ECLI:NL:GHARL:2023:7837

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
200.329.228
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring in een zorgregeling tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een zorgregeling tussen de vader en de moeder van een minderjarige dochter, waarbij de moeder de hoofdverblijfplaats van het kind heeft. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H.J. Joosten, verzocht om schorsing van de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling, die volgens hem onomkeerbare gevolgen heeft voor het welzijn van de minderjarige. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. H. Hooijer, en de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland, verweerden het verzoek van de vader. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 4 september 2023 gehouden, waarbij beide ouders en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren. Het hof oordeelde dat de vader zijn verzoek onvoldoende had onderbouwd en dat de argumenten tegen de zorgregeling inhoudelijk behandeld moeten worden in de hoofdzaak. Het hof heeft het verzoek tot schorsing afgewezen, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.329.228/02
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 548449 en 556420)
beschikking van 19 september 2023 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoeker],
woonplaats [woonplaats1] ,
verzoeker,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.H.J. Joosten in Arnhem,
en
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland,
locatie Utrecht,
verweerster,
verder te noemen: de GI,
en
[verweerster],
woonplaats [woonplaats1] ,
verweerster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H. Hooijer in Zeist.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 12 januari 2023 en 19 mei 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. Het hof zal de beschikking van 19 mei 2023 hierna ‘de bestreden beschikking’ noemen. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de zorgregeling tussen de vader en de dochter van partijen [de minderjarige] , die haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft, met ingang van 2 juni 2023 als volgt gewijzigd:
[de minderjarige] verblijft bij de vader eens in de twee weken van vrijdag uit school tot maandag naar school, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, conform de beschikking van 16 maart 2022, en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.Het geding in hoger beroep met betrekking tot het verzoek tot schorsing

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 5 juli 2023;
- het verweerschrift van de GI op het schorsingsverzoek met producties;
- het verweerschrift van de moeder op het schorsingsverzoek van 26 juli 2023;
- een journaalbericht van mr. Joosten van 31 juli 2023 met producties;
- een journaalbericht van mr. Hooijer van 21 augustus 2023 met producties;
- een journaalbericht van mr. Joosten van 30 augustus 2023 met productie.
.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 september 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een zittingsvertegenwoordiger van de GI,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.

3.De motivering van de beslissing

standpunten
3.1
Aan de orde is het verzoek van de vader schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 1 genoemde beslissingen betreft.
3.2
Tot de bestreden beschikking was sprake van co-ouderschap. De vader stelt dat de door de rechtbank vastgestelde zeer beperkte zorgregeling een onomkeerbaar effect zal hebben op het welzijn van [de minderjarige] . Dat is niet in haar belang, tegen het advies van de bijzondere curator, de hulpverleners van [naam1] en tegen de uitdrukkelijke wens van [de minderjarige] in. Verder is er volgens de vader sprake van een kennelijke misslag, omdat het niet goed is als een jong kind te lang bij een primaire hechtingsfiguur wordt weggehouden en er nog een hulpverleningstraject loopt. Tot slot ondervindt [de minderjarige] volgens de vader nu reeds de negatieve gevolgen van de gewijzigde zorgregeling, die ook door school worden opgemerkt.
3.3
De GI voert hiertegen gemotiveerd verweer. De GI vindt dat de belangen van [de minderjarige] bij het in stand laten van de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling zwaarder wegen dan het belang dat de vader heeft bij de gevraagde schorsing. De GI heeft geprobeerd om zicht te krijgen op de thuissituatie bij de moeder en de vader. De moeder werkt hieraan mee, de vader heeft hier niet aan meegewerkt. [de minderjarige] heeft volgens de GI een periode nodig gehad om te wennen aan de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling. Het is niet in haar belang om die zorgregeling opnieuw te wijzigen, met het risico dat de zorgregeling nog een keer gewijzigd moet worden als het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigt.
3.4
De moeder stelt dat de vader geen belang heeft bij toewijzing van zijn verzoek. Het is volgens de moeder niet in het belang van [de minderjarige] om haar de verantwoordelijkheid over de invulling van de zorgregeling te geven. Er is geen sprake van een kennelijke of feitelijke misslag. [de minderjarige] is negen jaar en geen heel jong kind meer. De door de rechtbank vastgestelde zorgregeling is, aldus de moeder, prima passend bij een kind van deze leeftijd.
juridisch kader
3.5
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.6
Een veroordeling is uitvoerbaar, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. De uitvoerbaarheid bij voorraad is door de rechtbank niet gemotiveerd. Het hof kan in dat geval de uitvoerbaarheid schorsen, als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
oordeel hof
3.7
Naar het oordeel van het hof heeft de vader zijn standpunt dat zowel hij als [de minderjarige] belang hebben bij schorsing van de bestreden beschikking onvoldoende onderbouwd. Het schorsingsverzoek komt er op neer dat de vader het niet eens is met de beslissing van de rechtbank en de gegeven motivering. Deze inhoudelijke argumenten van de vader tegen de vastgestelde zorgregeling dienen bij de behandeling van de hoofdzaak aan de orde te komen.
3.8
De vader heeft zijn standpunt dat er sprake is van een kennelijke misslag ook onvoldoende onderbouwd. Bij een kennelijke misslag gaat het bijvoorbeeld om toepassing van een verkeerd wetsartikel door de rechtbank, en niet om inhoudelijke argumenten zoals de vader hier heeft aangevoerd.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, K.A.M. van Os-ten Have en
S. Kuijpers, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op
19 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.