ECLI:NL:GHARL:2023:7834

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
200.324.505
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging gezag en omgangsregeling in het belang van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van het gezag en de omgangsregeling van een minderjarige. De vader, verzoeker in het principaal hoger beroep, verzocht om alleen belast te worden met het gezag over zijn dochter, terwijl de moeder, verzoekster in het incidenteel hoger beroep, verweer voerde tegen deze wijziging en een aanpassing van de omgangsregeling vroeg. De ouders zijn gescheiden in 2019 en hebben samen een dochter, geboren in 2014. De rechtbank Gelderland had eerder bepaald dat de dochter bij de vader woont en dat er een omgangsregeling was vastgesteld waarbij de moeder eenmaal per twee weken contact heeft met haar dochter, begeleid door een jeugdbeschermer.

Het hof heeft vastgesteld dat er veel wantrouwen tussen de ouders bestaat, wat de communicatie en samenwerking bemoeilijkt. De vader heeft positieve ontwikkelingen doorgemaakt in zijn opvoedingsvaardigheden en de zorg voor de dochter, terwijl de moeder soms moeite heeft met het nemen van beslissingen. Het hof oordeelt dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is dat de vader alleen met het gezag wordt belast, om zo duidelijkheid en stabiliteit te bieden. De omgangsregeling wordt gewijzigd naar twee uur per week contact tussen de moeder en de dochter, onder begeleiding van een professionele instantie, waarbij de ouders in overleg kunnen besluiten tot uitbreiding van de omgang indien dit in het belang van de minderjarige is.

De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij ieder de eigen kosten draagt. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Gelderland vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen was en opnieuw beslist.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.324.505
(zaaknummer rechtbank Gelderland 394845)
beschikking van 19 september 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C. Claessens te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Broersma te Putten.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 20 januari 2022 en 23 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 22 maart 2023;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, met producties;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, en
  • een journaalbericht van mr. Claessens van 3 augustus 2023, met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 augustus 2023 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en;
  • een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2019 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 24 juni 2019 in de registers van de burgerlijke stand
3.2
Partijen zijn de ouders van: [de minderjarige] , geboren [in] 2014 in [woonplaats2] , over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
3.3
In de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank bepaald dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft en als zorgregeling vastgesteld dat [de minderjarige] eenmaal per twee weken anderhalf contact heeft met haar moeder, begeleid door de jeugdbeschermer, waarbij de jeugdbeschermer dient te beoordelen wat in het belang van [de minderjarige] is en hoe de regeling eventueel uitgebreid kan worden.
3.4
[de minderjarige] is onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming Gelderland (verder te noemen: de GI) en gedeeltelijk uit huis geplaatst geweest vanaf 23 april 2019. De ondertoezichtstelling en de machtiging om [de minderjarige] gedeeltelijk uit huis te plaatsen zijn geëindigd per 23 april 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de onder 1 genoemde tussenbeschikking van 20 januari 2022 heeft de rechtbank het verzoek van de vader om hem alleen te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] , met zes maanden aangehouden. De rechtbank heeft verder op verzoek van de moeder de omgangsregeling gewijzigd en bepaald dat [de minderjarige] en de moeder één keer per week twee uur contact hebben, begeleid door de gezinsvoogd of andere hulpverlener, waarbij de gezinsvoogd dient te bezien wat in het belang van [de minderjarige] is en hoe de regeling eventueel uitgebreid kan worden (deze regeling loopt door in de reguliere schoolvakanties tenzij de vader op vakantie is en dat tenminste twee maanden van te voren aan de moeder heeft doorgegeven).
4.2
In de onder 1 genoemde beschikking van 23 december 2022 heeft de rechtbank het verzoek van de vader om hem alleen met het gezag te belasten, afgewezen en bepaald dat [de minderjarige] en de moeder twee uur per week contact hebben onder begeleiding van [naam1] , waarbij die instantie de bevoegdheid krijgt de omgang uit te breiden indien dit in het belang van [de minderjarige] wordt geacht.
4.3
De vader is het niet eens met de beslissing over het gezag en komt van de beschikkingen van de rechtbank in hoger beroep.
De vader verzoekt het hof de beschikkingen te vernietigen en het gezamenlijk gezag van de ouders te wijzigen met toekenning van het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] aan hem, en de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.
4.4
De moeder voert verweer tegen het principaal hoger beroep van de vader en komt op haar beurt in incidenteel hoger beroep van de beslissing over de zorgregeling met [de minderjarige] , omdat [naam1] de omgangsregeling niet begeleidt en niet kan adviseren of uitbreiding van de bezoekregeling in het belang van [de minderjarige] is.
De moeder vraagt het hof in het principaal hoger beroep de beschikking(en) van de rechtbank te bekrachtigen en zij verzoekt in het incidenteel hoger beroep de beschikking(en) van de rechtbank te wijzigen in die zin dat de moeder twee uur per week contact kan hebben met [de minderjarige] , onder begeleiding van [naam2] ambulante hulpverlening of een andere geschikte hulpverlener, waarbij de gemeente [de gemeente] , afdeling jeugdhulp of andere bevoegde instantie, de bevoegdheid krijgt de omgang uit te breiden indien dit in het belang van [de minderjarige] wordt geacht.
4.5
De vader voert verweer in het incidenteel hoger beroep en verzoekt het hof om het verzoek van de moeder af te wijzen waar zij vraagt te bepalen dat [naam2] ambulante hulpverlening de bevoegdheid krijgt de omgang uit te breiden indien dit in het belang is van [de minderjarige] .

5.De motivering van de beslissing

Hoger beroep tegen de tussenbeschikking van 20 januari 2022
5.1
De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen zowel de tussenbeschikking van 20 januari 2022 als tegen de eindbeschikking van 23 december 2022.
Tegen tussenbeschikkingen kan hoger beroep in beginsel alleen tegelijk met het hoger beroep tegen de eindbeschikking worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald [1] . In die zin is het juist dat de vader nu in hoger beroep komt van beide beschikkingen.
Over het gezag heeft de rechtbank op 20 januari 2022 geen voor hoger beroep vatbare (tussen)beslissing genomen. Dat de vader vindt dat de rechtbank op 20 januari 2022 wél een beslissing had moeten nemen of dat de rechtbank in de beschikking van 20 januari 2022 naar zijn mening ten onrechte bepaalde vaststellingen heeft gedaan (zoals in rechtsoverweging 7.3, dat het ‘momenteel goed gaat met [de minderjarige] ’) maakt dat niet anders. Het hof zal het hoger beroep van de vader tegen de tussenbeschikking van 20 januari 2022 afwijzen. De eindbeschikking van 23 december 2022 zal het hof hierna ‘de bestreden beschikking’ noemen.
Gezag
Juridisch kader
5.2
In artikel 1:251a BW staat dat de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van (één van) de ouders kan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
Het hof is van oordeel dat het in dit geval ‘anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is’ dat het gezag wordt gewijzigd en dat de vader alleen wordt belast met het gezag over [de minderjarige] . Het hof legt hierna uit waarom.
5.4
De raadsvertegenwoordiger heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep opgemerkt dat uit wat de ouders aanvoeren blijkt dat er (nog steeds) veel wantrouwen tussen hen bestaat. De situatie is ten opzichte van het verleden wel verbeterd maar voorkomen moet worden dat elk verzoek van de vader aan de moeder tot een discussie leidt. De vader heeft, mede omdat hij open staat voor hulp, een positieve ontwikkeling doorgemaakt en [de minderjarige] ontwikkelt zich goed bij de vader. Het is beter werkbaar voor de vader dat hij de besluiten neemt en dat hij de moeder daar vervolgens over informeert. Dit zal meer duidelijkheid geven, waarbij [de minderjarige] is gebaat. De raad heeft het hof geadviseerd om de vader eenhoofdig met het gezag te belasten.
5.5
De moeder heeft toegelicht dat de periode die zij nodig had (of soms heeft) om te beslissen over verzoeken van de vader met betrekking tot [de minderjarige] , niet tot vertraging leidt of heeft geleid, zoals de vader stelt. Dat laat onverlet dat het hof, net als de raad, heeft gelezen en gehoord dat de moeder meer dan eens relatief veel tijd nodig heeft om antwoord te geven op verzoeken van de vader. Die verzoeken zien in de meest recente periode vooral op vakantiereizen of weekendjes weg die hij met [de minderjarige] wil maken.
Vanaf 2019 hebben zich echter vaker problemen voorgedaan, zoals bij het aanvragen van een ID-kaart, inschrijven bij de huisarts en het inschakelen van een psycholoog voor [de minderjarige] . Dat de moeder stelt dat de vader weinig informatie verstrekt en zij eerst goed geïnformeerd wil worden, maakt dit niet anders. Ten opzichte van 2019 is weliswaar een verbetering van de situatie zichtbaar, maar overleg over de verhuizing van de vader naar [woonplaats1] , en de daarmee samenhangende schoolkeuze, als ook over onderzoek naar ADHD zijn moeizaam en/of traag verlopen, ook al zijn de ouders er uiteindelijk samen uitgekomen.
Dit was ook het geval met het overleg over de vakantie die de vader dit jaar met [de minderjarige] wil(de) gaan ondernemen. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op basis van aanvullende informatie van de vader toegezegd dat zij alsnog haar toestemming zal verlenen voor de vakantie van de vader met [de minderjarige] naar Griekenland.
5.6
Uit eerdere stukken in de procedure blijkt dat de vader aanvankelijk nog niet over voldoende opvoedingsvaardigheden beschikte en opvoedingsondersteuning nodig had om voor [de minderjarige] te kunnen zorgen. De zorg voor [de minderjarige] van de vader in combinatie met zijn werk maakte dat aanvankelijk een uithuisplaatsing van [de minderjarige] van maandag tot donderdagavond in een pleeggezin noodzakelijk was. De GI heeft in het kader van de beëindiging van de ondertoezichtstelling gerapporteerd dat het de vader is gelukt om bij hem thuis rust en regelmaat te creëren voor [de minderjarige] . Hij heeft zijn opvoedvaardigheden vergroot en is nu goed in staat om aan te sluiten bij de behoeften van [de minderjarige] .
Uit de stukken in deze procedure blijkt dat de moeder soms snel wordt overvraagd en dat dit bij haar tot stress leidt. Het is dan moeilijk om afspraken met haar te maken en dit kan ook een negatief effect hebben op de omgang tussen haar en [de minderjarige] .
5.7
Het hof is vanwege de situatie van de ouders, het verloop van de communicatie tussen de ouders en het tussen hen onverminderd bestaande wantrouwen, van oordeel dat de vader de beslissingen voor [de minderjarige] alleen moet kunnen nemen. De vader heeft de opvoeding van [de minderjarige] goed opgepakt en heeft daar veel voor moeten doen. Dit moet niet onder druk komen te staan door belastend en moeizaam overleg met de moeder over [de minderjarige] . Ook moet worden voorkomen dat het moeizame overleg tussen de ouders een negatief effect heeft op het contact tussen de moeder [de minderjarige] . Daarom zal het hof de beschikking van 23 december 2022 ten aanzien van het gezag vernietigen en de vader alsnog alleen belasten met het gezag over [de minderjarige] .
Zoals de vader zelf tijdens de mondelinge behandeling heeft bevestigd, mag de gezagswijziging geen vermindering in de informatievoorziening van de vader naar de moeder tot gevolg te hebben. Juist in de situatie dat de moeder geen gezag heeft, is het van groot belang dat de moeder voldoende betrokken blijft om goed invulling te kunnen geven aan haar rol als ouder van [de minderjarige] .
Omgang
Juridisch kader
5.8
Op grond van artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing over de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.9
De rechtbank heeft (zoals hiervoor al is vermeld) de omgangsregeling gewijzigd en bepaald dat [de minderjarige] en de moeder één keer per week twee uur contact hebben, begeleid door de jeugdbeschermer of andere hulpverlener, waarbij de jeugdbeschermer moet bezien wat in het belang van [de minderjarige] is en hoe de regeling eventueel kan worden uitgebreid.
In de bestreden beschikking is vermeld dat als gevolg van het eindigen van de ondertoezichtstelling een andere hulpverlener dan de jeugdbeschermer dient te beoordelen wat in het belang van [de minderjarige] is en hoe de omgangsregeling kan worden uitgebreid. Vervolgens heeft de vader na de mondelinge behandeling bij de rechtbank bericht dat [naam1] deze rol op zich zou moeten nemen en de moeder heeft daarmee ingestemd. In verband daarmee heeft de rechtbank vastgelegd dat [de minderjarige] en de moeder twee uur per week contact hebben onder begeleiding van [naam1] , waarbij [naam1] de bevoegdheid krijgt de omgang uit te breiden indien dit in het belang van [de minderjarige] wordt geacht.
5.1
De moeder licht in haar incidenteel hoger beroep toe dat naderhand is gebleken dat [naam1] de omgang niet kan begeleiden en dat [naam1] ook niet de bevoegde instantie is die kan beoordelen/adviseren of uitbreiding van de bezoekregeling in het belang is van [de minderjarige] . Daarom begeleidt [naam2] ambulante hulpverlening regio Veluwe de bezoeken nu. [naam2] heeft meegedeeld dat de casemanager van Jeugdhulp in de gemeente [de gemeente] de bevoegde persoon en instantie is die moet beslissen over eventuele uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] .
5.11
De vader is ontevreden over de begeleiding door [naam2] . Hij vindt dat de medewerkers afspraken (stelselmatig) niet goed nakomen en dat de belangen van de moeder meer lijken te worden meegewogen dan die van [de minderjarige] . De omgangsbegeleider blijft niet altijd binnen gehoorafstand. Meestal verloopt de omgang goed, maar het komt voor dat [de minderjarige] na afloop erg stil is en de nacht na de omgang nachtmerries heeft.
5.12
Het hof stelt vast dat de ouders niet om een wijziging van de omgang in duur en frequentie hebben verzocht. Uitsluitend is van belang dat [naam1] geen invulling aan de begeleiding van de omgang blijkt te kunnen geven. Dat is wel een wijziging van omstandigheden die rechtvaardigt dat opnieuw naar de regeling wordt gekeken.
Het hof hoort in de stellingen van de vader geen zwaarwegende inhoudelijke bezwaren tegen de invulling van de begeleiding door [naam2] . Dat [de minderjarige] soms stil is na de omgang en daarna nachtmerries heeft, hoeft er niet op te duiden dat de omgang niet goed is verlopen. Het kan ook zo zijn, zoals de raad tijdens de mondelinge behandeling heeft geopperd, dat oude herinneringen tijdens de omgang zijn getriggerd en dat [de minderjarige] bezig is met de verwerking daarvan.
De casemanager vanuit de gemeente is naar het oordeel van het hof niet de aangewezen persoon om te kunnen beoordelen of uitbreiding van de omgang met de moeder in het belang van [de minderjarige] is. Ook dit heeft de raad tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht, waarbij de raadsvertegenwoordiger erop heeft gewezen dat [naam2] dat goed kan inschatten en dat het aan de vader is om daarin vertrouwen te ontwikkelen.
Het hof zal, gelet op het voorgaande, de bestreden beschikking ten aanzien van de beslissing over de omgang vernietigen en bepalen dat [de minderjarige] en de moeder twee uur per week contact hebben onder begeleiding van [naam2] of een opvolgende professionele instantie, waarbij de ouders in overleg met [naam2] of een andere professionele instantie de omgang kunnen uitbreiden indien dit in het belang van [de minderjarige] wordt geacht.
Tot slot
5.13
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt, omdat het geschil betrekking heeft op het kind van partijen..

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 23 december 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw beschikkende:
wijzigt het gezamenlijk gezag van de vader en de moeder en belast de vader alleen met het gezag over [de minderjarige] ;
bepaalt dat [de minderjarige] en de moeder eenmaal per week twee uur contact hebben onder begeleiding van [naam2] of een opvolgende professionele instantie, waarbij de ouders in overleg met [naam2] of een andere professionele instantie de omgang kunnen uitbreiden indien dit in het belang van [de minderjarige] wordt geacht;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, J.B. de Groot en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door de griffier, en is op 19 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.artikel 358 lid 4 Rv