ECLI:NL:GHARL:2023:7721

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
200.329.005
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de zorgvuldige thuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2010, die onder toezicht is gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die eerder de uithuisplaatsing had verlengd tot 18 november 2023. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen, of in ieder geval de verlenging van de uithuisplaatsing voor een beperkte duur toe te wijzen. De GI voerde verweer en vroeg het hof om het hoger beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren.

Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De minderjarige had te maken met ernstige zorgen, waaronder autisme, ADHD, en een onveilige thuissituatie. Sinds de uithuisplaatsing bij de grootouders heeft de minderjarige zich echter positief ontwikkeld. De moeder heeft ook stappen gezet in haar ontwikkeling, maar het hof oordeelt dat het nog te vroeg is voor een volledige terugplaatsing. De samenwerking tussen de moeder en de hulpverlening moet verder worden verstevigd, en er moet duidelijkheid komen over de continuïteit van de zorg na de uithuisplaatsing.

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd. De beslissing benadrukt het belang van een zorgvuldige thuisplaatsing en de noodzaak om de resterende termijn van de uithuisplaatsing te benutten voor de ontwikkeling van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.329.005
(zaaknummer rechtbank Gelderland 418636)
beschikking van 14 september 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T.C. Heijmerink te Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbende is ook aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C. Willemsen te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor de procedure in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 17 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 juni 2023;
  • het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 augustus 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de GI,
  • de advocaat van de vader.
De raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling laten weten niet aanwezig te zullen zijn.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2010. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 18 november 2022, hersteld bij beschikking van
16 december 2022, heeft de kinderrechter [de minderjarige] op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI van 18 november 2022 tot 18 november 2023. Ook heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 18 november 2022 tot 18 februari 2023.
3.3
Bij beschikking van 7 februari 2023 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 18 mei 2023.
3.4
[de minderjarige] woont sinds november 2022 bij zijn stiefopa en oma (van vaderszijde), hierna ook te noemen: de grootouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 18 november 2023.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking de bestreden beschikking te vernietigen en:
  • primairhet verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg af te wijzen; of
  • subsidiairhet verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg toe te wijzen voor een beperkte duur, namelijk drie maanden;
  • kosten rechtens.
4.3
De GI voert verweer en zij vraagt het hof om het hoger beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de kinderrechter de gecertificeerde instelling op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
Op grond van de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan de moeder aanvoert, de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Gebleken is dat er ten tijde van de uithuisplaatsing ernstige zorgen bestonden over [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft autisme en ADHD en had toen een periode zijn medicatie niet ingenomen. Er waren zorgen over zijn gewicht, zijn voeding en zijn gamegedrag. Hij leefde op dat moment al geruime tijd in een ernstig vervuilde woning. Daarnaast ging hij een tijd niet naar school omdat de moeder zonder overleg met de vader en de hulpverlening met [de minderjarige] naar [plaats1] was vertrokken en daar was ingetrokken bij een voor [de minderjarige] onbekende man. Ook na terugkeer van [de minderjarige] en de moeder in [woonplaats1] was er sprake van onrust in de thuissituatie bij de moeder. Daarnaast had [de minderjarige] sinds 2021 geen contact meer met de vader. Er was sprake van strijd tussen de ouders. De samenwerking tussen de moeder en de hulpverlening verliep niet goed.
Sinds de uithuisplaatsing bij de grootouders heeft [de minderjarige] een enorme groei doorgemaakt. Hij is bij de grootouders tot rust gekomen en hij gedijt goed bij de structuur die hij bij hen krijgt aangeboden. Op onder meer cognitief gebied heeft hij zich goed ontwikkeld, hij is elke dag op tijd op school en zijn schoolprestaties zijn verbeterd. Ook is hij een sport gaan beoefenen en spreekt hij voor het eerst af met vrienden.
Gebleken is dat ook de moeder zich positief heeft ontwikkeld. Zij heeft hard gewerkt om de door de GI gestelde doelen voor thuisplaatsing van [de minderjarige] te behalen. Ook de samenwerking tussen de moeder en de hulpverlening, waaronder de GI en stichting [naam1] , is verbeterd. Dit heeft ertoe geleid dat [de minderjarige] steeds meer bij de moeder kon zijn. Inmiddels verblijft hij alleen nog op donderdag en vrijdag bij de grootouders, waarbij hij ook bij hen overnacht. Op die momenten heeft hij ook omgang met de vader. De GI ziet ook dat de moeder grote stappen heeft gezet, maar constateert daarnaast dat deze ontwikkeling nog maar kort geleden op gang is gekomen en dat met name de samenwerking tussen de moeder en de pleegouders en andere hulpverleners verder moet worden verstevigd. Het hof is het met de GI eens dat het voor een beëindiging van de uithuisplaatsing op dit moment te vroeg is en dat eerst duidelijk moet zijn dat de positieve ontwikkelingen door zijn blijven gaan. De GI heeft een duidelijk plan gemaakt waarbij de uithuisplaatsing van [de minderjarige] verder wordt afgebouwd zodat hij na afloop van de termijn van de huidige maatregel weer volledig bij de moeder kan wonen. Dit is wat [de minderjarige] ook heel graag wil. Het hof heeft er vertrouwen in dat ook daadwerkelijk wordt toegewerkt naar een einde van de uithuisplaatsing, waarvan de termijn binnen slechts twee maanden verloopt. Deze laatste maanden moeten worden benut om een structureel contact tussen [de minderjarige] en de grootouders en tussen [de minderjarige] en de vader tot stand te brengen, ook na de uithuisplaatsing. [de minderjarige] heeft bij de grootouders een enorme ontwikkeling doorgemaakt en het is mede daarom van belang dat hij van het contact met hen kan blijven profiteren. Op dit moment bestaat er bij de GI en bij de vader nog onvoldoende vertrouwen dat de moeder ook zonder de maatregel van een uithuisplaatsing ervoor zal zorgen dat er een structureel contact blijft tussen [de minderjarige] en de grootouders. De verstandhouding tussen de moeder en de grootouders en tussen de moeder en de vader is namelijk moeizaam. Op de zitting vertelde de moeder dat zij vrijwillig zal meewerken aan het contact tussen [de minderjarige] en de grootouders, maar volgens haar advocaat zou dat contact niet structureel hoeven zijn. Naar het oordeel van het hof zal dus nog moeten blijken of de moeder daadwerkelijk meewerkt aan een regelmatig contact tussen [de minderjarige] en de grootouders.
Ook over de schoolgang van [de minderjarige] bestaan nog zorgen. De moeder heeft [de minderjarige] in het verleden langere tijd van school weggehouden. In het kindgesprek dat het hof met [de minderjarige] had, kwam ook naar voren dat de schoolgang voor [de minderjarige] lastig is. In de komende periode moet blijken of het de moeder lukt om [de minderjarige] structureel en op tijd naar school te laten gaan. De GI kan daarbij behulpzaam zijn.
5.3
Gelet op wat hiervoor is genoemd zijn de ernstige zorgen die reden waren voor de (verlenging van de) uithuisplaatsing van [de minderjarige] , nog niet zoveel verminderd dat hij op dit moment weer volledig thuisgeplaatst kan worden. Het belang van [de minderjarige] vereist dat zijn thuisplaatsing op een zorgvuldige manier wordt vormgegeven en dat de resterende termijn van de uithuisplaatsing daarvoor wordt benut. Het hof is van oordeel dat bij het uitblijven van de verzochte verlenging de continuïteit van en veiligheid in zijn dagelijkse verzorging en opvoeding niet zijn gewaarborgd en beoordeelt de verlenging van de uithuisplaatsing dan ook als noodzakelijk. Daarbij komt dat het de bedoeling is dat [de minderjarige] voorlopig nog wekelijks twee dagen bij zijn grootouders zal verblijven zodat een deel van de verzorging en opvoeding bij de grootouders ligt. Omdat dit plaatsvindt binnen een ondertoezichtstelling is een machtiging uithuisplaatsing daarvoor noodzakelijk.

6.De slotsom

6.1
Op grond van wat hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren. Dat betekent dat ieder zijn of haar eigen proceskosten betaalt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 17 mei 2023;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, K.A.M. van Os- ten Have en E. de Boer en is op 14 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.