ECLI:NL:GHARL:2023:7827

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
200.313.115
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid echtscheidingsbeschikking en huurrecht in beperkte gemeenschap van goederen

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van een echtscheidingsbeschikking en de toewijzing van het huurrecht van een woning in het kader van een beperkte gemeenschap van goederen. Partijen, een man met de Nederlandse nationaliteit en een vrouw met de Spaanse en Marokkaanse nationaliteit, zijn in 2019 met elkaar gehuwd. De man heeft op 7 juli 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank Gelderland heeft op 14 april 2022 de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de man huurder zal zijn van de woning. De vrouw is in hoger beroep gekomen met drie grieven, waarbij zij onder andere de rechtsgeldigheid van de echtscheidingsbeschikking betwist en verzoekt om wijziging van het huurrecht.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 april 2023 zijn beide partijen, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig geweest. De vrouw heeft aangevoerd dat de bestreden beschikking nietig is vanwege diverse (vorm)fouten, maar het hof oordeelt dat deze fouten niet tot nietigheid leiden. Het hof stelt vast dat de echtscheiding op 25 juli 2022 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waardoor de vrouw geen belang heeft bij vernietiging van de beschikking.

Het hof overweegt verder dat de vrouw de stelling van de man dat partijen zich na het huwelijk in Nederland hebben gevestigd, heeft bevestigd. Hierdoor is het Nederlands recht van toepassing op het huwelijksvermogensstelsel. Het hof concludeert dat er sprake is van een beperkte gemeenschap van goederen, waarbij alleen hetgeen tijdens het huwelijk is opgebouwd tot de gemeenschap behoort. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd van welke zaken zij eigenaar is, en het hof wijst haar verzoeken af. Uiteindelijk bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank Gelderland en wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.313.115
(zaaknummer rechtbank Gelderland 390588)
beschikking van 19 september 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat mr. C.B.F. Refuge te Nijmegen,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat mr. G. Emons te Nijmegen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 14 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 13 juli 2022;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
- een journaalbericht van mr. B. Molenaar namens de man van 29 maart 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 april 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren partijen, bijgestaan door hun advocaten. Als tolk voor de vrouw was aanwezig [naam1] en als tolk voor de man [naam2] .

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2019 te [plaats1] (Marokko) met elkaar gehuwd. De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Spaanse en de Marokkaanse nationaliteit.
3.2
De man heeft op 7 juli 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken tussen partijen en bepaald dat de man huurder zal zijn van de woning aan [adres] te [woonplaats1] (hierna ook: de woning), met compensatie van de proceskosten en afwijzing van het meer of anders verzochte.
3.4
Het huwelijk van partijen is op 25 juli 2022 ontbonden door inschrijving van de bestreden beschikking in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vrouw is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Grief I ziet op de rechtsgeldigheid van de echtscheidingsbeschikking, grief II op de weergave van de feiten en omstandigheden in die beschikking en grief III op het huurrecht van de woning. Zij verzoekt het hof (samengevat), uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van het huurrecht en, na wijziging en vermeerdering van haar verzoeken, de man te bevelen zijn medewerking te verlenen aan de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap of eenvoudige gemeenschap, voor zover deze aanwezig mocht zijn, en te bevelen om de eigendommen van de vrouw zoals opgenomen onder punt 32 van het beroepschrift af te geven onder verbeurte van een door het hof te bepalen dwangsom, kosten rechtens.
4.2
De man voert verweer en heeft – in incidenteel hoger beroep – zijn verzoeken aangevuld en gewijzigd. Hij verzoekt het hof (samengevat), uitvoerbaar bij voorraad, in het principaal hoger beroep de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken dan wel die verzoeken af te wijzen en in het incidenteel hoger beroep te bepalen dat aan hem worden toebedeeld alle goederen (en tegoeden) die nog in de woning aanwezig zijn en zijn aangeschaft tijdens het huwelijk.
4.3
De vrouw voert verweer en zij verzoekt het hof in het incidenteel hoger beroep de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken dan wel die verzoeken. af te wijzen, kosten rechtens.
4.4
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vrouw stelt dat de bestreden beschikking nietig is, omdat daarin diverse (vorm)fouten staan, te weten een onjuiste plaatsnaam van (het kantoor van) de advocaat van de man, een verkeerd gedateerd F9-formulier en een onjuiste naam van de vrouw. Zij stelt dat zij niet [verzoekster] heet, maar [naam3] .
5.2
Het hof is van oordeel dat, voor zover er al sprake is van (vorm)fouten in de bestreden beschikking, deze niet tot nietigheid leiden, omdat deze in hoger beroep zijn hersteld of – door een daartoe strekkend verzoek te doen – voor eenvoudig herstel vatbaar zijn. Daarnaast heeft de vrouw (onder 2 van het beroepschrift) met zoveel woorden aangegeven te berusten in de uitgesproken echtscheiding en staat vast dat – ondanks de volgens de vrouw onjuiste naamsvermelding – de bestreden beschikking inmiddels (op 25 juli 2022) is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De vrouw heeft dan ook geen belang bij vernietiging van de bestreden beschikking voor zover het de echtscheiding betreft.
5.3
Vervolgens betwist de vrouw de vaststelling van de rechtbank dat partijen met elkaar zijn gehuwd in gemeenschap van goederen (grief 2). Wat betreft de – in hoger beroep voor het eerst gedane – verzoeken tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap of eenvoudige gemeenschap stelt de vrouw (zo begrijpt het hof), primair, dat Marokkaans recht van toepassing is (en dat daarom door het huwelijk geen gemeenschappelijk vermogen is ontstaan) en, subsidiair, dat – kennelijk wanneer ervan moet worden uitgegaan dat Nederlands recht van toepassing – de huwelijksgoederengemeenschap van partijen en/of eenvoudige gemeenschap, voor zover deze aanwezig is, moet worden verdeeld.
5.4
Ten aanzien van de rechtsmacht en het toepasselijke recht overweegt het hof het volgende. Het verzoekschrift in eerste aanleg is ingediend na 29 januari 2019, zodat de Verordening (EU)2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels (HuwvermVo) van toepassing is. De bevoegdheidsgrondslag voor de echtscheiding is gebaseerd op artikel 3 lid 1 sub a, eerste gedachtestreepje, Brussel II-bis Verordening, zodat de bevoegdheid van de rechter met betrekking tot het huwelijksvermogen van partijen is gegeven op grond van artikel 5 lid 1 HuwvermVo.
5.5
Omdat het huwelijk tussen partijen is gesloten na 29 januari 2019 moet ook het toepasselijke recht worden afgeleid uit de HuwvermVo. Vast staat dat partijen geen rechtskeuze hebben gemaakt overeenkomstig artikel 22 HuwvermVo. Verder heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling de stelling van de man dat partijen zich (direct) na het sluiten van het huwelijk in Nederland hebben gevestigd, bevestigd. Daarom is op grond van artikel 26 lid 1 en sub a HuwvermVo op het huwelijksvermogensstelsel van partijen Nederlands recht (het recht van de staat waar zij na de huwelijkssluiting hun eerste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats hadden) van toepassing.
5.6
Partijen zijn gehuwd na 1 januari 2018, zodat de Wet van 24 april 2017 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Faillissementswet teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken (Wet beperking wettelijke gemeenschap van goederen) van toepassing is op het huwelijksvermogen. Niet gesteld of gebleken is dat partijen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. Tussen partijen bestaat daarom een beperkte gemeenschap van goederen. Dit betekent dat alleen hetgeen de echtgenoten tijdens het huwelijk hebben opgebouwd alsmede de goederen die vóór het huwelijk aan hen gezamenlijk toebehoorden, tot de huwelijksgemeenschap behoort. Het voorhuwelijks vermogen alsmede schenkingen en erfenissen blijven privévermogen.
5.7
Voor de beoordeling van de samenstelling en omvang van de (beperkte) gemeenschap is de datum van ontbinding bepalend, tenzij partijen daarvoor een andere datum hebben afgesproken. Aangezien van een dergelijke afspraak niet is gebleken, geldt als peildatum 7 juli 2021 (de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek).
5.8
De vrouw heeft aanvankelijk het hof verzocht te bepalen dat de man aan haar zal afgeven:
1. kledingjassen: 10 stuks winterjassen
2. 2 stuks nieuwe leren winterschoenen
3. 5 stuks winterlaarzen waarvan 2 stuks knielengte
4. nieuwe sportschoenen
5. 5 stuks gebruikte
6. 2 feestschoenen zomer met een tasje
7. Marokkaanse jurk: 5 stuks kaftans van inclusief een groene kleur voor €1.400 en
8. 4 nieuwe abaya's
9. accessoires: nieuwe horloges in een doos, een 14K gouden Calvin Klein halsketting, 2
14K gouden armbanden, 2 fijne kettingen en 14K gouden ringen
10. kleine tassen voor vrouwen: 6 stuks
11. een grote reistas voor nieuwe kleding en een kleine
12. persoonlijke zomer- en winterkleren die ik in de kast heb laten liggen
13. 2 nieuwe soorten parfum, een Pure Poison Dior groot formaat, een Paco Raban en
andere gebruikt
14. een grote doos voor make-uptools, crèmes en parfums
15. kleren en pyjama
16. foto`s, papieren, herinneringen
17. apparaten (allemaal keukengerelateerd), nieuwe koelkast, badkamerapparatuur en armaturen, inclusief kasten en douchecabines (allemaal badkamergerelateerd),
18. slaapkamerinrichting en beddengoed
19. schilderobjecten en gereedschap in een grote plastic doos op voorraad
20. grote kartonnen doos voor nieuwe stof en naaimachine
21. alles over gordijnen voor woonkamerdecoratie
22. keukengerei
23. twee grote Samsung-televisies
24. nieuwe kleerkast
25. nieuwe koelkast
26. wasmachine
27. 2800 euro contant, gegeven als aanbetaling voor een auto
28. het bedrag van de lening van de gemeente om huisraad te kopen
29. een bedrag van €1.000,- contant in een doosje achtergebleven
In haar verweerschrift in het incidenteel hoger beroep heeft de vrouw een lijst opgenomen die aanzienlijk verschilt van deze lijst.
5.9
Het hof is van oordeel dat de vrouw, zoals ook de man heeft aangevoerd, niet heeft toegelicht en onderbouwd van welke zaken zij eigenaar is (geweest). Tegenover de betwisting van de man heeft zij een nieuwe opsomming van zaken en enkele vorderingen gegeven zonder nadere onderbouwing en zonder te verifiëren waarde. De vrouw heeft verder de stelling van de man dat zij de beschikking heeft over een deel van haar spullen en nog zaken kan ophalen die bij een derde zijn opgeslagen, niet betwist. Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat deze spullen niet compleet of vuil waren en dat zij deze daarom niet heeft meegenomen. Dat kan de man niet worden tegengeworpen. Ten aanzien van gezamenlijk aangeschafte zaken die bij de man zijn achtergebleven of die door de vrouw zijn meegenomen, hebben partijen het hof eveneens onvoldoende informatie verstrekt.
Ook de man heeft nagelaten zijn (gewijzigde en aanvullende) verzoeken te specificeren en te onderbouwen. Zo ontbreekt aan beide zijden een opgave van bezittingen en schulden op de huwelijksdatum en op de datum van ontbinding van de gemeenschap. Het hof zal de desbetreffende verzoeken dan ook afwijzen.
5.1
De vrouw heeft ook bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de rechtbank dat het huurrecht van de woning aan de man toekomt (grief 3). Zij stelt dat zij meer recht op (het huurrecht van) de woning heeft dan de man, omdat hij door zijn gedragingen de vrouw veel psychisch en fysiek leed heeft bezorgd. De man heeft dat gemotiveerd betwist.
5.11
Uit de overgelegde brieven van [naam4] van 14 juni 2021 en van [naam5] van 7 april 2022 blijkt dat de man bij hoge uitzondering een nieuwe woning is aangeboden vanwege zijn psychische problematiek in combinatie met overlast door omwonenden, waarna hij op 1 juni 2021 is verhuisd naar de (senioren)woning aan [adres] in [woonplaats1] . De vrouw heeft dat niet betwist. Het hof is dan ook van oordeel dat de man meer belang heeft bij toewijzing van het huurrecht dan de vrouw, zodat ook dit verzoek van de vrouw moet worden afgewezen.

6.De slotsom

Nu de grieven falen of niet tot vernietiging van de bestreden beschikking kunnen leiden, zal het de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 14 april 2022;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L. van der Bel, R. Prakke-Nieuwenhuizen en K. Mans, bijgestaan door mr. T.H.M. Lueb als griffier, en is op 19 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.