ECLI:NL:GHARL:2023:7833

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
200.324.503
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en beoordeling van draagkracht in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van partneralimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Gelderland, waarin hij vroeg om de partneralimentatie die zijn ex-vrouw aan hem zou moeten betalen te verhogen. De rechtbank had hem echter niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. De man stelde dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden, omdat hij inmiddels 100% arbeidsongeschikt was verklaard en geen inkomen kon genereren. De vrouw, verweerster in hoger beroep, voerde aan dat de rechtbank terecht had geoordeeld en dat de man geen nieuwe informatie had overgelegd die een wijziging van omstandigheden zou rechtvaardigen.

Het hof oordeelde dat de man ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat er inderdaad sprake was van een wijziging van omstandigheden sinds de eerdere beschikking van het hof in oktober 2021. Echter, het hof liet de beoordeling van de behoefte en behoeftigheid van de man in het midden, omdat het van oordeel was dat de vrouw geen draagkracht had om partneralimentatie te betalen. De vrouw had een netto besteedbaar inkomen dat, na aftrek van haar kosten van levensonderhoud en de bijdrage voor de zorg van hun minderjarige kind, geen ruimte bood voor het betalen van partneralimentatie. Het hof wees daarom het verzoek van de man af, ondanks dat het de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigde. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, aangezien beide partijen gewezen echtgenoten zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.324.503
(zaaknummer rechtbank Gelderland 405573)
beschikking van 19 september 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.M.P. Gerrits te Wijchen,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B. Molenaar te Wijchen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 22 december 2022, uitgesproken onder zaaknummer 405573 (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 maart 2023;
- het verweerschrift; en
- een journaalbericht namens de man van 20 april 2023 met één productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 juli 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de advocaat van de man; en
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
Bij beschikking van 7 november 2018 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk van partijen is [in] 2018 ontbonden door inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2014. [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de man. [de minderjarige] verblijft de helft van de tijd bij de man en de helft van de tijd bij de vrouw.
3.3
Bij de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat de vrouw aan de man een bedrag van € 297,- per maand zal betalen voor zijn levensonderhoud (verder ook te noemen: partneralimentatie).
3.4
Bij beschikking van 4 december 2020 heeft de rechtbank de door de vrouw aan de man te betalen partneralimentatie gewijzigd naar € 91,- per maand.
3.5
Bij beschikking van 5 oktober 2021 heeft dit hof de beschikking van 4 december 2020 vernietigd. Het hof heeft de door de vrouw aan de man te betalen partneralimentatie met ingang van 29 juni 2020 op nihil gesteld en bepaald dat de man de te veel ontvangen partneralimentatie aan de vrouw moet terugbetalen. Volgens het hof had het op de weg gelegen van de man om meer inzicht te geven in zijn huidige verdiencapaciteit.
3.6
De man heeft op 28 juni 2022 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank. Hierin heeft hij verzocht de beschikking van dit hof van 5 oktober 2021 te wijzigen, in die zin dat de door de vrouw aan de man te betalen partneralimentatie wordt vastgesteld op primair € 297,- per maand en subsidiair € 91,- per maand, met ingang van 29 juni 2020 althans met ingang van 28 juni 2022.
3.7
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.

4.De omvang van het geschil

4.1
De man is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man wil het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en zijn verzoek alsnog toe te wijzen. Ook verzoekt hij de proceskosten te compenseren.
4.2
De vrouw voert verweer. Zij vraagt het hof primair de man niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair het verzoek van de man af te wijzen, en de man te veroordelen in de proceskosten.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de
wettelijke maatstaven te voldoen.
5.2
Op grond van artikel 1:401 lid 4 BW kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Het oordeel van de rechtbank
5.3
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking als volgt geoordeeld:
“4.5. (…) De stelling van de man dat de beschikking van het gerechtshof is gebaseerd op onjuiste of onvolledige gegevens zal de rechtbank passeren. Indien de man in die procedure stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was, dan was die stelling gebaseerd op bepaalde informatie. De man wist dat aan hem een WIA-uitkering was toegekend. Een toekenning van een uitkering blijkt uit een toekenningsbesluit van het UWV. Die informatie had de man destijds moeten overleggen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de man niet in bewijsnood was.
4.6.
Voorts passeert de rechtbank ook de stelling van de man dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat daarvan niet is gebleken. De man stelde immers dat hij destijds arbeidsongeschikt was en thans stelt de man nog altijd dat hij arbeidsongeschikt is. De rechtbank ziet daarin geen wijziging van omstandigheden. (…)”
Wat vindt de man?
5.4
De man voert aan dat het hof in de beschikking van 5 oktober 2021 is uitgegaan van onjuiste en onvolledige gegevens althans dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. De man was ten tijde van die procedure lichamelijk niet in staat om te werken, maar hij beschikte op dat moment nog niet over de rapportage waaruit dat bleek. Die rapportage heeft de man pas in april 2022 ontvangen en heeft hij overgelegd in de procedure bij de rechtbank. Uit deze rapportage blijkt dat man niet in staat is om te werken; hij is 100 % afgekeurd. Hij kan geen inkomen verwerven, waardoor hij niet in zijn behoefte kan voorzien. Derhalve heeft de man geen verdiencapaciteit. Nu het hof in de beschikking van 5 oktober 2021 is uitgegaan van onjuiste en onvolledige gegevens althans er sprake is van een wijziging van omstandigheden is de man wel ontvankelijk in zijn verzoek, aldus de man.
Wat vindt de vrouw?
5.5
De vrouw vindt dat de rechtbank de man terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De man heeft geen cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof van 5 oktober 2021, aldus de vrouw. Daardoor staat deze beslissing vast. Door een nieuwe procedure te beginnen, eerst bij de rechtbank en nu bij het hof, is sprake van een verkapt rechtsmiddel.
Ook betwist de vrouw dat de beschikking van het hof gebaseerd is op onjuiste of onvolledige informatie. Tijdens de procedure die heeft geleid tot de beschikking van 5 oktober 2021 stelde de man namelijk al dat hij volledig arbeidsongeschikt was. Deze stelling was gebaseerd op de volgens de man aan hem toegekende WIA-uitkering. Het toekenningsbesluit van het UWV had de man destijds moeten overleggen. Dat hij nu pas een toekenningsbeschikking weet te overleggen geeft inhoudelijk geen nieuwe informatie.
Er is ook geen (relevante) wijziging van omstandigheden. De man stelde immers eerst ook al dat hij arbeidsongeschikt is en stelt dat nog steeds. En voor zover dat juist zou zijn, betekent dat niet dat hij geen enkele mogelijkheid is om inkomen te genereren, aldus de vrouw.
Het oordeel van het hof
5.6
In de beschikking van 5 oktober 2021 heeft dit hof geoordeeld dat de man niet met stukken heeft onderbouwd waarom het voor hem niet mogelijk is om (enige uren per week) te werken en dat de door de man overgelegde rapportages onvoldoende zijn om aan te nemen dat de man geen enkele verdiencapaciteit heeft. Ook heeft het hof in die beschikking overwogen dat, aangezien de man geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij - zoals hij heeft gesteld - een WIA-uitkering ontvangt en hoe hoog die is, niet duidelijk is of de man in zijn behoefte zou kunnen voorzien met deze uitkering.
Na deze beschikking, namelijk op 7 maart 2022, heeft de man van het UWV een verzekeringsgeneeskundige rapportage ontvangen waarin de verzekeringsarts concludeert dat de man per 7 oktober 2021 geen benutbare mogelijkheden heeft. Op 14 maart 2022 heeft de man van het UWV de beslissing ontvangen over de toekenning van de WIA-uitkering per 8 oktober 2021. Het hof is van oordeel dat uit deze stukken blijkt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden sinds de beschikking van dit hof van 5 oktober 2021. De man heeft namelijk met de voornoemde stukken aangetoond dat hij per 7 oktober 2021 geen benutbare mogelijkheden voor het verrichten van arbeid heeft en hij per 8 oktober 2021 een WIA-uitkering ontvangt. Het hof is dan ook - anders dan de rechtbank - van oordeel dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek.
5.7
Het hof zal de beoordeling van de behoefte en behoeftigheid van de man in het midden laten, omdat het hof van oordeel is dat de vrouw geen draagkracht heeft om partneralimentatie aan de man te betalen. Het hof legt dit hierna uit.
De man heeft noch bij de rechtbank noch bij het hof een draagkrachtberekening overgelegd, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Aangezien de vrouw bij de rechtbank wel een draagkrachtberekening heeft overgelegd, en de inhoud van de berekening niet (concreet) is betwist, zal het hof die berekening als uitgangspunt nemen.
Blijkens de berekening had de vrouw (in 2022) een bruto jaarinkomen van € 24.612,- te vermeerderen met 8 % vakantiegeld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw verteld dat haar inkomen per 1 januari 2023 ongeveer € 150,- netto per maand is gestegen. Dit is door de man niet betwist, zodat het hof hiervan uit zal gaan. Rekening houdend met de toepasselijke belastingtarieven, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting is het netto besteedbaar inkomen van de vrouw € 2.365,- per maand. Op het netto besteedbaar inkomen worden de redelijke kosten van levensonderhoud van de vrouw in mindering gebracht. Daarvoor worden de volgende forfaitaire lasten in aanmerking genomen:
- een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen (30 % van 2.365) = € 710,-;
- een bedrag van € 1.175,- voor de kosten van levensonderhoud.
De draagkrachtruimte bedraagt dan (2.365 -/- 710 -/- 1.175) = € 480,-. Hiervan is 60 % beschikbaar voor partneralimentatie, dus € 288,-.
De vrouw heeft onbetwist gesteld dat zij een bedrag van € 215,- aan de man betaalt als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Ook draagt de vrouw de kosten van [de minderjarige] voor de tijd die zij bij de vrouw verblijft (verblijfskosten). Deze verblijfskosten worden berekend aan de hand van de behoefte en het toepasselijke zorgkortingspercentage. Namens de man is tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd gesteld dat de behoefte van [de minderjarige] € 340,- is. Bij een co-ouderschap is een zorgkorting van 35 % van toepassing, zodat de verblijfskosten (35 % van € 340) € 119,- bedragen. Aangezien betaling van kinderalimentatie voorgaat op partneralimentatie heeft de vrouw, na betaling van de bijdrage aan de man voor [de minderjarige] en na aftrek van de verblijfskosten, geen ruimte om partneralimentatie te betalen. Het hof wijst daarom het verzoek van de man af.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt de grief voor zover die de ontvankelijkheid van het verzoek van de man betreft. Het hof zal de bestreden beschikking daarom vernietigen. Het hof wijst het verzoek van de man af.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage in het levensonderhoud van de man betreft.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft een berekening van de draagkracht van de vrouw gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 22 december 2022, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de man af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F van Vugt, P.B. Kamminga en I.J. Pieters, bijgestaan door de griffier, en is op 19 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.