ECLI:NL:GHARL:2023:7722

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
200.329.921
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing van minderjarigen en onderzoek naar opvoedingsvaardigheden van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 september 2023 de beschikking van de rechtbank Gelderland bekrachtigd, waarbij de uithuisplaatsing van de kinderen is verlengd. De kinderen waren eerder uit huis geplaatst, maar na een mislukte thuisplaatsing is besloten dat er eerst duidelijkheid moet komen over de opvoedingsvaardigheden van de moeder. Dit vereist een persoonlijkheidsonderzoek en een perspectiefonderzoek. De moeder, die het gezag heeft over de kinderen, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de kinderrechter te vernietigen en de verlenging van de uithuisplaatsing af te wijzen. De gecertificeerde instelling, Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, heeft verweer gevoerd en de verlenging van de uithuisplaatsing als noodzakelijk bestempeld. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 augustus 2023 waren de moeder, haar advocaat, de vader en vertegenwoordigers van de GI aanwezig. De moeder heeft aangegeven dat haar situatie verbeterd is en dat zij openstaat voor hulpverlening, maar het hof oordeelt dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De kinderen zijn in een onveilige situatie opgegroeid en er is onvoldoende zicht op de opvoedingsvaardigheden van de moeder. Het hof concludeert dat het in het belang van de kinderen is om hen niet opnieuw bij de moeder thuis te plaatsen, totdat er meer duidelijkheid is over haar opvoedingscapaciteiten. De beschikking van de kinderrechter wordt bekrachtigd en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.329.921
(zaaknummer rechtbank Gelderland 416365)
beschikking van 14 september 2023
in het hoger beroep van:
[verzoekster],
woonplaats: [woonplaats1] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: N.C. Milani te Ermelo.
Belanghebbenden zijn:
de gecertificeerde instelling
Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in: Zwolle,
verder te noemen: de GI,
de pleegouders van [de minderjarige2] en [de minderjarige3].
Informant is:
[de vader]
woonplaats: [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 13 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
Het hof beschikt, naast de stukken uit de eerste aanleg, over de volgende stukken:
  • het beroepschrift van de moeder, binnengekomen op 11 juli 2023;
  • het verweerschrift van de GI;
  • de brief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad);
  • het e-mailbericht van de GI van 2 augustus 2023;
  • het journaalbericht van mr. Milani van 2 augustus 2023;
  • het e-mailbericht van de vader van 4 augustus 2023;
  • het e-mailbericht van de pleegouders van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] en
  • het e-mailbericht van de moeder van 16 augustus 2023.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 augustus 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder bijgestaan door haar advocaat en vergezeld door haar persoonlijk begeleider bij [naam1] , aan wie bijzondere toegang is verleend;
  • twee vertegenwoordigers van de GI en
  • de vader, vergezeld door zijn moeder, aan wie bijzondere toegang is verleend.
De raad en de pleegouders van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] hebben bericht dat zij niet zullen verschijnen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , die is geboren [in] 2012;
  • [de minderjarige2] (roepnaam: [de minderjarige2] ), die is geboren [in] 2017;
  • [de minderjarige3] , die is geboren [in] 2019.
De moeder heeft het gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .
3.2
In de beschikking van 29 oktober 2020 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd en geldt thans tot 29 oktober 2023.
3.3
In de beschikking van 4 januari 2022 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . De kinderen zijn toen in een pleeggezin gaan wonen.
3.4
Op 8 juli 2022 zijn de kinderen weer bij de moeder gaan wonen. De kinderen gingen toen eens in de twee weken een weekend naar het pleeggezin op grond van een machtiging tot uithuisplaatsing.
3.5
In de beschikking van 1 december 2022 heeft de kinderrechter opnieuw een machtiging uithuisplaatsing verleend voor [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] in een voorziening voor pleegzorg. In de beschikking van 23 februari 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] vervangen door een machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening.
3.6
[de minderjarige1] woont in een gezinshuis. [de minderjarige2] en [de minderjarige3] wonen in een pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter:
  • de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een gezinsgerichte voorziening (gezinshuis) verleend (naar het hof begrijpt:
  • de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] in een voorziening voor pleegzorg verleend (naar het hof begrijpt:
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI tot verlenging van de uithuisplaatsing van de kinderen af te wijzen, kosten rechtens.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof de moeder in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dat verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De vader heeft ter zitting zijn mening gegeven over het hoger beroep. Hij is het eens met de verlenging van de uithuisplaatsing van de kinderen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
De moeder kan zich met de verlenging van de uithuisplaatsing van de kinderen niet verenigen. Zij stelt dat het eind vorig jaar weliswaar even niet goed met haar ging, maar dat zij daarna met hulpverlening haar leven nu alweer geruime tijd op orde heeft gekregen. Haar gezondheid maar ook haar relatie en woning zijn volgens haar nu zodanig in orde, dat de kinderen weer thuisgeplaatst kunnen worden. Zij blijft open staan voor hulpverlening.
5.3
De GI vindt dat de uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen nog noodzakelijk is. Er is bij de kinderen nog steeds sprake van een ontwikkelingsbedreiging. Er is nog onvoldoende zicht op de persoonlijkheidsproblematiek van de moeder. Voordat de kinderen weer thuisgeplaatst kunnen worden moet er duidelijkheid komen over de opvoedvaardigheden en de draagkracht van de moeder. Met het oog daarop zal binnenkort zowel een persoonlijkheidsonderzoek als een perspectiefonderzoek worden gestart.
5.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan de moeder aanvoert, de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Voor zover de moeder stelt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden acht het hof dat standpunt onvoldoende onderbouwd.
De kinderen zijn in het gezin van de moeder in een onveilige situatie opgegroeid en zij zijn daardoor beschadigd. De organisatie [naam1] is al enkele jaren bij de moeder betrokken. Nadat in december 2021 enkele zorgmeldingen waren ontvangen over diverse incidenten van - onder andere - huiselijk geweld, zijn afspraken met de ouders gemaakt. De kinderen zijn in januari 2022 uit huis geplaatst in een pleeggezin omdat de thuissituatie ondanks die afspraken onvoldoende verbeterde. Na een perspectiefonderzoek werden de kinderen in juli 2022 weer stapsgewijs thuisgeplaatst in het gezin van de moeder, maar kort daarna is de situatie bij de moeder weer verslechterd. Zij kreeg psychische en lichamelijke klachten, waarbij zij een periode rolstoelafhankelijk is geweest. Na een suïcidepoging van de moeder zijn de kinderen in november 2022 opnieuw, nu op verzoek van de moeder, uit huis geplaatst in een pleeggezin. [de minderjarige1] is in verband met zijn specifieke zorgbehoefte in februari 2023 overgeplaatst naar een gezinshuis. Uit de recente rapportage van 4 augustus 2023 van [naam1] - die tot voor kort de omgangsmomenten tussen de moeder en de kinderen heeft begeleid, maar ook nog steeds intensieve begeleiding biedt aan de moeder en haar huidige partner - blijkt dat de moeder ook nu nog tijdens de omgang onvoldoende in staat is om bij de kinderen aan te sluiten. Zij kan moeilijk grenzen stellen en heeft soms de neiging om de verantwoordelijkheid voor [de minderjarige3] bij [de minderjarige1] te leggen, wat gelet op zijn leeftijd niet passend is.
5.5
Het hof acht het, zoals de GI ook heeft gesteld en gelet op het relatief recent voorgevallen incident van november 2022 dat heeft geleid tot de tweede uithuisplaatsing, niet in het belang van de kinderen om hen nu alweer bij de moeder thuis te plaatsen. Het gaat nu naar omstandigheden goed met de kinderen op hun huidige woonplekken. Het risico van een derde uithuisplaatsing moet zoveel mogelijk worden vermeden.
De vraag die eerst moet worden beantwoord is of de moeder kan voldoen aan de (specifieke) opvoedbehoefte van de kinderen. Er moet meer zicht komen op de opvoedingsvaardigheden, het emotionele welzijn, de draagkracht en het middelengebruik van de moeder. Daarover zal het komende persoonlijkheidsonderzoek en ook het perspectiefonderzoek duidelijkheid moeten verschaffen.
5.6
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat bij het uitblijven van de verzochte verlenging de continuïteit en de veiligheid in de dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen niet zijn gewaarborgd. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. Hoewel de omgang van de vader met de kinderen niet aan het hof voorligt, vertrouwt het hof op de ter zitting namens de GI gedane toezegging dat daaraan de nodige aandacht zal worden besteed.
5.7
Het hof zal, gelet op het familierechtelijk karakter, de kosten van de procedure compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 13 april 2023;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger. J.B. de Groot en K. Mans, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, ondertekend door mr. De Groot en is op 14 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.