ECLI:NL:GHARL:2023:7831

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
200.323.766
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de moeder in hoger beroep inzake gezag en kinderalimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft een verzoek ingediend om de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland te vernietigen. De rechtbank had in eerste aanleg de zorgregeling tussen de ouders vastgesteld en het verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag te beëindigen afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoeken in hoger beroep. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de moeder in eerste aanleg heeft gekregen waar zij om heeft verzocht, en dat haar gewijzigde verzoeken in hoger beroep niet in overeenstemming zijn met de eisen van een goede procesorde. De moeder had in hoger beroep nieuwe verzoeken ingediend met betrekking tot het gezag en kinderalimentatie, maar deze verzoeken verschilden zozeer van het onderwerp van geschil in eerste aanleg dat het hof deze niet in behandeling kon nemen. Het hof heeft de moeder bovendien veroordeeld in de proceskosten van de vader, die in hoger beroep zijn opgelopen tot € 2.709,-. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. H. Phaff.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.323.766/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 544880)
beschikking van 19 september 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. van den Heuvel te Amsterdam,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Meeuwsen te Gorinchem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder: ‘de bestreden beschikking’).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, tevens houdende een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, met producties, ingekomen op 8 maart 2023;
  • het verweerschrift met producties, en
  • journaalberichten van mr. Van den Heuvel van 10 maart 2023 (met USB-sticks) en 11 augustus 2023 (met producties).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 augustus 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader met zijn advocaat, en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2018 in [plaats1] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2021 in [plaats2] .
3.2
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen wonen bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank als zorgregeling vastgesteld:
-
van 25 november 2022 tot 29 december 2022:
[de minderjarige1] verblijft bij de vader: de ene week (week 1) van vrijdag na het avondeten tot zondag na het avondeten en de andere week (week 2) van vrijdag 14.00 uur tot zaterdag 10.00 uur;
[de minderjarige2] verblijft bij de vader: de ene week (week 1) van vrijdag na het avondeten tot zaterdag 18.00 uur en de week (week 2) van vrijdag 14.00 uur tot zaterdag 10.00 uur;
-
van 29 december 2022 tot en met 24 januari 2023:
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn met de moeder op vakantie in Peru;
-
vanaf 25 januari 2023:
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven bij de vader: de ene week (week van vrijdag na het avondeten tot zondag na het avondeten en de andere week (week 2) van vrijdag 14.00 uur tot zaterdag 10.00 uur;
- na de kerstvakantie 2022/2023 worden vakanties van langer dan één week en de feestdagen bij helfte verdeeld, waarbij in de even jaren de vader het recht van eerste keus heeft en in de oneven jaren de moeder het recht van eerste keus heeft.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
haar inleidende verzoeken over de zorgregeling alsnog toe te wijzen;
primair
het gezamenlijk gezag van de ouders over de kinderen te beëindigen en haar voortaan alleen te belasten met het gezag,
subsidiair
een bijzondere curator te benoemen om advies in te winnen over het gezag en de zorg-/omgangsregeling en/of een raadsonderzoek te gelasten, en
3. te bepalen dat de vader met ingang van 1 mei 2022 een bijdrage dient te leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (verder: kinderalimentatie),
kosten rechtens.
4.3
De vader voert verweer en vraagt het hof:
I. het door de moeder in hoger beroep verzochte af te wijzen;
II. de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar gewijzigde dan wel vermeerderde verzoeken, dan wel deze verzoeken af te wijzen,
kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Niet-ontvankelijkheid
5.1
Het hof zal de moeder niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoeken in hoger beroep. Het hof legt hierna uit waarom.
5.2
Als uitgangspunt geldt dat de partij van wie het verzoek door de rechter in eerste aanleg is toegewezen, geen belang heeft bij een hoger beroep en dat het rechtsmiddel van hoger beroep er niet voor dient in een dergelijk geval gelegenheid te geven om de beschikking waarbij het verzoek is toegewezen, ongedaan te maken.
Uit de bestreden beschikking blijkt dat de ouders tijdens de zitting bij de rechtbank overeenstemming hebben bereikt over de zorgregeling. De rechtbank heeft de tussen partijen gemaakte afspraken vastgelegd in de bestreden beschikking. Volgens de vader hebben partijen hun inleidende verzoeken overeenkomstig de overeenstemming aangepast, wat de moeder niet heeft betwist. Het hof leidt hieruit af dat partijen in de procedure in eerste aanleg hebben gekregen waar zij om hebben verzocht. Het enkele feit dat in het dictum van de bestreden beschikking is opgenomen dat de rechtbank ‘het meer of anders verzochte afwijst’ doet daar niet aan af.
In het door de moeder gestelde ziet het hof geen aanleiding om van het hiervoor beschreven uitgangspunt af te wijken.
5.3
De moeder heeft in hoger beroep gewijzigde verzoeken betreffende het gezag en kinderalimentatie gedaan. Deze verzoeken en de onderwerpen waarop zij betrekking hebben verschillen zozeer van het onderwerp van geschil in eerste aanleg dat deze wijziging in hoger beroep in strijd is met de eisen van een goede procesorde (artikel 362 in verbinding met de artikelen 283 en 130 Rv).
Proceskostenveroordeling
5.4
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof de moeder veroordelen in de kosten van de vader in de procedure in hoger beroep.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoeken in hoger beroep;
veroordeelt de moeder tot betaling van de volgende proceskosten in hoger beroep van de vader:
€ 343,- aan griffierecht;
€ 2.366,- aan salaris advocaat (2 punten x appeltarief II);
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, H. Phaff en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink, griffier. De beschikking is in het openbaar door mr. H. Phaff uitgesproken op 19 september 2023.