ECLI:NL:GHARL:2023:7913

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
21-005480-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging en aanvulling van het vonnis in hoger beroep inzake seksueel misbruik van minderjarige stiefdochter met strafoplegging en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, waarbij de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren voor het seksueel misbruiken van zijn minderjarige stiefdochter. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, maar vernietigt de strafoplegging om een contactverbod op te leggen. De verdachte heeft zich gedurende meer dan twee jaren schuldig gemaakt aan seksueel misbruik, wat een ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer met zich meebracht. Het hof oordeelt dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist en dat de opgelegde straf passend is, gezien de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van het slachtoffer. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, tot schadevergoeding grotendeels toegewezen, waarbij het hof de verdachte verplicht om een bedrag van € 10.013,34 te betalen, bestaande uit immateriële en materiële schade. Het hof legt ook een contactverbod op voor de duur van twee jaren, om de veiligheid van het slachtoffer te waarborgen. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en heeft de verklaringen van het slachtoffer ontkend, wat het hof als zeer ernstig beschouwt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bescherming van kwetsbare slachtoffers in strafzaken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005480-21
Uitspraak d.d.: 20 september 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 7 december 2021 met parketnummer 08-182887-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1981,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 september 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden, mr. T. Geerdink en mr. J.C. Stam, naar voren is gebracht.
Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door mr. [advocaat slachtoffer] , namens de benadeelde partij [slachtoffer] naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 7 december 2021, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze en goede gronden heeft beslist en zal het vonnis met aanvulling van de bewijsoverweging grotendeels bevestigen, behalve voor wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank.
Het hof kan zich geheel vinden in de strafoplegging en de motivering daarvan door de rechtbank, en zal die ook overnemen, maar vernietigt het vonnis toch ten aanzien van de strafoplegging, omdat het hof ook nog een beslissing neemt op de door de advocaat-generaal gevorderde vrijheidsbeperkende maatregel en gevorderde opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd en zal opnieuw recht worden gedaan.

Aanvullende bewijsoverweging

In hoger beroep is door de verdediging het verweer gevoerd dat de oorspronkelijke processen-verbaal van de verhoren van [moeder slachtoffer] van 21 juni 2021 en 15 juli 2021 niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd. De verbatim-uitwerkingen van deze verhoren zouden het vertrekpunt moeten zijn. Ook is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat onder meer uit het door [broertje slachtoffer] op 27 december 2021 handgeschreven briefje blijkt hoe hij door aangeefster onder druk is gezet om onwaarheden te verklaren.
Ondanks de handgeschreven briefjes van aangeefster en haar vriend acht het hof de verklaringen van aangeefster met betrekking tot het handelen van verdachte geloofwaardig en betrouwbaar. Aangeefster en haar vriend zijn na het schrijven van deze briefjes bij de raadsheer-commissaris gehoord. Daar heeft zij aangegeven dat het klopt wat zij bij de politie heeft verklaard. Naar aanleiding van het handgeschreven briefje is aan aangeefster toen de vraag gesteld of zij haar verklaring wilde intrekken omdat het misbruik niet zou zijn gebeurd. Daarop antwoorde aangeefster dat het wel gebeurd is tussen haar en verdachte. Voorts hebben aangeefster en haar vriend beide bij de raadsheer-commissaris verklaard dat zij onder druk zijn gezet door de moeder van aangeefster om de handgeschreven briefjes te schrijven en dit ook nader toegelicht. Het hof acht ook deze verklaringen geloofwaardig en betrouwbaar en zal daarom uitgaan van de eerdere verklaringen van aangeefster.
Het hof acht het voorts niet aannemelijk dat aangeefster haar broertje [broertje slachtoffer] onder druk heeft gezet om de verklaring tegenover de medewerker van [organisatie] af te leggen, zoals door de verdediging ter terechtzitting is bepleit. Het hof merkt op dat de verklaringen van [broertje slachtoffer] zijn vastgelegd in een verslag van een kindgesprek dat een medewerker van [organisatie] op 23 juni 2021, dus kort nadat [slachtoffer] melding had gemaakt van het misbruik, met hem heeft gevoerd over de thuissituatie. [broertje slachtoffer] geeft daarbij onder meer aan dat hij zijn zus wel gelooft. Het hof vindt de verklaring van [broertje slachtoffer] betrouwbaar en is van oordeel dat de rechtbank terecht voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van hetgeen [broertje slachtoffer] op 23 juni 2021 heeft verklaard tegenover de medewerker van het [organisatie] .
Verder is het hof van oordeel dat de verbatim-uitwerkingen van de verhoren van [moeder slachtoffer] op 21 juni 2021 en 15 juli 2021 geen ander beeld geven van haar verklaringen dan de weergave van die verhoren, zoals ze zich oorspronkelijk in het dossier bevonden. Het hof acht de verklaring van [moeder slachtoffer] van 21 juni 2021, die door de rechtbank voor het bewijs is gebruikt, dan ook net als de rechtbank, betrouwbaar. Die verklaring vindt steun in ander bewijs. Het feit dat de verbalisanten tijdens een onderbreking in het opnemen van de aangifte van [moeder slachtoffer] , tegen elkaar een aantal opmerkingen hebben gemaakt over wat zij in het onderzoek van belang vinden – zoals het aspect van dwangmatigheid en dominantie – en hun opmerking dat ze dat moeten onderzoeken, maakt dat niet anders. Die opmerkingen geven – anders dan de verdediging stelt – geen blijk van een vooringenomenheid van de verbalisanten, waardoor zij niet meer in staat zouden zijn om het opnemen van de aangifte op een juiste wijze te doen.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot dezelfde straf die de rechtbank heeft opgelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest.
De verdediging heeft geen opmerkingen over de strafmaat gemaakt.
Het hof neemt de strafmaatoverwegingen en de beslissing van de rechtbank over, te weten:
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van meer dan twee jaren schuldig gemaakt aan seksueel misbruik, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam, van zijn stiefdochter [slachtoffer] . Hiermee heeft verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en geestelijke integriteit. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van seksueel misbruik nog gedurende langere tijd nadelige psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Deze gevolgen hebben zich ook daadwerkelijk voorgedaan bij [slachtoffer] , zoals blijkt uit de ter terechtzitting namens [slachtoffer] voorgelezen slachtofferverklaring. [slachtoffer] is bovendien een kwetsbaar meisje dat al vanaf jonge leeftijd lijdt aan cystic fibrosis (taaislijmziekte). Zij was afhankelijk van medicatie en de zorg van haar moeder en verdachte. Bovendien is zij zonder haar biologische vader opgegroeid, omdat haar ouders zijn gescheiden. Verdachte was een vader voor haar maar gedroeg zich daar niet naar. Ook daarom is het verdachte aan te rekenen dat hij het vertrouwen van [slachtoffer] heeft geschonden en precies die kwetsbare situatie heeft misbruikt om zijn eigen seksuele verlangens te kunnen bevredigen.
Verdachte heeft op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag. Hij heeft elk aandeel in de ten laste gelegde feiten ontkend. Bovendien heeft hij er voortdurend alles aan gedaan om [slachtoffer] in een kwaad daglicht te stellen en haar ervan te beschuldigen dat zij liegt en bedriegt. Hij heeft zich zowel in de aanloop naar als tijdens de behandeling van zijn zaak op 23 november 2021 respectloos getoond tegenover zijn
stiefdochter.
De dynamiek in het gezin is voor de rechtbank moeilijk te begrijpen. Wel is duidelijk
geworden dat moeder om wat voor reden dan ook, inmiddels verdachte gelooft en zijn
verregaande en niet door objectieve feiten gestaafde beschuldigingen aan het adres van haar dochter onderschrijft. Mede daardoor woont [slachtoffer] niet langer bij haar moeder en jongste twee broertjes. Haar leven wordt nu niet alleen belast door haar ziekte maar ook door de onvoorstelbare gevolgen die haar dappere stap om zich uit te spreken, hebben gehad. Ook dit rekent de rechtbank verdachte aan. Indien hij openheid van zaken had gegeven, zou dat wellicht tot een hereniging van [slachtoffer] met haar moeder (en broertjes) kunnen (hebben) leiden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 oktober 2021, waaruit blijkt dat verdachte geen recente relevante documentatie heeft en niet eerder voor een zedendelict is veroordeeld.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als vertrekpunt. Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor verkrachting een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
In strafverzwarende zin acht de rechtbank van belang dat sprake is geweest van een jong en kwetsbaar slachtoffer van misbruik in de familiaire sfeer, waarbij bovendien sprake was van misbruik in de aanwezigheid van andere (minderjarige) gezinsleden, en van een lange pleegperiode.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 22 september 2021, van [naam rapporteur] . Indien de verdachte schuldig wordt bevonden, dan schat de reclassering het risico op seksuele en/of gewelddadige recidive in als laag. Omdat de verdachte ontkennend is kan de rapporteur geen verband(en) leggen tussen mogelijke criminogene factoren en het delictgedrag. Bij een veroordeling adviseert de rapporteur verdachte een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van 19 november 2021, van
R. Steinmann. GZ-psycholoog. De rapporteur komt tot de conclusie dat er geen stoornis volgens de DSM-5 vastgesteld kan worden. Er is enige aanwijzing dat verdachte een defensieve houding hanteert ten aanzien van het rapporteren van klachten; deze werden ondergerapporteerd, ontkend of gebagatelliseerd. Dit is mogelijk een aanwijzing voor een beperkt introspectief vermogen en geeft een ongunstige prognose voor behandelbaarheid. Verdachte zal niet geneigd zijn behandeling te zoeken of hieraan mee te werken als deze geboden wordt. Hij zal waarschijnlijk een buitengewoon positief zelfbeeld naar voren brengen.
In het dossier wordt betrokkene neergezet als wrede, egoïstische, gewelddadige
intimiderende man, die het gehele huis tiranniseert en waarbij de bewoners van het huis allen bang zijn geworden, meegaan in de situatie om de vrede te bewaren of de situatie ontvluchten. Deze beschrijvingen zouden passen bij een antisociale persoonlijkheidsstoornis met mogelijk een gebrek aan empathie en een zeer gebrekkige gewetensontwikkeling. Verdachte schetst van zichzelf een tegengesteld beeld. Hij ontkent agressie, boosheid en conflicten. Het lijkt erop dat verdachte zijn best doet om klachten te verbloemen.
Al met al kan de rapporteur, enkel op basis van dossierinformatie, niet tot een harde diagnose komen. Mocht het ten laste gelegde bewezen worden dan kan worden gesteld dat verdachte het ten laste gelegde met volle verstand heeft gepleegd en dat hij de consequenties van zijn daden kon overzien. Er is geen reden te vinden om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusie over de toerekenbaarheid over en maakt die tot de hare.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden. De tijd die veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering moeten worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Oplegging vrijheidsbeperkende maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat naast de gevangenisstraf ook de vrijheidsbeperkende maatregel, inhoudende een contactverbod met aangeefster, wordt opgelegd voor de duur van twee jaren. De advocaat-generaal heeft als onderbouwing aangevoerd dat [slachtoffer] daarom heeft gevraagd.
De raadslieden hebben zich hierover niet uitgelaten.
Het hof ziet aanleiding voor oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] voor de duur van twee jaren. Het is voorstelbaar dat [slachtoffer] na de traumatische ervaringen met verdachte, bang is om hem te ontmoeten. Gelet op het feit dat haar moeder is aangewezen als voogd voor haar kind, terwijl moeder ook nog een relatie heeft met verdachte, is de angst dat verdachte onverwacht contact met haar zoekt niet denkbeeldig. Het hof acht het van groot belang dat verdachte op geen enkele wijze contact zoekt met zijn, op het moment van het wijzen van het arrest, minderjarige stiefdochter.
Gelet op de aard van het bewezenverklaarde, meer specifiek de langdurigheid van het misbruik, acht het hof oplegging van een dergelijke maatregel voor genoemde duur noodzakelijk en proportioneel.
Het hof zal bevelen dat elke keer dat verdachte dit contactverbod overtreedt, een vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van twee weken, met een maximum van zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.250,00, bestaande uit € 10.000,00 aan immateriële schade en € 250,00 aan materiële schade. De gemachtigde van de benadeelde partij heeft ter zitting in eerste aanleg verzocht de benadeelde partij voor een bedrag van € 236,66 (materiële schade) niet-ontvankelijk te verklaren. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.013,34, bestaande uit € 10.000,00 aan immateriële schade en € 13,34 aan materiële schade. Voor het overige bedrag is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De vordering is zowel schriftelijk als – ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep – mondeling onderbouwd door mr. [advocaat slachtoffer] . Ter terechtzitting in hoger beroep heeft mr. [advocaat slachtoffer] aangegeven dat de oorspronkelijke vordering wordt gehandhaafd.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 10.013,34, bestaande uit € 10.000,00 aan immateriële schade en € 13,34 aan materiële schade en voor het overige de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering te verklaren.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de gevorderde materiële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 6,67, nu er slechts sprake zou zijn van één afspraak bij de psycholoog.
De verdediging heeft daarnaast verzocht de proceskosten af te wijzen, nu de benadeelde partij in deze procedure bijstand krijgt van een advocaat en alleen een in persoon procederende partij reis- en aanverwante kosten als proceskosten vergoed kan krijgen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is er geen verweer gevoerd.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 10.013,34, bestaande uit € 10.000,00 aan immateriële schade en € 13,34 aan materiële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Anders dan de rechtbank zal het hof de verdachte niet veroordelen in de door de benadeelde partij gevorderde proceskosten ter hoogte van € 25,89. Nu de benadeelde partij is bijgestaan door een advocaat en aldus niet in persoon heeft geprocedeerd komt de benadeelde partij immers niet in aanmerking voor een vergoeding van de proceskosten voor het bijwonen van de zitting. De omstandigheid dat de benadeelde partij tevens spreekgerechtigd slachtoffer was leidt niet tot een ander oordeel. Het hof zal daarom bepalen dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Voorlopige hechtenis

De advocaat-generaal heeft gevorderd om de in de aanloop van de behandeling in hoger beroep, door het hof bevolen schorsing van de voorlopige hechtenis, weer op te heffen.
Het hof ziet in de ernst van het door verdachte gepleegde feit aanleiding de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. Het hof heeft acht geslagen op de belangen van verdachte, maar is van oordeel dat de belangen van strafvordering prevaleren boven de belangen van verdachte. Het hof zal dan ook de opheffing bevelen van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de veroordeelde voor de
duur van 2 jarenop geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2006 te [geboorteplaats 2] . Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 14 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.013,34 (tienduizend dertien euro en vierendertig cent) bestaande uit € 13,34 (dertien euro en vierendertig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.013,34 (tienduizend dertien euro en vierendertig cent) bestaande uit € 13,34 (dertien euro en vierendertig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 85 (vijfentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 19 juni 2021.
Heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Bevestigt het vonnis voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. G. Mintjes, voorzitter,
mr. K.J.C. Geeve en mr. M.J.C. Dijkstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. F.K. Stax, griffier,
en op 20 september 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.J.C. Dijkstra is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.