ECLI:NL:GHARL:2023:7717

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
200.326.234
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beschikking tot opheffing van het beschermingsbewind over de goederen van verzoeker

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 30 januari 2023 het verzoek van verzoeker tot opheffing van het beschermingsbewind over zijn goederen had afgewezen. Verzoeker, die in hoger beroep ging, stelde dat zijn financiële situatie voldoende stabiel was om het bewind op te heffen. Hij voerde aan dat hij sinds zijn detentie in 2019 geen strafbare feiten meer had gepleegd en dat zijn schuldenlast van € 7.000,- hem niet meer in de weg stond om zijn eigen vermogensrechtelijke belangen te beheren.

De verweerder, die onder de naam [naam1] handelt, voerde echter aan dat verzoeker nog steeds niet in staat was om zijn financiële situatie zelfstandig te beheren. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de noodzaak voor het bewind nog steeds bestond, gezien de aanhoudende schuldenlast en het feit dat verzoeker recentelijk weer in detentie had gezeten. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 augustus 2023 was verzoeker niet verschenen, maar zijn advocaat was aanwezig om zijn standpunt toe te lichten.

Het hof heeft, na het horen van de argumenten van beide partijen, geconcludeerd dat verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen zelfstandig te beheren. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij het beschermingsbewind over de goederen van verzoeker in stand blijft. De beslissing is genomen in het belang van verzoeker, om te waarborgen dat zijn financiële situatie niet verder verslechtert.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.326.234
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 10074373)
beschikking van 14 september 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. D. van Sas te Utrecht,
tegen
[verweerder], handelende onder de naam [naam1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep, verder te noemen: [verweerder] .
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de vader en moeder van [verzoeker] :
[naam2] enwonende te [woonplaats1] , en
de broers en zussen van [verzoeker] :
[naam3] ,wonende te [woonplaats1]
[naam4] ,wonende te [woonplaats1]
[naam5] ,wonende te [woonplaats2] , en
[naam6] ,wonende te [woonplaats1] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 april 2023, en
  • het verweerschrift (standpuntstuk) van [verweerder] .
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 augustus 2023 plaatsgevonden. [verzoeker] is, ondanks behoorlijke oproeping, niet verschenen. Namens hem was zijn advocaat aanwezig.

3.De feiten

3.1
Bij beschikking van 25 juni 2019 heeft de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, een bewind ingesteld over de goederen van [verzoeker] .
3.2
Bij verzoekschriften, ingekomen bij de rechtbank op 26 augustus 2022 en 6 september 2022, heeft [verzoeker] verzocht het bewind op te heffen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [verzoeker] tot opheffing van het bewind afgewezen.
4.2
[verzoeker] is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en zijn verzoek om opheffing van het bewind alsnog toe te wijzen.
4.3
[verweerder] heeft verweer gevoerd. Hij vraagt (het hof begrijpt:) om het verzoek in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren:
voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve.
5.2
[verzoeker] is het niet eens met de beschikking van de kantonrechter, waarbij zijn verzoek om opheffing van het beschermingsbewind werd afgewezen. Hij stelt in zijn beroepschrift het volgende. Hij heeft, in tegenstelling tot de periode in 2019 waarin hij door zijn detentie niet meer goed in staat was om zelf behoorlijk zijn vermogensrechtelijke belangen waar te nemen, het bewind nu niet meer nodig. Hij heeft sinds de eerdergenoemde detentie geen strafbare feiten meer gepleegd. Zijn schuldenlast bedraagt op dit moment € 7.000, -. Hij heeft de door hem in januari 2019 gestarte schoonmaakonderneming door de instelling van het beschermingsbewind moeten staken. Zijn financiële situatie is nu voldoende stabiel en hij is in staat om weer over zijn eigen vermogen te beschikken.
5.3
[verweerder] voert aan dat de kantonrechter het verzoek van [verzoeker] om het bewind op te heffen terecht heeft afgewezen. De restantschuld van € 7.000,- bij drie schuldeisers bestaat nog steeds. Er kan op dit moment niet worden gesproken over een stabiele situatie. [verzoeker] heeft zijn onderneming stilgelegd omdat hij niet genoeg opdrachtgevers had, niet omdat het beschermingsbewind hem bij het ondernemen in de weg zat.
Anders dan [verzoeker] stelt heeft hij in 2022 wederom in detentie gezeten. [verweerder] heeft er nog steeds vertrouwen in dat [verzoeker] zijn schulden afgelost kan krijgen binnen het beschermingsbewind, mits hij niet weer nieuwe schulden maakt of in detentie komt.
5.4
Het hof is, net als de kantonrechter, van oordeel dat niet is gebleken dat [verzoeker] op dit moment voldoende in staat is om zelf zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Mr. Van Sas heeft ter zitting namens [verzoeker] gevraagd om het beschermingsbewind op te heffen. [verzoeker] heeft in zijn verzoekschrift in hoger beroep gesteld dat zijn (financiële) situatie nu voldoende stabiel is.
[verzoeker] heeft echter niet van de gelegenheid gebruik gemaakt om zijn standpunt ter zitting toe te lichten, te onderbouwen en eventuele vragen van de rechters te beantwoorden. Mr. Van Sas heeft desgevraagd verklaard dat de schuldenlast van [verzoeker] onveranderd is en dat [verzoeker] onlangs gedetineerd was, maar dat hij op dit moment weer op vrije voeten is. Mr. Van Sas heeft desgevraagd niet kunnen verklaren waarom het [verzoeker] , die een bijstandsuitkering ontvangt, ondanks de huidige goede arbeidsmarkt niet is gelukt om betaalde arbeid te verrichten en daarmee zoveel mogelijk inkomen te genereren voor de afbetaling van zijn schulden. Op grond van al het voorgaande heeft [verzoeker] naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk gemaakt dat bij hem op dit moment sprake is van een stabiele (financiële) situatie en dat hij nu weer in staat is om zijn eigen vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Het voortzetten van het bewind is daarom op dit moment nog zinvol en noodzakelijk.
Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 januari 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, J.B. de Groot en K. Mans, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, ondertekend door mr. De Groot en is op 14 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.