ECLI:NL:GHARL:2023:7939

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
21-001003-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling politieagent tot gevangenisstraf wegens diefstal, verduistering, meineed en oplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een politieagent die eerder door de rechtbank Noord-Nederland was veroordeeld voor diefstal, verduistering, meineed en oplichting. De verdachte, geboren in 1992 en werkzaam als politieagent, heeft in de periode van 14 oktober 2021 tot 19 november 2021 verschillende strafbare feiten gepleegd. Hij heeft onder andere een in beslag genomen geldbedrag van 110 euro weggenomen, verduistering gepleegd van 233 euro, en op meerdere momenten mensen opgelicht door zich voor te doen als politieagent en hen te misleiden om geldbedragen te betalen. De verdachte heeft ook een valse verklaring onder ede afgelegd in een proces-verbaal van bevindingen, waarin hij onterecht beweerde dat hij het geld had afgestort. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof de verdachte heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte als politieagent en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een gokverslaving en PTSS.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001003-23
Uitspraak d.d.: 22 september 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 16 februari 2023 met parketnummer 18-215012-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992 ,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 september 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. van der Steeg, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van 16 februari 2023 door de meervoudige kamer in de rechtbank Noord-Nederland veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, wegens, kort gezegd:
1. diefstal;
2. verduistering;
3. in de gevallen, waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert,
schriftelijk, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen;
4. oplichting;
5. oplichting;
6. oplichting, meermalen gepleegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 14 oktober 2021 t/m 15 oktober 2021 te [pleegplaats] een in beslag genomen geldbedrag ter hoogte van 110 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 28 juli 2021 te [pleegplaats] een geldbedrag ter hoogte van 233 euro (104 en 129 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. subsidiair
hij op in omstreeks de periode van 28 juli 2021 t/m 19 november 2021 te [pleegplaats] opzettelijk een geldbedrag ter hoogte van 233 euro (104 en 129 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als medewerker van de politie verantwoordelijk voor het innen van een tweetal OH-vonnissen, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij op of omstreeks 19 november 2021 te [pleegplaats] in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde en/of daaraan rechtsgevolgen verbond, schriftelijk, persoonlijk en opzettelijk een valse verklaring en/of een verklaring ten dele in strijd met de waarheid, onder ede heeft afgelegd, immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar, in het door hem, verdachte, schriftelijk, op ambtseed, opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 19 november 2021 (proces-verbaal nr. PL0100-2021317030-2) opzettelijk in strijd met de waarheid vermeld: "Ik, [verdachte] heb dit bedrag samen met collega ... afgestort middels de betaalzuil aan het bureau te [pleegplaats] .";
4.
hij op of omstreeks 17 november 2021 te [pleegplaats] , althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag ter hoogte van 150 euro, door als (bonafide) medewerker van de politie - in strijd met de waarheid (na contact met ZSM) aan die [slachtoffer 4] mede te delen dat hij een geldboete ter hoogte van 150 euro kreeg opgelegd voor het plegen van een winkeldiefstal, - in strijd met de waarheid aan die [slachtoffer 4] mede te delen dat het bedrag direct aan hem, verdachte, betaald moest worden en/of - vervolgens met die [slachtoffer 4] naar een pinautomaat te rijden waar die [slachtoffer 4] het bedrag kon pinnen ten behoeve van de directe betaling;
5.
hij in of omstreeks de periode van 23 juli 2021 t/m 19 november 2021 te [pleegplaats] , althans in Nederland meermalen, op verschillende tijdstippen, telkens met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, telkens [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten meerdere geldbedragen met een totaal van 450 euro, door als (bonafide) medewerker van de politie - in strijd met de waarheid (na een aanrijding) aan die [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] mede te delen dat de wederpartij geen aangifte zou doen als [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] een bedrag van 500 euro zou betalen ten behoeve van de schadeafhandeling, - met die [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] een betalingsregeling overeen te komen omdat zij het schadebedrag niet in één keer konden voldoen en/of - vervolgens die [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] meermalen thuis te bezoeken om geld op te halen en/of met die [slachtoffer 5] naar een pinautomaat te rijden waar die [slachtoffer 5] een geldbedrag kon pinnen ten behoeve van betaling;
6.
hij in of omstreeks de periode van 28 juli 2021 t/m 14 september 2021 te [pleegplaats] , althans in Nederland meermalen, op verschillende tijdstippen, telkens met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, telkens meerdere collega's, vrienden en/of bedrijven uit de omgeving van [pleegplaats] en/of [pleegplaats 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten meerdere sponsorbedragen uiteenlopend van 25 tot 100 euro met een totaal van 3416,10 euro, door als (bonafide) medewerker van de politie - die collega's, vrienden en/of bedrijven mede te delen dat hij, verdachte, mee wilde doen aan een sponsorloop van [instelling] ( [sponsorloop] ), terwijl hij zich nooit heeft aangemeld, - die collega's, vrienden en/of bedrijven te vragen geld over te maken voor die sponsorloop en/of - die collega's vrienden en/of bedrijven een betaalverzoek te sturen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Inleiding

Aan verdachte is een zestal feiten tenlastegelegd die allemaal gepleegd zijn in de periode dat hij bij de politie werkte. De feiten 1, 4, 5 en 6 heeft verdachte bekend. Voor wat betreft feit 5 heeft de verdachte verklaard dat hij niet een bedrag van € 450,-, maar een bedrag van € 350,- van [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] heeft ontvangen en dat dit laatste bedrag bewezen kan worden. Het hof acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen op de wijze zoals hierna in de bewezenverklaring is vermeld. De samenhangende feiten 2 en 3 worden door verdachte en zijn raadsvrouw betwist. Op deze feiten zal het hof hieronder nader ingaan.

Beoordeling feiten 2 en 3

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor het onder feit 2 subsidiair en feit 3 ten laste gelegde. Hij heeft hiertoe – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat niet wordt betwist dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde bedragen in ontvangst heeft genomen. Deze bedragen zijn vervolgens niet afgestort in de zogenaamde betaalzuil en ook niet op enige andere wijze door het CJIB ontvangen. De toenmalige collega van verdachte, de getuige [getuige] , heeft verklaard dat hij verdachte meerdere malen heeft gevraagd om [slachtoffer 7] af te melden op de lijst met gesignaleerde personen. Verdachte heeft dit niet gedaan, hij heeft het geld niet afgestort en ook de signalering van [slachtoffer 7] is door hem niet verwijderd. Uiteindelijk is in november 2021 aan verdachte gevraagd om een proces-verbaal van bevindingen hiervan op te maken. In dit door hem ondertekende proces-verbaal heeft hij – in strijd met de waarheid – opgenomen dat hij het geld samen met een collega gestort heeft.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van beide feiten vrijspraak bepleit. Zij heeft hiertoe – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de bewijsmiddelen de mogelijkheid openlaten dat verdachte het geld wel heeft afgestort, maar dat hij dit mogelijk heeft gedaan met gebruikmaking van een verkeerde code dan wel met andere foutieve informatie, zodat het afstorten niet correct is verwerkt in de administratie van het CJIB.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet op 28 juli 2021 maar op enig moment in de vijf dagen na die datum, het geld heeft gestort. Ter zitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij de geldbedragen op enig moment in weken of maanden na 28 juli 2021 heeft gestort.
Ten aanzien van het onder feit 2 primair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte de van [slachtoffer 2] ontvangen geldbedragen rechtmatig onder zich had, dus dat van diefstal niet gesproken kan worden.
Voor wat betreft feit 3 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het opzet op de valsheid van de verklaring ontbreekt. Op het moment van het opstellen van het proces-verbaal ging cliënt er namelijk van uit dat hij het geld had afgestort.
Oordeel hof
Gelet op de nauwe samenhang tussen de feiten 2 en 3 zal het hof deze gezamenlijk bespreken.
Eind juli 2021 was de heer [slachtoffer 7] gesignaleerd in het opsporingsregister vanwege twee openstaande onherroepelijke vonnissen. Op 28 juli 2021 is hij in verband hiermee door politiemedewerker [medewerker] aangehouden, overgebracht naar het politiebureau en overgedragen aan verdachte. De begeleider van [slachtoffer 7] , [slachtoffer 2] , heeft op 28 juli 2021 op het politiebureau aan verdachte de openstaande bedragen – ter hoogte van in totaal € 233,- (€ 104,- en € 129,-) – betaald. Verdachte heeft verklaard dat hij deze bedragen in ontvangst heeft genomen en als laatste persoon onder zich heeft gehad.
Over de wijze waarop contant ontvangen geldboetes op het politiebureau administratief moeten worden verwerkt is in het proces-verbaal een werkinstructie opgenomen waarin staat dat de verbalisant met zijn dienstnummer moet inloggen bij de daarvoor bestemde betaalautomaat. Via deze betaalautomaat/betaalzuil - die zich in dit geval in het politiebureau in [pleegplaats] bevond - worden openstaande vorderingen cash (of via pin) direct betaald aan het CJIB. Vervolgens moet in het systeem de signalering van de betreffende verdachte worden afgemeld.
De getuige [getuige] heeft verdachte in de maanden augustus tot en met november 2021 meerdere malen aangesproken en verdachte er op gewezen dat de signalering van [slachtoffer 7] niet was afgemeld.
Aan verdachte is op 19 november 2021 gevraagd om een proces-verbaal op te maken over op wat voor manier de afhandeling van de betreffende onherroepelijke vonnissen is gegaan..
Verdachte heeft op die datum een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, afgesloten en ondertekend. Hierin heeft hij onder meer het volgende geverbaliseerd:

Ik, verbalisant, [verdachte] verklaar het volgende:
Naar aanleidingen van openstaande boetes van [slachtoffer 7] heb ik, [verdachte] tijdens mijn vroege dienst op 28 juli 2021 aangehouden [slachtoffer 7] overgenomen van de dienstdoende nachtdienst.
(..)
In de middag, omstreeks 13.00 uur / 14.00 uur kwam begeleider [begeleider] aan het bureau met het te voldoend bedrag.
Ik, [verdachte] heb dit bedrag samen met collega ... af gestort middels de betaal zuil aan het bureau te [pleegplaats] .
Abusievelijk ben ik, [verdachte] vergeten [slachtoffer 7] af te signaleren in het systeem waardoor er stond dat [slachtoffer 7] nog moet betalen. Dit is niet het geval, [slachtoffer 7] heeft zijn boetes voldaan.”
Door de beheerder van de betaalzuilen van de Nationale Politie – [beheerder] – is onderzocht of de bedragen van de betreffende vonnissen waren betaald en of er op 28 juli 2021 met het dienstnummer [nummer] van verdachte was ingelogd in het betalingssysteem. Uit dit onderzoek bleek dat de vonnissen niet waren betaald en dat er op de datum van 28 juli 2021 helemaal niet was ingelogd in de betaalzuil op het politiebureau in [pleegplaats] . In de bijlage bij het proces-verbaal is een overzicht opgenomen van verschillende data waarop in de betaalzuil is ingelogd. Uit dit overzicht blijkt dat deze betaalzuil in 2021 op 2 data een storing heeft gehad (22 juni 2021 en 11 november 2021), dat de betaalzuil op 28 juli 2021 niet is gebruikt en dat na deze datum de betaalzuil alleen is gebruikt op de data 30 juli 2021 en 11 november 2021. Met de gegevens van verdachte is in 2021 niet ingelogd op deze betaalzuil.
Op grond van het hiervoor besprokene stelt het hof het volgende vast:
  • de openstaande vonnissen zijn op 28 juli 2021 voldaan door de heer [slachtoffer 2] , de begeleider van de heer [slachtoffer 7] ;
  • verdachte heeft een contant geldbedrag van € 233,- aangenomen van de heer [slachtoffer 2] ;
  • verdachte heeft – ondanks meerdere verzoeken hiertoe – de signalering niet afgemeld;
  • het CJIB heeft het geld niet ontvangen;
  • uit informatie van de betaalzuil blijkt dat het geld niet is afgestort en dat door verdachte ook niet is ingelogd in het systeem, niet op 28 juli 2021 en niet in de door verdachte genoemde periode daarna;
  • verdachte heeft een proces-verbaal opgemaakt waarin staat dat hij het geld samen met een collega heeft afgestort bij de betaalzuil.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door dat wat hiervoor op basis van de bewijsmiddelen besproken is. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Voor de niet nader onderbouwde, louter speculatieve stelling van de raadsvrouw dat verdachte het geld mogelijk heeft afgestort met gebruikmaking van een verkeerde code dan wel met behulp van andere foutieve informatie is naar het oordeel van het hof geen enkele aanwijzing in het dossier te vinden. Omdat zelfs een begin van aannemelijkheid daarvan ontbreekt, gaat het hof gaat aan deze stelling voorbij.
Voor wat betreft het aan verdachte primair tenlastegelegde feit overweegt het hof dat verdachte het geld rechtmatig onder zich heeft gehad, waardoor geen sprake is geweest van diefstal maar van verduistering. Daarom spreekt het hof verdachte vrij van het onder feit 2 primair ten laste gelegde.
Het hof acht bewezen dat verdachte het geldbedrag van € 233,- heeft verduisterd (feit 2 subsidiair) en dat hij hierna opzettelijk een valse verklaring onder ede hierover heeft afgelegd (feit 3).

Beoordeling feit 5

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor het hem ten laste gelegde feit.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er bewijs is dat een bedrag van € 350,- is afgegeven door [slachtoffer 5] aan verdachte. [slachtoffer 5] verklaart immers dat zij de eerste keer € 50,- aan verdachte heeft betaalde en daarna eenmaal € 150,- en eenmaal € 100,-. Er is daarom onvoldoende bewijs voor de ten laste gelegde € 450,-.
Oordeel hof
Het hof stelt vast dat [slachtoffer 5] heeft verklaard dat zij de eerste keer € 50,- heeft betaald en later een keer € 150,-, een keer € 100,- en de laatste keer € 150,-. In totaal is dit dus € 450,-. In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is opgenomen dat [slachtoffer 5] heeft verklaard dat zij in totaal € 350,- aan verdachte zou hebben betaald. In het proces-verbaal van relaas (pagina 20 politieproces-verbaal) is opgenomen dat door de politie een geldbedrag van € 350,- is terugbetaald aan aangever [slachtoffer 5] omdat zij middels de bankieren app op haar telefoon kon aantonen dat dit het bedrag was dat zij aan verdachte had betaald.
Op basis van bovenstaande, in onderling(e) verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster op meerdere tijdstippen telkens heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag tot een bedrag van in totaal € 350,-.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 14 oktober 2021 t/m 15 oktober 2021 te [pleegplaats] een in beslag genomen geldbedrag ter hoogte van 110 euro,
in elk geval enig goed,dat
geheel of ten deleaan [slachtoffer 1] ,
in elk geval aan een andertoebehoorde
(n)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
2.subsidiair
hij op
in omstreeks de periode van28 juli 2021
t/m 19 november 2021te [pleegplaats] opzettelijk een geldbedrag ter hoogte van 233 euro (104 en 129 euro),
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 2]
en/of[slachtoffer 3] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als medewerker van de politie verantwoordelijk voor het innen van een tweetal OH-vonnissen, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
3.
hij op
of omstreeks19 november 2021 te [pleegplaats] in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde
en/of daaraan rechtsgevolgen verbond,schriftelijk, persoonlijk en opzettelijk een valse verklaring
en/of een verklaring ten dele in strijd met de waarheid,onder ede heeft afgelegd, immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar, in het door hem, verdachte, schriftelijk, op ambtseed, opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 19 november 2021 (proces-verbaal nr. PL0100-2021317030-2) opzettelijk in strijd met de waarheid vermeld: "Ik, [verdachte] heb dit bedrag samen met collega ... afgestort middels de betaalzuil aan het bureau te [pleegplaats] .".
4.
hij op
of omstreeks17 november 2021
te [pleegplaats] , althansin Nederland met het oogmerk om zich
en/of een anderwederrechtelijk te bevoordelen door
het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of doorlistige kunstgrepen en
/ofdoor een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag ter hoogte van 150 euro, door als (bonafide) medewerker van de politie
- in strijd met de waarheid (na contact met ZSM) aan die [slachtoffer 4] mede te delen dat hij een geldboete ter hoogte van 150 euro kreeg opgelegd voor het plegen van een winkeldiefstal,
- in strijd met de waarheid aan die [slachtoffer 4] mede te delen dat het bedrag direct aan hem, verdachte, betaald moest worden en
/of
- vervolgens met die [slachtoffer 4] naar een pinautomaat te rijden waar die [slachtoffer 4] het bedrag kon pinnen ten behoeve van de directe betaling.
5.
hij in
of omstreeksde periode van 23 juli 2021 t/m 19 november 2021 te [pleegplaats] ,
althans in Nederlandmeermalen, op verschillende tijdstippen, telkens met het oogmerk om zich en
/of een anderwederrechtelijk te bevoordelen door
het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of doorlistige kunstgrepen en
/ofdoor een samenweefsel van verdichtsels, telkens [slachtoffer 5]
en/of [slachtoffer 6]heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten meerdere geldbedragen met een totaal van 350
450euro, door als
(bonafide)medewerker van de politie
- in strijd met de waarheid (na een aanrijding) aan die [slachtoffer 5]
en/of [slachtoffer 6]mede te delen dat de wederpartij geen aangifte zou doen als [slachtoffer 5]
en/of [slachtoffer 6]een bedrag van 500 euro zou betalen ten behoeve van de schadeafhandeling,
- met die [slachtoffer 5]
en/of [slachtoffer 6]een betalingsregeling overeen te komen omdat zij het schadebedrag niet in één keer konden voldoen en
/of
- vervolgens die [slachtoffer 5]
en/of [slachtoffer 6]meermalen thuis te bezoeken om geld op te halen
en/of met die [slachtoffer 5] naar een pinautomaat te rijden waar die [slachtoffer 5] een geldbedrag kon pinnen ten behoeve van betaling.
6.
hij in of omstreeks de periode van 28 juli 2021 t/m 14 september 2021
te [pleegplaats] , althansin Nederland meermalen, op verschillende tijdstippen, telkens met het oogmerk om zich
en/of een anderwederrechtelijk te bevoordelen door
het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of doorlistige kunstgrepen en
/ofdoor een samenweefsel van verdichtsels,
telkensmeerdere collega's, vrienden en
/ofbedrijven uit de omgeving van [pleegplaats] en
/of[pleegplaats 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten meerdere sponsorbedragen uiteenlopend van 25 tot 100 euro met een totaal van 3416,10 euro, door als
(bonafide)medewerker van de politie
- die collega's, vrienden en
/ofbedrijven mede te delen dat hij, verdachte, mee wilde doen aan een sponsorloop van [instelling] ( [sponsorloop] ), terwijl hij zich nooit heeft aangemeld,
- die collega's, vrienden en
/ofbedrijven te vragen geld over te maken voor die sponsorloop en
/of
- die collega's, vrienden en
/ofbedrijven een betaalverzoek te sturen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
verduistering.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
in de gevallen, waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, schriftelijk, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
oplichting.
Het onder 5 en 6 bewezenverklaarde levert op, telkens:
Oplichting, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht verdachte te veroordelen tot een taakstraf. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Het gevolg van deze zaak is dat verdachte is ontslagen. Hij heeft als gevolg van zijn werk als politieagent PTSS ontwikkeld en de feiten zijn gepleegd toen hij een gokverslaving had.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof ziet daarin evenals de rechtbank redenen om verdachte te veroordelen tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen en sluit zich in zijn overwegingen (grotendeels) aan bij de rechtbank. De overgenomen overwegingen worden schuingedrukt weergegeven.
Verdachte heeft, in zijn hoedanigheid van politieagent, inbeslaggenomen geld gestolen en meerdere malen mensen opgelicht. In één geval heeft hij na aanhouding van een verdachte, contact gezocht met het openbaar ministerie. Hoewel hij de telefonische opdracht kreeg om aan de desbetreffende verdachte een beslissing tot voorwaardelijk sepot uit te reiken, leidde hij niet alleen deze verdachte, maar ook zijn directe collega, eveneens verantwoordelijk voor de afhandeling van de melding, om de tuin door aan te geven dat er direct een boete van € 150,- diende te worden betaald. Hij is vervolgens meegereden met de aangehouden verdachte om deze te laten pinnen en heeft het geld in eigen zak gestoken. Dit gedrag van verdachte getuigt van een doortrapte manier van doen, waarbij hij geen enkel probleem had met het voorliegen van kwetsbare burgers, collega’s en instanties. Dit geldt eveneens zo voor de bewezenverklaarde oplichting waarbij hij na een auto-ongeval geld van de veroorzaker wist te verkrijgen en het slachtoffer met alle schade liet zitten. Ook heeft
verdachte meerdere collega’s, vrienden en bedrijven opgelicht door zich te laten sponsoren
voor een loop voor een goed doel ( [instelling] ).
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan meineed, doordat hij in zijn hoedanigheid van politieambtenaar opzettelijk onjuist een proces-verbaal van bevindingen heeft opgemaakt. Hij heeft met het op ambtsbelofte opmaken van een valse verklaring een ernstig misdrijf gepleegd. De rechtbank tilt hier zeer zwaar aan. Op basis van artikel 344, tweede lid, Wetboek van Strafvordering, komt extra bewijskracht toe aan een proces-verbaal opgemaakt door een opsporingsambtenaar. Dat vereist dat de rechter moet kunnen uitgaan van de volledige integriteit en betrouwbaarheid van de politieambtenaar die een proces-verbaal op ambtsbelofte of ambtseed opmaakt. Wanneer doelbewust in strijd met de waarheid een proces-verbaal wordt opgemaakt, zal in beginsel reeds hierom een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende reactie dienen te zijn. Dit is ook overeenkomstig de landelijke oriëntatiepunten. Verdachte heeft, om te verbloemen dat hij geld in eigen zak had gestoken, een proces-verbaal opgemaakt waarin is vermeld dat hij het geld van de boetes had afgestort in een geldzuil. Gevolg van dit alles is dat de persoon die de boetes diende te voldoen, gesignaleerd bleef staan en aldus op elk moment kon worden aangehouden voor nog openstaande boetes die in werkelijkheid al waren voldaan. Ook om deze reden tilt de rechtbank zeer zwaar aan dit bewezenverklaarde feit.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van veel feiten waarvan de straf bij
tenlastelegging van de strafverzwarende omstandigheid van artikel 44 Wetboek van
Strafrecht met een derde had kunnen worden verhoogd. Hoewel deze strafverzwarende
omstandigheid niet aan verdachte is ten laste gelegd en daarmee niet kan worden
gekwalificeerd, kan wel worden vastgesteld dat verdachte de feiten heeft gepleegd door
gebruik te maken van zijn gezag en macht als politieambtenaar, dan wel door gebruik te
maken van gelegenheid of middelen door zijn ambt hem geschonken. De ernst van de door verdachte gepleegde feiten wordt er daarmee niet minder op. Daar waar hij hulp en bijstand had dienen te verlenen in zijn positie als politieagent, heeft hij mensen ernstig benadeeld en met schade laten zitten of zelfs schade veroorzaakt. Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen het vertrouwen dat burgers in de politie moeten kunnen hebben ernstig geschonden, maar ook de politie in het algemeen in diskrediet gebracht. Het gedrag van verdachte dat hij gedurende langere tijd, keer op keer, vertoonde, rechtvaardigt in beginsel een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt het hof ook rekening met de rechterlijke oriëntatiepunten die gelden ter zake van meineed en fraude. Voorts houdt het hof rekening met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Het hof slaat hierbij ook acht op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 3 augustus 2023 waaruit blijkt dat verdachte een blanco strafblad heeft, een omstandigheid die het hof echter niet in strafverlagende zin meeneemt. Verdachte was immers werkzaam als medewerker van de politie en had een voorbeeldfunctie. Gelet op het voorgaande is in beginsel een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
Het hof houdt bij de bepaling van de straf ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is behandeld voor zijn gokverslaving en heeft zijn familie vanaf februari 2023 hierover openheid van zaken gegeven. Hij heeft een sociaal vangnet om op terug te vallen. Verdachte heeft – zij het deels daags voor de zitting – een deel van de door hem veroorzaakte schade vergoed. Hij wordt behandeld voor PTSS-klachten, maar is hier nog niet volledig van hersteld. Blijkens het Reclasseringsadvies van 31 augustus 2023 wordt het recidiverisico ingeschat als laag. Verdachte is ontslagen, maar tegen dit ontslag is door verdachte bezwaar gemaakt.
Het hof acht in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend. Een taakstraf – zoals voorgesteld door de verdediging – acht het hof volstrekt niet passend gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheid dat verdachte deze feiten als politieagent heeft gepleegd. Uitsluitend gelet op de voorzichtig positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte is het hof van oordeel dat een deel van deze straf voorwaardelijk opgelegd dient te worden. Alles afwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden is. Het hof volgt de reclassering in het advies van een straf zonder bijzondere voorwaarden en zal aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf alleen de algemene voorwaarden verbinden. Deze straf is hoger dan de door de advocaat-generaal gevorderde straf nu het hof om voormelde redenen van oordeel is dat de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten in onvoldoende mate in die vordering tot uitdrukking komen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 207, 310, 321 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 subsidiair, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. S. Bek, voorzitter,
mr. A.J. Smit en mr. H. Heins, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H. Diepeveen, griffier,
en op 22 september 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.