ECLI:NL:GHARL:2023:7703

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
21/01497, 21/01498 en 21/01499
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake watersysteemheffing en ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaren tegen aanslagen watersysteemheffing voor de jaren 2015, 2016 en 2017 ongegrond heeft verklaard. De heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn had aan belanghebbende voor deze jaren aanslagen opgelegd, die belanghebbende betwistte. De rechtbank oordeelde dat de bezwaren tegen de aanslagen voor 2015 en 2016 niet-ontvankelijk waren verklaard wegens termijnoverschrijding, terwijl het bezwaar tegen de aanslag voor 2017 ongegrond was verklaard omdat de WOZ-waarde correct was vastgesteld.

Tijdens de zitting van het Hof op 6 juni 2023 werd het geschil besproken. Belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard en dat de aanslag voor 2017 niet correct was vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de bezwaren tegen de aanslagen voor 2015 en 2016 terecht niet-ontvankelijk waren verklaard, omdat de bezwaartermijnen waren overschreden. Voor de aanslag van 2017 oordeelde het Hof dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde correct had gehanteerd en dat er geen bewijs was dat de WOZ-waarde niet volgens de voorschriften was vastgesteld.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 september 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 21/01497, 21/01498 en 21/01499
uitspraakdatum: 12 september 2023
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 augustus 2021, zaaknummers Awb 20/2434, 20/2435 en 20/2436, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn
(hierna: de heffingsambtenaar).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het belastingjaar 2015 aanslagen waterschapsbelasting opgelegd, waaronder een aanslag watersysteemheffing gebouwd van € 195,07 voor het adres [adres1] te [woonplaats] .
1.2
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het belastingjaar 2016 aanslagen waterschapsbelasting opgelegd, waaronder een aanslag watersysteemheffing gebouwd van € 191,86 voor het adres [adres1] te [woonplaats] .
1.3
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het belastingjaar 2017 aanslagen waterschapsbelasting opgelegd, waaronder een aanslag watersysteemheffing gebouwd van € 189,76 voor het adres [adres1] te [woonplaats] .
1.4
Bij uitspraak op bezwaar van 18 mei 2020 heeft de heffingsambtenaar het tegen de aanslag watersysteemheffing gebouwd 2015 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.5
Bij uitspraak op bezwaar van 18 mei 2020 heeft de heffingsambtenaar het tegen de aanslag watersysteemheffing gebouwd 2016 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.6
Bij uitspraak op bezwaar van 18 mei 2020 heeft de heffingsambtenaar het tegen de aanslag watersysteemheffing gebouwd 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.7
Belanghebbende is tegen de hiervoor – onder 1.4, 1.5 en 1.6 – bedoelde uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 24 augustus 2021 ongegrond verklaard.
1.8
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.9
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2023 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar. Ter zitting zijn de zaken met toestemming van partijen gelijktijdig en gezamenlijk behandeld met de zaken met nummers BK-ARN 22/01675, 22/01676 en 22/01677. In die zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
1.1
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak, plaatselijk bekend [adres1] te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak).
2.2
Door de heffingsambtenaar van de gemeente Westerveld is voor het belastingjaar 2015 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) bij beschikking van 28 februari 2015 per waardepeildatum 1 januari 2014 een waarde vastgesteld van € 384.000. Het daartegen ingediende bezwaar van 13 maart 2015 is bij uitspraak op bezwaar van 3 februari 2016 ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen die uitspraak op bezwaar geen beroep ingesteld.
2.3
De hiervoor – onder 1.1 – bedoelde aanslag watersysteemheffing gebouwd 2015 is gedagtekend 30 juni 2015.
2.4
Het door belanghebbende tegen die aanslag ingediende bezwaarschrift, met dagtekening 6 oktober 2015, is door de heffingsambtenaar ontvangen op 7 oktober 2015. In dat bezwaarschrift wordt verwezen naar een brief van 10 juli 2015. Deze brief is nadien, op 5 juni 2020, in kopie aan de heffingsambtenaar verstrekt. Voor zover hier relevant luidt deze brief:

Betreft: aanslagnummer [nummer1] .
Mijne heren,
Recent ontving ik uw bovengenoemde aanslag voor waterschapsbelasting. Deze aanslag bestaat uit drie elementen, te weten
Watersysteemheffing woonruimte €105,46
Zuiveringsheffing 3 ve €181,47
Watersysteemheffing bebouwing€195.07+
Totaal €482,- (…)
Om echter mijn rechten op bezwaar niet te verspelen heb ik gemeend u hierover in kennis te
stellen waarbij ik uitga van uw begrip met uitstel van mijn verplichting tot betalen.”.
2.5
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 mei 2020 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
2.6
Door de heffingsambtenaar van de gemeente Westerveld is voor het belastingjaar 2016 op grond van de Wet WOZ bij beschikking van 25 februari 2016 per waardepeildatum 1 januari 2015 een waarde vastgesteld van € 374.000. Het daartegen ingediende bezwaar van 25 maart 2016 is bij uitspraak op bezwaar van 15 april 2020 ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen die uitspraak op bezwaar geen beroep ingesteld.
2.7
De hiervoor – onder 1.2 – bedoelde aanslag watersysteemheffing gebouwd 2016 is gedagtekend 30 juni 2016.
2.8
Het door belanghebbende tegen die aanslag ingediende bezwaarschrift, met dagtekening 7 september 2017, is door de heffingsambtenaar ontvangen op 8 september 2017.
2.9
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 mei 2020 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
2.1
Door de heffingsambtenaar van de gemeente Westerveld is voor het belastingjaar 2017 op grond van de Wet WOZ bij beschikking van 24 februari 2017 per waardepeildatum 1 januari 2016 een waarde vastgesteld van € 378.000. Het daartegen ingediende bezwaar van 17 maart 2017 is bij uitspraak op bezwaar van 15 april 2020 ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen die uitspraak op bezwaar geen beroep ingesteld.
2.11
De hiervoor – onder 1.3 – bedoelde aanslag watersysteemheffing gebouwd 2017 is gedagtekend 31 juli 2017.
2.12
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 mei 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de heffingsambtenaar de bezwaren tegen de hiervoor – onder 1.1 en 1.2 – bedoelde aanslagen (2015 en 2016) terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en of de hiervoor – onder 1.3 – bedoelde aanslag terecht en tot de juiste hoogte is opgelegd.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de bestreden aanslagen.
3.3
De heffingsambtenaar beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vragen bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

2015 en 2016
4.1
Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar de bezwaren tegen de voor de jaren 2015 en 2016 opgelegde aanslagen in de watersysteemheffing gebouwd ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.2
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. In artikel 22j, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is bepaald dat de termijn voor het maken van bezwaar tegen een belastingaanslag aanvangt op de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet. Dit is anders indien de dag van de dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. In dat geval vangt de termijn voor het maken van bezwaar aan op de dag na de datum waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3
Zoals hiervoor feitelijk is vastgesteld, is de aanslag waterschapsbelasting 2015 gedagtekend 30 juni 2015. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende desgevraagd verklaard dat hij het desbetreffende aanslagbiljet heeft ontvangen. De bezwaartermijn eindigde derhalve op 11 augustus 2015. Het door belanghebbende tegen die aanslag ingediende bezwaarschrift, met dagtekening 6 oktober 2015, is door de heffingsambtenaar ontvangen op 7 oktober 2015, derhalve buiten de bezwaartermijn. Belanghebbende heeft gesteld dat hij reeds eerder, te weten bij schrijven van 10 juli 2015, een bezwaarschrift heeft ingediend. Naar vaste jurisprudentie rust, gelet op de gemotiveerde betwisting van heffingsambtenaar, op belanghebbende de last om de ter postbestelling van het beweerdelijke schrijven van 10 juli 2015 aannemelijk te maken. Naar het oordeel van het Hof, heeft belanghebbende daaraan niet voldaan. Er is geen bewijs van verzending overgelegd, noch is de verzending anderszins aannemelijk gemaakt. De enkele stelling dat dat schrijven telefonisch zou zijn besproken van mevrouw E. van Dijk, een medewerker van de heffingsambtenaar, is, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de heffingsambtenaar, mede gelet op de wisselende verklaringen die belanghebbende ter zitting van de Rechtbank, ter zitting van het Hof en in de stukken van het geding daarover heeft afgelegd, onvoldoende onderbouwd.
4.4
Zoals hiervoor feitelijk is vastgesteld, is de aanslag waterschapsbelasting 2016 gedagtekend 30 juni 2016. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende desgevraagd verklaard dat hij het desbetreffende aanslagbiljet heeft ontvangen. De bezwaartermijn eindigde derhalve op 11 augustus 2016. Het door belanghebbende tegen die aanslag ingediende bezwaarschrift, met dagtekening 7 september 2017, is door de heffingsambtenaar ontvangen op 8 september 2017, derhalve buiten de bezwaartermijn.
4.5
Gesteld noch gebleken is dat sprake is van omstandigheden waardoor belanghebbende niet in verzuim is geweest.
4.6
Gelet op het vorenoverwogene, is belanghebbende voor de jaren 2015 en 2016 terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.
2017
4.7
Belanghebbende stelt ook in hoger beroep dat de bestreden aanslag watersysteemheffing gebouwd voor het jaar 2017 ten onrechte is gebaseerd op de door heffingsambtenaar van de gemeente Westerveld vastgestelde waarde op grond van de Wet WOZ, omdat de WOZ-waarde niet volgens de voorschriften is vastgesteld door gediplomeerde en geregistreerde taxateurs. De heffingsambtenaar heeft volgens belanghebbende verzuimd te onderzoeken of de WOZ-waarde conform de daarvoor geldende regels is vastgesteld.
4.8
Op grond van het bepaalde in artikel 117, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Waterschapswet, wordt ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem onder de naam watersysteemheffing een heffing geheven van hen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken.
4.9
Artikel 121, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Waterschapswet bepaalt dat voor de heffing van de watersysteemheffing als heffingsmaatstaf geldt ter zake van gebouwde onroerende zaken als bedoeld in artikel 117, onderdeel d: de waarde die voor de onroerende zaak wordt bepaald op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor het kalenderjaar, waarbij het tarief wordt gesteld op een vast percentage van de waarde.
4.1
Zoals hiervoor feitelijk is vastgesteld, is belanghebbende in het onderhavige jaar eigenaar van de onroerende zaak en is door de heffingsambtenaar van de gemeente Westerveld voor het belastingjaar 2017 op grond van de Wet WOZ bij onherroepelijk geworden beschikking een waarde vastgesteld van € 378.000.
4.11
De heffingsambtenaar heeft, gelet op het vorenoverwogene, bij het opleggen van de bestreden aanslag terecht de onder 4.10 bedoelde waarde als heffingsmaatstaf gehanteerd.
4.12
Gesteld noch gebleken is dat de geheven watersysteemheffing gebouwd in strijd is met de Verordening watersysteemheffing Waterschap Drents Overijsselse Delta 2017.
4.13
Zoals de Rechtbank met juistheid heeft overwogen, biedt het wettelijk systeem aan de heffingsambtenaar geen ruimte voor het doen van onderzoek of de WOZ-waarde volgens de daarvoor geldende voorschriften is vastgesteld, alvorens de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf te hanteren bij het opleggen van onderhavige aanslag.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. J.W. Keuning en mr. G.B.A. Brummer in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 september 2023
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(P. van der Wal)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 14 september 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.