ernst van het feit zal het gerechtshof daarnaast de maximale taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 54.681,76. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep deels toegewezen tot een bedrag van € 6.175,64. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep, na verlaging van de vordering, gevoegd voor een bedrag van
€ 2.998,12. In hoger beroep is gebleken dat de benadeelde partij het door de rechtbank toegewezen bedrag van € 6.175,64, inclusief wettelijke rente, reeds heeft ontvangen. De benadeelde partij vordert in hoger beroep daarom enkel het in eerste aanleg afgewezen bedrag van € 2.500 aan immateriële schade, in combinatie met € 498,12 aan materiële schade, bestaande uit de kosten van medisch advies.
Het gerechtshof maakt ten aanzien van de immateriële schade gebruik van zijn schattingsbevoegdheid. Het gerechtshof schat, evenals de rechtbank, de immateriële schade op een bedrag van € 5.000. Het gerechtshof zal het meer gevorderde bedrag van € 2.500 aan immateriële schade daarom afwijzen.
Voor het overige bedrag van € 498,12 aan materiële schade is het gerechtshof van oordeel dat deze schade geen rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte omdat het namens [slachtoffer 1] ingewonnen medisch advies te zeer verbonden is aan het verzoek om advisering over het verlies aan verdienvermogen. Het dossier biedt over het door [slachtoffer 1] opgelopen letsel afdoende informatie in het door de forensisch arts opgestelde rapport. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in die vordering niet worden ontvangen en kan zij die vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.681,20. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dat ziet op de vrijspraak ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.562,40. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep deels toegewezen tot een bedrag van € 1.562,40. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep, na verlaging van de vordering, gevoegd voor een bedrag van € 1.000 aan immateriële schade. In hoger beroep is gebleken dat het door de rechtbank toegewezen bedrag van € 1.562,40, inclusief wettelijke rente, reeds is vergoed. De benadeelde partij vordert in hoger beroep daarom enkel het in eerste aanleg afgewezen bedrag van € 1.000 aan immateriële schade
Nu het gerechtshof het bedrag aan immateriële schade schat op het al vergoede (door de rechtbank toegewezen) bedrag zal het gerechtshof de thans nog gevorderde € 1.000 aan immateriële schade afwijzen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 47, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het gerechtshof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het gerechtshof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
238 (tweehonderdachtendertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. F. van der Maden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 28 september 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.