ECLI:NL:GHARL:2023:7840

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
200.330.484
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring in een alimentatiezaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De man, verzoeker in hoger beroep, had verzocht om schorsing van de beslissingen van de rechtbank met betrekking tot de alimentatie en de verkoop van de echtelijke woning. De rechtbank had eerder bepaald dat de man €3.500,- bruto per maand aan de vrouw moest betalen als partneralimentatie, en daarnaast €750,- per kind per maand voor de kinderen. De man stelde dat hij niet in staat was om deze alimentatie te betalen en dat er nieuwe feiten waren die niet door de rechtbank waren meegewogen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 september 2023 waren beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. De man voerde aan dat er sprake was van een procedurele misslag en dat zijn belang bij schorsing zwaarder woog dan dat van de vrouw. De vrouw daarentegen betwistte de stellingen van de man en stelde dat hij zelf verantwoordelijk was voor zijn financiële situatie. Het hof oordeelde dat de man onvoldoende onderbouwd had dat er sprake was van een financiële noodtoestand en dat hij geen relevante financiële stukken had overgelegd.

Het hof concludeerde dat de verzoeken van de man tot schorsing van de beschikking werden afgewezen. Tevens werd de man veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de vrouw, vastgesteld op €2.366,-. De beslissing werd genomen door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.330.484/02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 545060)
beschikking van 19 september 2023 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoeker],
woonplaats [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. W.H.J.W. de Brouwer in Rotterdam,
en
[verweerster],
woonplaats [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.I. Dierkx in Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 7 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Bij deze beschikking heeft de rechtbank, voor zover in deze zaak van belang, beslist dat:
de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] een bedrag van € 750,- per kind per maand moet betalen;
de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud
€ 3.500,- bruto per maand moet betalen;
3.dat de man deze kinder- en partneralimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen en
4. bepaald dat de vrouw de echtelijke woning aan de [adres] in [woonplaats1] binnen vier
weken na de datum van deze beschikking door een door haar aan te wijzen makelaar moet
laten taxeren, en dat binnen vier weken nadien de woning conform de taxatie van die
makelaar in de verkoop moet worden gezet waarbij partijen hun medewerking aan de verkoop en levering moeten verlenen.
Deze beslissingen zijn door de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.Het geding in hoger beroep met betrekking tot het verzoek tot schorsing

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 3 augustus 2023 met producties;
- het verweerschrift op het verzoek tot schorsing met producties;
-een journaalbericht van mr. Dierkx van 29 augustus 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 september 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

3.De motivering van de beslissing

verzoek man
3.1
Aan de orde is het verzoek van de man schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 1 genoemde beslissingen betreft.
3.2
De man stelt dat er sprake is van een procedurele misslag, omdat de rechtbank hem met betrekking tot de partner- en kinderalimentatie de gelegenheid tot het indienen van financiële gegevens had moeten bieden. Verder weegt volgens de man het belang dat hij heeft bij schorsing zwaarder dan het belang van de vrouw. De man vreest dat een onomkeerbare situatie zal ontstaan met betrekking tot de echtelijke woning, terwijl hij in staat is die woning over te nemen. In dit verband wijst de man op het restitutie risico. Er zal bij de man een (financiële) noodtoestand ontstaan. Tot slot is er volgens de man sprake van nieuwe feiten en omstandigheden die door de rechtbank niet zijn meegewogen en van misbruik van bevoegdheid door de vrouw.
verweer vrouw
3.3
De vrouw voert hiertegen gemotiveerd verweer. Volgens de vrouw leiden de gedragingen van de man ertoe dat zij in een uitzichtloze financiële situatie is gekomen. De man is volgens de vrouw niet in staat de echtelijke woning over te nemen. Er is een achterstand in de hypotheekbetalingen en er is al executoriaal beslag gelegd op de woning. Volgens de vrouw heeft de man er zelf voor gekozen geen financiële stukken bij de rechtbank over te leggen, is niet gebleken dat het belang van de man zwaarder weegt dan het belang van de vrouw, is er sprake van misbruik van recht omdat de man de vrouw onnodig op juridische kosten jaagt, is een restitutie risico niet aan de orde omdat de man nog niets aan alimentatie heeft betaald en de man de echtelijke woning niet kan overnemen.
juridisch kader
3.4
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.5
Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
oordeel hof ten aanzien van de kinder- en partneralimentatie
3.6
De man heeft zijn standpunt dat hij belang heeft bij schorsing van de bestreden beschikking voor wat betreft de kinder- en partneralimentatie onvoldoende onderbouwd. Volgens informatie van de advocaten op de mondelinge behandeling is de echtscheidingsbeschikking nog niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Dat betekent dat de door de rechtbank vastgestelde bijdrage aan kinder- en partneralimentatie nog niet in werking is getreden. De man betaalt de door de rechtbank bij wege van voorlopige voorzieningen opgelegde kinderalimentatie, naar zijn eigen zeggen om principiële redenen, tot op heden evenmin. Een restitutierisico is dan ook niet aan de orde. Aangezien de man op dit moment op grond van de bestreden beschikking nog geen betalingsverplichting heeft, heeft hij reeds hierom onvoldoende belang bij de gevraagde schorsing van die beschikking
3.7
Voor zover de man zijn schorsingsverzoek richt op de periode dat zijn betalingsverplichting tot kinder- en partneralimentatie zoals bepaald in de bestreden beschikking in gaat, heeft de man zijn verzoek volstrekt onvoldoende onderbouwd. Ook in hoger beroep worden geen financiële stukken overgelegd waarmee de man zijn stelling dat er sprake is van een financiële noodtoestand aan toont. In eerste aanleg heeft de man ervoor gekozen de termijnen voor het indienen van een verweerschrift en voor het nader overleggen van financiële stukken ongebruikt voorbij laten gaan. Dit komt voor zijn rekening en risico en maakt niet dat er sprake is van een kennelijke misslag in de bestreden beschikking.
oordeel hof ten aanzien van de taxatie, verkoop en levering van de echtelijke woning
3.8
In dit geval is niet relevant of er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden omdat de besteden beschikking voor wat betreft de uitvoerbaar bij voorraad verklaring niet is gemotiveerd. Ook aan het standpunt van de man dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid door de vrouw gaat het hof voorbij, omdat dit niet het criterium is waar het hof aan heeft te toetsen.
3.9
De man heeft verder onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld die maken dat zijn belang zwaarder dient te wegen dan het belang van de vrouw. Namens de man is op de mondelinge behandeling verteld dat hij met een offerte van [de bank] kan aantonen dat hij in staat is tot overname van de echtelijke woning. De man heeft echter geweigerd dit stuk over te leggen. Het is aan de man, en niet aan de vrouw, om in deze procedure zijn standpunten zo nodig met financiële stukken te onderbouwen en dat heeft hij bewust nagelaten. De man maakt ook niet duidelijk waaruit de (financiële) noodtoestand bij hem bestaat wanneer de echtelijke woning conform de bestreden beschikking getaxeerd, verkocht en geleverd zal moeten worden. Het hof rekent de man deze proceshouding des te meer aan omdat volgens beide partijen executoriale verkoop van de echtelijke woning nabij is.
conclusie
3.1
Het hof zal de verzoeken van de man afwijzen.
3.11
Het hof ziet aanleiding om het verzoek van de vrouw om de man in de kosten van deze procedure te veroordelen toe te wijzen, gezien de hiervoor weergegeven proceshouding van de man. De door de man aan de vrouw te betalen proceskosten stelt het hof vast op € 2.366,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten x € 1.183,- (tarief II)).

4.De beslissing

Het hof:
wijst de verzoeken af;
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van de proceskosten van dit verzoek, aan de zijde van de vrouw begroot op € 2.366,-.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, P.B. Kamminga en
S. Kuijpers, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op
19 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.