ECLI:NL:GHARL:2023:8026

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
200.331.661
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing en samenwerking met gecertificeerde instelling in het belang van de minderjarige

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, die door de kinderrechter onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling (GI). De vader en moeder van de minderjarige zijn gezamenlijk belast met het gezag, maar hun samenwerking met de GI is ernstig verstoord door hun emotionele reacties op de uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft eerder verschillende machtigingen verleend voor de uithuisplaatsing van de minderjarige, die in een pleeggezin is geplaatst. De vader heeft hoger beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter, waarin hij verzoekt om niet-ontvankelijk verklaring van de GI en afwijzing van de machtiging tot uithuisplaatsing. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en vastgesteld dat de vader als belanghebbende is aangemerkt. Het hof concludeert dat de wettelijke vereisten voor uithuisplaatsing zijn voldaan en dat de machtigingen rechtmatig zijn verleend. Ondanks de begrijpelijke emoties van de ouders, is het van groot belang dat zij de samenwerking met de GI aangaan om omgang met de minderjarige mogelijk te maken. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter en wijst het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.331.661
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 556990)
beschikking van 26 september 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Kara te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.O. Zengin te Den Haag,

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 25 augustus 2023, en
  • het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 september 2023 samen met de verzoeken in hoger beroep van de moeder plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de GI via beeldverbinding.
De raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is niet naar de mondelinge behandeling gekomen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2023. Sinds 13 mei 2023 zijn de ouders gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 8 mei 2023 heeft de kinderrechter [de minderjarige] op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI tot 8 november 2023.
3.3
Bij beschikking van 12 mei 2023 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend tot plaatsing van [de minderjarige] bij oma (moederszijde) in een moeder-kindhuis met ingang van 12 mei 2023 voor de duur van vier weken, dus tot 9 juni 2023. De kinderrechter heeft verder de behandeling van het verzoek aangehouden.
3.4
Bij beschikking van 16 mei 2023 heeft de kinderrechter machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in het netwerk op een geheime locatie verleend met ingang van 16 mei 2023 voor de duur van vier weken. De kinderrechter heeft verder de behandeling van het verzoek aangehouden.
3.5
Bij beschikking van 23 mei 2023 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend tot plaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin met ingang van 23 mei 2023 voor de duur van vier weken, dus tot 20 juni 2023. De kinderrechter heeft verder de behandeling van het verzoek aangehouden.
3.6
Bij beschikking van 25 mei 2023 heeft de kinderrechter de machtiging van uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot 8 november 2023.
3.7
Na de geboorte van [de minderjarige] verbleven de moeder en [de minderjarige] in het moeder-kind huis [naam1] van [naam2] in [woonplaats2] . Op 17 mei 2023 is [de minderjarige] bij haar grootouders aan moederszijde op een geheime verblijfplaats geplaatst. Daarna is [de minderjarige] na enkele dagen in een pleeggezin geplaatst.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
  • de vader in deze procedure aan te merken als belanghebbende, en
  • de GI in haar verzoek in eerste aanleg niet-ontvankelijk te verklaren althans het verzoek ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin alsnog af te wijzen.
4.2
De GI voert verweer. De GI vraagt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof stelt voorop dat de vader in hoger beroep is aangemerkt als belanghebbende. Daardoor heeft de vader geen belang meer bij zijn eerste grief dat ook hij moet worden aangemerkt als belanghebbende. Het hof zal deze grief daarom afwijzen.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.3
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten om [de minderjarige] uit huis te plaatsen. Dat betekent ook dat de machtigingen tot uithuisplaatsing rechtmatig zijn verleend. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
5.4
Het hof heeft met eigen ogen gezien welke sterke emoties de uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de ouders oproept. Tijdens de mondelinge behandeling sprak de vader meer dan eens dreigend, grensoverschrijdende en ook beledigend in de richting van de jeugdbeschermer, terwijl de moeder vooral een afwerende houding aannam en de jeugdbeschermer beschuldigde van liegen en bedriegen. Ook in het dossier is te lezen dat de ouders deze agressieve en dreigende opstelling hebben ingenomen tegenover de jeugdbeschermer, de hulpverlening en ook tegenover de ouders van de moeder. Ook al zijn deze emoties te begrijpen, door hun weerstand en boosheid op deze manier de vrije loop te laten, maken de ouders de samenwerking met de jeugdbeschermer onmogelijk. De ernst en duur van de dreigende uitingen maken dat deze ook niet met een korreltje zout kunnen worden genomen, zoals de moeder in hoger beroep heeft aangevoerd. Onderzoek naar minder ingrijpende maatregelen behoort onder deze omstandigheden ook niet tot de mogelijkheden.
5.5
Het is voor [de minderjarige] heel belangrijk dat de ouders, ondanks hun boosheid, op een normale, rustige manier in gesprek gaan met de jeugdbeschermer. Pas als de ouders met de jeugdbeschermer in gesprek zijn, kan omgang tussen de ouders en [de minderjarige] worden opgestart. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling gezien dat de ouders wel in staat zijn om een redelijk gesprek te voeren. In het belang van [de minderjarige] zouden ze dat ook met de jeugdbeschermer moeten doen.
5.6
Bij een voorgeschiedenis als die van de ouders en [de minderjarige] is het gebruikelijk dat een omgangsregeling eerst in een beveiligde omgeving, zoals een politiebureau, plaatsvindt. Afhankelijk van het verloop van de eerste contacten kunnen de veiligheidsmaatregelen eventueel worden versoepeld.
Eerst nadat de omgang tussen de ouders en [de minderjarige] is opgestart, kan worden begonnen met een perspectiefonderzoek. Bij een perspectiefonderzoek wordt onderzocht of [de minderjarige] nog bij de ouders kan wonen. Het is daarom in het belang van zowel [de minderjarige] als de ouders al de ouders zich - hoe moeilijk dit ook voor hen is - inzetten om de samenwerking met de GI aan te gaan. Gelet op de zeer jonge leeftijd van [de minderjarige] zal de aanvaardbare termijn waarbinnen zij weer bij de ouders zou kunnen gaan wonen namelijk snel verstrijken.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 mei 2023;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, R. Prakke-Nieuwenhuizen en J.U.M. van der Werff, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. Prakke-Nieuwenhuizen, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 26 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.