ECLI:NL:GHARL:2023:8071

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
21-003015-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling poging zware mishandeling in feesttent

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1989 en wonende te [woonplaats], was eerder veroordeeld voor poging tot doodslag en zware mishandeling, gepleegd op 26 mei 2018 in een feesttent te [plaats]. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, maar het gerechtshof heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de intentie om de aangever, [slachtoffer 2], van het leven te beroven. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling, omdat hij [slachtoffer 2] meermalen met kracht tegen het hoofd had geslagen. Het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, het beperkte strafblad van de verdachte, en zijn positieve ontwikkeling na het incident. De opgelegde straf bestond uit 180 dagen gevangenisstraf, waarvan 178 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast werd de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot schadevergoeding van € 3.681,20 integraal toegewezen, terwijl de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003015-20
Uitspraak d.d.: 28 september 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 25 augustus 2020 met het parketnummer
18-271791-19 in de strafzaak tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 14 september 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • vernietiging van het vonnis van de rechtbank;
  • vrijspraak van het impliciet primair onder 1 tenlastegelegde feit
  • bewezenverklaring van het impliciet subsidiair onder 1 tenlastegelegde feit poging tot zware mishandeling;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • niet-ontvankelijk verklaring van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ;
  • integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] voor een bedrag van € 3.681,20, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. E. Albayrak, naar voren is gebracht.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de rechtbank:
- de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde integraal vrijgesproken;
  • de verdachte ter zake van het impliciet primair onder 1 tenlastegelegde poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarden (kort gezegd), een meldplicht bij de reclassering, een behandelverplichting bij de forensische poli GGZ of een soortgelijke zorgverlener en een locatieverbod voor de woningen van aangevers
  • de benadeelde partijen [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk verklaard in de vorderingen;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] integraal toegewezen voor het bedrag van € 3.681,20, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Omvang van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Noord-Nederland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het gerechtshof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Het gerechtshof zal het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het gerechtshof onderworpen – vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan het oordeel van het gerechtshof onderworpen – tenlastegelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 26 mei 2018, te [plaats] , in elk geval in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of van die van verdachtes mededader(s) voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer 2] , opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat oogmerk tezamen en in vereniging met verdachtes mededader(s), althans alleen, die [slachtoffer 2] , - meermalen, althans eenmaal, en/of met kracht tegen diens hoofd heeft gestompt en/of geslagen, en/of - - terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag- meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of elders tegen diens lichaam heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
1. subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 mei 2018 te [plaats] , in elk geval in de gemeente [gemeente] , openlijk, te weten, in een aan of nabij de [straat] staande (feest)tent, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 2] door - die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, en/of met kracht tegen diens hoofd heeft te stompen en/of te slaan, en/of - - terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag- meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of elders tegen diens lichaam te schoppen en/of te trappen.
1. meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 mei 2018, te [plaats] , in elk geval in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een persoon, genaamd [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] - meermalen, althans eenmaal, en/of met kracht tegen diens hoofd heeft te stompen en/of te slaan, en/of - - terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag- meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of elders tegen diens lichaam te schoppen en/of te trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het onder 1 primair tenlastegelegde

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het impliciet primair onder 1 tenlastegelegde feit (medeplegen poging tot doodslag) dient te worden vrijgesproken. Het strafdossier geeft onvoldoende onderbouwing voor het mogelijke risico op fataal letsel, onder meer vanwege het ontbreken van een deskundigenrapport, een forensisch rapport hieromtrent en camerabeelden. Volgens de advocaat-generaal kan op basis van de aangifte van [slachtoffer 2] , getuige [getuige] en de anonieme getuige geconcludeerd worden dat de verdachte, behalve dat hij heeft geslagen, ook één trap heeft uitgedeeld. Het geweld dat de verdachte heeft toegepast, inhoudende het slaan en eenmaal trappen tegen het hoofd van het slachtoffer, maakt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het impliciet primair onder 1 tenlastegelegde (poging tot zware mishandeling).
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de impliciet primair onder 1 tenlastegelegde poging tot doodslag, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte door enkel te slaan, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever door zijn handelen dodelijk zou kunnen verwonden. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof met betrekking tot een bewezenverklaring van de impliciet primair onder 1 tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
Het oordeel van het gerechtshof
Het gerechtshof stelt vast dat op grond van de stukken van het dossier, waaronder de verklaring van [slachtoffer 2] en de verklaring van verdachte vastgesteld kan worden dat verdachte [slachtoffer 2] meerdere klappen met de vuist op het gezicht/hoofd heeft gegeven. Het strafdossier biedt ten aanzien van de impliciet onder 1 tenlastegelegde poging tot doodslag eveneens tenlastegelegde schop of trap tegen het hoofd en/of lichaam onvoldoende aanknopingspunten voor verdachtes persoonlijke betrokkenheid bij deze handeling. Uit de verklaringen van aangever [slachtoffer 2] , getuige [getuige] en de anonieme getuige is niet eenduidig vast te stellen door wie en op welke manier is getrapt, alsmede waar ten gevolge van het tenlastegelegde trappen/schoppen het slachtoffer aan het hoofd is geraakt. De ten aanzien van verdachte bewezen te verklaren vuistslagen leveren naar het oordeel van het gerechtshof poging tot zware mishandeling op.
Het gerechtshof zal de verdachte gelet op het voorgaande vrijspreken van de impliciet primair onder 1 tenlastegelegde poging tot doodslag en van het onder het tweede gedachtestreepje tenlastegelegde, het tegen het hoofd van het slachtoffer schoppen/trappen.
Evenals de advocaat-generaal en de verdediging is het gerechtshof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de impliciet primair onder 1 tenlastegelegde poging tot zware mishandeling, door het slachtoffer meermalen tegen het gezicht te stompen/slaan.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.primair
hij op 26 mei 2018, te [plaats] , ter uitvoering van het door de verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met kracht tegen diens hoofd heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezenverklaarde delict heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte het slachtoffer meermalen vuistslagen tegen het hoofd heeft gegeven in een feesttent in [plaats] . De verdachte is naar het slachtoffer toegelopen om hem aan te spreken en werd erg boos, hij “ging los”. Vervolgens heeft de verdachte op het slachtoffer ingeslagen, waarna het slachtoffer na de harde vuistslagen op de grond terechtkwam. Door zo te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en letsel toegebracht. Het gegeven dat het feit zich afspeelde in een feesttent ten overstaan van andere feestgangers die aanwezig waren bij dit geweld weegt niet mee in het voordeel van verdachte.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken. In het bijzonder heeft het gerechtshof hierbij acht geslagen op
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 augustus 2023, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van het plegen van soortgelijke delicten. Na het onderhavige feit is geen sprake meer geweest van contacten met politie en justitie;
  • de inhoud van het reclasseringsrapport van 5 augustus 2020, waaruit volgt dat alle relevante leefgebieden van de verdachte op orde zijn. De verdachte voelt zich verantwoordelijk voor het incident en draagt dat uit naar het slachtoffer en derden. Ook heeft de verdachte spijt betuigd voor wat hij heeft gedaan. De reclassering schat de kans op herhaling in als laag;
  • het gegeven dat het incident veel impact op de verdachte en zijn gezin heeft gehad en dat zij ten gevolge van deze zaak al jaren in onzekerheid zitten. De verdachte heeft na het incident een positief ervaren bemiddelingsgesprek gehad met het slachtoffer (vertegenwoordigd door zijn broer) en andere betrokkenen, waarbij hij zijn excuses heeft aangeboden en waarbij zij elkaar de hand hebben geschud. De verdachte heeft inmiddels een stabiele gezinssituatie, is vader geworden en heeft een goed lopend eigen bedrijf opgebouwd.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte heeft geleerd van zijn eerdere fout en inmiddels zijn emoties en drankgebruik onder controle weet te houden. Hij is bereid de schade te vergoeden. Verdachte heeft in de wijze waarop hij de verkregen inzichten in zijn gedrag ter zitting heeft verwoord een oprechte indruk op het gerechtshof gemaakt.
Voorts houdt het gerechtshof rekening met het forse tijdsverloop dat is opgetreden ten aanzien van de berechting van de zaak. De verdachte is ter zake van het bewezenverklaarde feit op 28 mei 2018 in verzekering gesteld. De rechtbank heeft op 25 augustus 2020 vonnis gewezen. De redelijke termijn in eerste aanleg is daarmee met ruim 3 maanden overschreden. Vervolgens heeft de verdachte op 3 september 2020 appel ingesteld. Het arrest van het gerechtshof wordt uitgesproken op 28 september 2023. Daarmee is in hoger beroep sprake van een schending van de redelijke termijn van ruim één jaar. De redelijke termijn is in totaal met ruim 1 jaar en 3 maanden overschreden. Het gerechtshof zal vanwege de aanzienlijke termijnoverschrijding hier gevolgen aan verbinden bij het bepalen van de op te leggen straf.
Het gerechtshof acht in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, het zeer beperkte strafblad van de verdachte, het erkennen van zijn verantwoordelijkheid voor het bewezenverklaarde feit, het feit dat de verdachte al snel na de gebeurtenissen aan herstelbemiddeling met het slachtoffer heeft meegewerkt, alsmede de huidige positieve stand van zaken in de belangrijkste leefgebieden van de verdachte, ziet het gerechtshof aanleiding om de op te leggen gevangenisstraf voor het grootste gedeelte in voorwaardelijke vorm op te leggen, met aftrek van de periode in voorarrest, zodat verdachte niet thans alsnog de gevangenis in moet. Aan die voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf zal het gerechtshof een proeftijd verbinden als waarschuwing voor verdachte om niet opnieuw strafbare feiten te gaan plegen.
Gelet op het bovenstaande acht het gerechtshof de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 178 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Uit het oogpunt van vergelding en vanwege de ernst van het feit zal het gerechtshof daarnaast een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.681,20, bestaande uit € 181,20 materiële schade en € 3.500 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 3.681,20. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € € 3.681,20 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2018 tot aan de dag van algehele voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft de rechtbank het navolgende overwogen:
‘Door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] is gesteld dat zij shockschade heeft doordat zij het geweld en de gevolgen van het geweld aangedaan aan haar partner [slachtoffer 3] en haar zwager [slachtoffer 2] heeft waargenomen. Zij heeft met beiden een nauwe (affectieve) relatie. Deze waarneming veroorzaakte een emotionele schok bij de benadeelde partij, waardoor zij nu kampt met herbelevingen en spanningen die specifiek zien op dit geweld. Ze lijdt hierdoor aan een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, namelijk PTSS.
De rechtbank overweegt dat, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002/240), voor toekenning van shockschade niet is vereist dat degene die daarop aanspraak maakt, door haar of zijn aanwezigheid bij de verweten gedraging of gebeurtenis, toen deze plaatsvond, direct betrokken is geweest. Voldoende is dat een rechtstreeks verband bestaat tussen het gevaarzettend handelen enerzijds en het geestelijk letsel dat een derde door de confrontatie met de gevolgen van dit handelen oploopt anderzijds. Deze confrontatie kan ook plaatsvinden (kort) nadat de gebeurtenis die tot de dood of verwonding van een ander heeft geleid, heeft plaatsgevonden. De aard van deze schade brengt mee dat deze schade in het algemeen slechts voor vergoeding in aanmerking komt indien (i) de betrokkene rechtstreeks wordt geconfronteerd met de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, en (ii) deze confrontatie bij de betrokkene een hevige schok teweeggebracht heeft, hetgeen zich met name kan voordoen indien sprake is van een nauwe (affectieve) band met degene die door het ongeval is gedood of gewond geraakt.
(..)
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat uit de verklaring die de benadeelde partij als getuige bij de politie heeft afgelegd en de stukken die zijn ingebracht van de behandeling bij [instelling] , onvoldoende kan blijken van een causaal verband tussen het gevaarzettend handelen van verdachte (het door hem tegen [slachtoffer 2] gepleegde geweld) en het geestelijk letsel. Daartoe wijst de rechtbank erop dat uit de bij de politie afgelegde verklaring blijkt dat de benadeelde partij de mishandeling van haar zwager [slachtoffer 2] niet heeft waargenomen en dat de conclusie van [instelling] is dat er sprake is van een posttraumatische stressstoornis die is geluxeerd door het zien van de mishandeling van haar vriend [slachtoffer 3] , waarbij niet als oorzaak de confrontatie met het geweld tegen [slachtoffer 2] wordt genoemd. Om die reden zal de vordering ook in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.’
Het gerechtshof verenigt zich met de hierboven opgenomen overwegingen van de rechtbank en neemt deze over. De vordering van mevrouw Krol zal niet-ontvankelijk worden verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het gerechtshof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde feit.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het gerechtshof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
178 (honderdachtenzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.681,20 (drieduizend zeshonderdeenentachtig euro en twintig cent) bestaande uit € 181,20 (honderdeenentachtig euro en twintig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.681,20 (drieduizend zeshonderdeenentachtig euro en twintig cent) bestaande uit € 181,20 (honderdeenentachtig euro en twintig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 46 (zesenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 26 mei 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. F. van der Maden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 28 september 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.