In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De man, verzoeker in hoger beroep, had verzocht om schorsing van de beslissingen van de rechtbank met betrekking tot de alimentatie en de verkoop van de echtelijke woning. De rechtbank had eerder bepaald dat de man €3.500,- bruto per maand aan de vrouw moest betalen als partneralimentatie, en daarnaast €750,- per kind per maand voor de kinderen. De man stelde dat hij niet in staat was om deze alimentatie te betalen en dat er nieuwe feiten waren die niet door de rechtbank waren meegewogen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 4 september 2023 waren beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. De man voerde aan dat er sprake was van een procedurele misslag en dat zijn belang bij schorsing zwaarder woog dan dat van de vrouw. De vrouw daarentegen betwistte de stellingen van de man en stelde dat hij zelf verantwoordelijk was voor zijn financiële situatie. Het hof oordeelde dat de man onvoldoende onderbouwd had dat er sprake was van een financiële noodtoestand en dat hij geen relevante financiële stukken had overgelegd.
Het hof concludeerde dat de verzoeken van de man tot schorsing van de beschikking werden afgewezen. Tevens werd de man veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de vrouw, vastgesteld op €2.366,-. De beslissing werd genomen door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.