ECLI:NL:GHARL:2023:7829

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
200.318.570
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid Nederlandse rechter in echtscheidingsprocedure en verdeling huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in een echtscheidingsprocedure. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had op 24 juni 2022 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De man, verweerder, had de Belgische nationaliteit, terwijl de vrouw de Nederlandse nationaliteit bezat. Het hof moest beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht had op basis van de Verordening Huwelijksvermogensstelsels. Het hof concludeerde dat de vrouw niet voldeed aan de vereisten van artikel 3 lid 1 sub a van de Brussel II-bis verordening, omdat zij niet ten minste zes maanden onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek haar gewone verblijfplaats in Nederland had. De vrouw had tot 1 mei 2022 in België gewoond, wat betekende dat haar verzoek tot echtscheiding niet rechtsgeldig was ingediend. Het hof verklaarde de Nederlandse rechter onbevoegd en vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, waarbij de echtscheiding in stand bleef. De beslissing benadrukt het belang van de verblijfplaats van de verzoeker in relatie tot de rechtsmacht van de rechter in internationale echtscheidingszaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.318.570
(zaaknummer rechtbank Gelderland 405330)
beschikking van 19 september 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B. Anik te Arnhem,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Ünalan-Akkan te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland , zittingsplaats Arnhem , van 5 september 2022 , uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 november 2022;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht van mr. Anik van 7 februari 2023 met producties;
  • een e-mailbericht van mr. Anik van 20 juni 2023 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Anik van 28 juni 2023 met begeleidende brief en productie;
  • een journaalbericht van mr. Ünalan-Akkan van 4 juli 2023 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Ünalan-Akkan van 6 juli 2023 met een productie.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 14 juli 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn [in] 2022 in [woonplaats2] (België) met elkaar gehuwd.
3.2.
De vrouw heeft op 24 juni 2022 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Op 28 december 2022 is de (echtscheidings)beschikking van de rechtbank Gelderland van 5 september 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand in Den Haag.
3.3.
In België is naar aanleiding van de genoemde echtscheidingsbeschikking op 1 februari 2023 een akte van echtscheiding opgemaakt door de Databank Akten Burgerlijke Stand in [woonplaats2] .

4.De omvang van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de echtscheiding uitgesproken en de overige verzoeken van de vrouw (als het meer of anders verzochte) afgewezen.
4.2.
De vrouw is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vrouw is het niet eens met de afwijzing van haar verzoeken. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te veroordelen tot het overleggen van de video opname van de bruiloft;
II. Nederlands recht van toepassing te verklaren op de huwelijksgemeenschap;
III. de man te veroordelen tot betaling van € 16.875,- aan de vrouw ter voldoening aan de mihirovereenkomst;
IV. de man te veroordelen tot betaling van € 8.339,50 aan de vrouw ter afrekening van het aanwezige goud;
V. de man te veroordelen tot betaling van € 4.724,80 aan de vrouw ter afrekening van de inboedel;
VI. de man te veroordelen tot betaling van € 10.000,- aan de vrouw ter afrekening van de geschonken gelden tijdens de bruiloft;
VII. indien het hof Belgisch recht toepast: de boedelbestanddelen en de verrekening bij beschikking vast te stellen.
4.3.
De man voert verweer en hij verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, dan wel haar verzoeken af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
De vrouw heeft de Nederlandse Nationaliteit en de man heeft de Belgische nationaliteit. Zowel de rechtbank als het hof zullen moeten beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Ook als er geen verweer is gevoerd, moet dit (ambtshalve) worden getoetst.
5.2.
Bij de verdeling, die als nevenvoorziening in de echtscheidingsprocedure wordt verzocht, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 5 lid 1 van de Verordening Huwelijksvermogensstelsels [1] rechtsmacht toe indien de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt in de scheidingszaak.
5.3.
Op grond van artikel 3 lid 1 sub a Brussel II-bis [2] komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe met betrekking tot de echtscheiding in het geval:
  • de echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, of
  • de laatste gewone verblijfplaats van de echtgenoten zich in Nederland bevindt, indien een van hen daar nog verblijft, of
  • de verweerder (de man) zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, of
  • de gewone verblijfplaats van een van de echtgenoten in Nederland is indien sprake is van een gemeenschappelijk verzoek, of
  • de verzoeker (de vrouw) haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft en zij sinds ten minste een jaar onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek in Nederland verblijft, of
  • de verzoeker (de vrouw) haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft en zij daar sinds ten minste zes maanden onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek in Nederland verblijft en Nederlands onderdaan is.
Op grond van artikel 3 lid 1 sub b Brussel II-bis komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe indien beide echtgenoten de Nederlandse nationaliteit bezitten. Van dit laatste is geen sprake, zodat de Nederlandse rechter hieraan geen rechtsmacht kan ontlenen.
5.4.
In deze zaak moet de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt op grond van het hiervoor onder het zesde streepje genoemde (zie rechtsoverweging 5.3). Het daarin genoemde begrip ‘verblijf’ moet niet als feitelijk verblijf maar als ‘gewone verblijfplaats’ worden opgevat en moet door degene die het verzoek tot echtscheiding indient worden bewezen. [3] Volgens bestendige jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie is de ‘gewone verblijfplaats’ de plaats die een zekere integratie van de betrokkene in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Die plaats moet worden bepaald aan de hand van alle feiten en omstandigheden van het concrete geval. Daarbij moet onder meer rekening worden gehouden met de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van een lidstaat. Voor de verplaatsing van de gewone verblijfplaats naar de lidstaat van ontvangst geldt vooral de wens van betrokkene om daar het permanente of gewone centrum van zijn belangen te vestigen, met de bedoeling daaraan een vast karakter te verlenen. De duur van het verblijf kan bij de beoordeling van de bestendigheid van de verblijfplaats dus slechts een aanwijzing vormen.
5.5.
Het hof acht de volgende feiten en omstandigheden van belang. Vast staat dat partijen op 14 februari 2022 in België met elkaar zijn getrouwd. In de week na hun huwelijksfeest op 20 maart 2022 zijn zij op huwelijksreis geweest. Daarna zijn zij samen in de woning van de man in België gaan wonen. Voor het huwelijk heeft de vrouw haar baan in Nederland opgezegd en (al dan niet samen met de man) de woning in België opnieuw ingericht. Partijen hebben na het huwelijk enkele weken in België samengewoond. Op 1 mei 2022 is de vrouw definitief terug naar haar ouders in Nederland gegaan. Vervolgens heeft zij op 24 juni 2022 een verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank ingediend.
5.6.
Niet in geschil is dat de vrouw haar gewone verblijfplaats in Nederland had op het moment van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Op grond van punt 6 (zie rechtsoverweging 5.3) geldt daarnaast de eis dat de vrouw ten minste zes maanden onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek in Nederland haar gewone verblijfplaats moet hebben gehad. Naar het oordeel van het hof is aan dit cumulatieve vereiste niet voldaan. De vrouw heeft immers tot 1 mei 2022 in België gewoond, zo verklaart de vrouw ook tijdens de zitting in hoger beroep. Dat het verblijf in België van korte duur is geweest en dat de vrouw al die tijd in Nederland ingeschreven is gebleven, maakt dit niet anders. Uit de hierboven genoemde feiten en omstandigheden blijkt dat de vrouw de intentie had om zich na de huwelijkssluiting permanent in België te vestigen. Het verblijf van de vrouw in België kan om die reden niet als een tijdelijk verblijf of, zoals door de vrouw tijdens de zitting is verklaard, als ‘vakantie’ worden aangemerkt. Het hof is dan ook van oordeel dat de vrouw tot 1 mei 2022 haar gewone verblijfplaats in België heeft gehad, zodat het echtscheidingsverzoek van de vrouw niet is ingediend na een periode van zes maanden nadat zij weer definitief in Nederland is komen wonen.
5.7.
De vrouw heeft op zitting naar een tweetal uitspraken verwezen. Deze uitspraken zien op een verdere uitleg van wat als ‘gewone verblijfplaats’ moet worden aangemerkt. Deze uitspraken leiden echter niet tot een ander oordeel.
5.8.
Op grond van het voorgaande komt de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toe in de scheidingszaak, zodat de Nederlandse rechter op grond van artikel 5 lid 1 van de Verordening Huwelijksvermogensstelsels ook geen rechtsmacht toekomt bij de verdeling. Ook komt de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toe op basis van een van de overige artikelen in de Verordening Huwelijksvermogensstelsels.
5.9.
Het hof is van oordeel dat enkel de Belgische rechter bevoegd was op het moment van indiening van het verzoek tot echtscheiding. Ook de Belgische advocaat van de man (De Munck) heeft in zijn brief van 25 juli 2022 mr. Anik hierop gewezen.
5.10.
Het hof begrijpt uit de stellingen van partijen dat zij de wens hebben dat de uitgesproken echtscheiding in stand blijft en dat het hof overgaat tot een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken. Op grond van het vierde streepje (zie rechtsoverweging 5.3) zou de Nederlandse rechter wel rechtsmacht toekomen wanneer het verzoek tot echtscheiding gezamenlijk zou zijn ingediend. Het verzoek van de vrouw tot echtscheiding is in dit geval echter eenzijdig ingediend en de enkele instemming van de man met dit verzoek maakt niet dat het verzoek daardoor als een gemeenschappelijk verzoek kan worden aangemerkt. Het hof kan aan de gestelde feiten en omstandigheden geen bevoegdheid ontlenen.
5.11.
Het voorgaande betekent dat de Nederlandse rechter onbevoegd is van de verzoeken tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap kennis te nemen. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en de Nederlandse rechter op grond van artikel 15 van de Verordening Huwelijksvermogensstelsels alsnog onbevoegd verklaren. De grieven van partijen hebben geen betrekking op de echtscheiding, zodat die in stand blijft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
6.1.
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 5 september 2022, voor zover het de beslissing onder 5.2 betreft en in zoverre opnieuw beschikkende:
6.2.
verklaart de Nederlandse rechter onbevoegd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. Hamer, M.L van der Bel en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 19 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Verordening (EU)2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels.
2.Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid
3.HvJ EU 6 juli 2023, C-462-22, ECLI:EU:C:2023:553.