ECLI:NL:GHARL:2023:7701

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
21-002369-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in hoger beroep inzake verkeersdelicten met betrekking tot rijden onder invloed en negeren van verkeerssignalen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor twee feiten: het rijden onder invloed van drugs en het negeren van een rood verkeerslicht, wat resulteerde in letsel aan een andere weggebruiker. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het eerste feit, omdat niet kon worden vastgesteld dat de waarborgen voor het bloedonderzoek zijn nageleefd. De bloedmonsters waren niet tijdig verzonden en er was onduidelijkheid over de verzegeling bij ontvangst. Hierdoor kon het hof niet concluderen dat de verdachte onder invloed van drugs had gereden.

Ten aanzien van het tweede feit, het negeren van een rood verkeerslicht, oordeelde het hof dat dit wel bewezen kon worden op basis van de beschikbare bewijsmiddelen. De verdachte had op 8 november 2018 in [plaats 2] als bestuurder van een voertuig geen gevolg gegeven aan een verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, wat letsel aan een andere persoon veroorzaakte. Het hof heeft de verdachte hiervoor veroordeeld tot een hechtenis van 10 dagen, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft ook opgemerkt dat er sprake was van een aanzienlijke vertraging in de behandeling van de zaak, maar heeft besloten geen korting op de straf toe te passen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002369-20
Uitspraak d.d.: 14 september 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 3 juli 2020 met parketnummer 96-093804-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. [plaats 1] , locatie [locatie] te [plaats 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 augustus 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van de verdachte ter zake van hetgeen hem is tenlastegelegd onder 1 en 2. De advocaat-generaal heeft ter zake van feit 1 (misdrijf) gerekwireerd tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 maanden. Ter zake van feit 2 (overtreding) heeft de advocaat-generaal gerekwireerd tot een hechtenis voor de duur van 10 dagen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. E. Mulder, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 3 juli 2020 de verdachte veroordeeld ter zake van hetgeen hem onder 1 en 2 is tenlastegelegd, ter zake van feit 1 tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 maanden; en ter zake van feit 2 tot een taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 november 2018 te [plaats 2] , een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cocaïne en/of cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen, 110 microgram cocaïne per liter bloed bedroeg en/of 1,4 microgram THC per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde;
2.
hij op of omstreeks 8 november 2018 te [plaats 2] als bestuurder van een voertuig op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Overcingellaan, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers niet is gestopt voor een voor zijn rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, waarbij letsel aan personen is ontstaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde feit, vanwege schending van artikel 13 lid 1 sub d Besluit Alcohol, Drugs en Geneesmiddelen in het Verkeer (hierna: het Besluit). Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.

Oordeel van het hof

Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt als volgt.
Van ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994 is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omkleed. Tot die waarborgen behoort onder meer de waarborg genoemd in artikel 13, eerste lid, onder d van het Besluit, inhoudende dat bloedmonsters zo spoedig mogelijk worden bezorgd bij het geaccrediteerde laboratorium als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van het Besluit. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 1990 (ECLI:NL:HR:1990:AD6972) moet hieronder worden begrepen dat de bloedmonsters ook zonder uitstel worden toegezonden aan het laboratorium. Deze waarborg is een strikte waarborg, zodat het onderzoek bij het niet naleven daarvan niet voor het bewijs mag worden gebezigd.
Op basis van het proces-verbaal rijden onder invloed van 15 januari 2019 stelt het hof vast dat de bloedmonsters op 8 november 2018 om 19:20 uur bij verdachte zijn afgenomen. Blijkens dit proces-verbaal heeft de verbalisant zich ervan vergewist dat het bloedmonster is verzonden naar het NFI te Den Haag. Wanneer verzending heeft plaatsgevonden blijkt daaruit niet, terwijl tevens onbekend is wanneer de bloedmonsters zijn ontvangen door het NFI. Uit het ‘Rapport drugs in het verkeer’ van 30 november 2018 blijkt dat de bloedmonsters op 14 november 2018 per koerier zijn ontvangen door drs [Forensisch Toxicoloog NRGD] , Forensisch Toxicoloog NRGD, Medische Laboratoria [Medische Laboratoria] .
Het hof kan op basis van het dossier niet vaststellen op welke datum de bloedmonsters zijn verzonden, noch op welke datum het NFI de monsters heeft ontvangen en evenmin op welke datum de monsters door het NFI zijn doorgestuurd naar het laboratorium in Duitsland, waaruit mogelijk een ontvangstdatum door het NFI had kunnen worden afgeleid. Het hof kan enkel vaststellen dat de bloedmonsters op 14 november 2018 – en daarmee 6 dagen na het afnemen daarvan – in een geaccrediteerd laboratorium in Duitsland zijn aangekomen. Dit tijdsverloop kan in dit geval, omdat er geen enkele duidelijkheid bestaat over de verzenddatum vanaf politie naar NFI, en evenmin over de ontvangst- en doorzenddata vanaf NFI naar Duitsland niet beoordeeld worden in het kader van de toetsing “ zo spoedig mogelijk”. Naar het oordeel van het hof kan de wijze van verzending onder deze omstandigheden, gezien ook het belang dat gediend is met een zorgvuldige vermelding van verzend- en ontvangstdata bij het verzenden van bloedmonsters, namelijk het kunnen toetsen of aan de strikte waarborg is voldaan, dan ook niet worden aangemerkt als ‘zo spoedig mogelijk bezorgen’, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder d van het Besluit. Het hof oordeelt dan ook dat niet kan worden vastgesteld dat aan de betreffende waarborg is voldaan.
Nu het voorschrift onderdeel uitmaakt van het stelsel van strikte waarborgen, dient het resultaat van het verrichte bloedonderzoek van het bewijs te worden uitgesloten. Zonder ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8, vijfde lid WVW kan niet worden bewezen dat de verdachte onder invloed van verdovende middelen een personenauto heeft bestuurd. Dat verdachte bij de politie heeft verklaard voorafgaand aan het besturen van een personenauto methadon te hebben gebruikt doet hieraan niet af, nu op grond van die verklaring immers niet kan worden vastgesteld dat verdachte daarmee ook de in het Besluit vermelde grenswaarden heeft overschreden.
Voorts merkt het hof op dat uit het proces-verbaal rijden onder invloed van 15 januari 2019 blijkt dat verbalisant [verbalisant] heeft vermeld dat deze de bij verdachte afgenomen bloedmonsters heeft verzegeld voorafgaand aan verzending. Het hof acht het enkele feit dat blijkens de mededeling van de verbalisant de bloedmonsters verzegeld zijn verzonden niet voldoende. De onderzoeker die de bloedmonsters in ontvangst neemt, moet (ook) vaststellen dat de monsters verzegeld waren bij ontvangst. Uit de zich in het proces-verbaal bevindende aanvraag ten behoeve van Toxicologisch onderzoek van bloed blijkt niet of het NFI de aanvraag verzegeld heeft ontvangen, nu dit tekstblok niet is ingevuld. Het hof is van oordeel dat het voorgaande de mogelijkheid open laat dat de bloedmonsters niet verzegeld zijn aangekomen bij het laboratorium in Duitsland.
Het hof heeft aldus uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

Het hof is evenals het openbaar ministerie, en gehoord de conclusie tot referte van de verdediging, van oordeel dat het onder 2 tenlastegelegde kan worden bewezen op grond van de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 8 november 2018 te [plaats 2] als bestuurder van een voertuig op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, [straatnaam] , geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers niet is gestopt voor een voor zijn rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, waarbij letsel aan personen is ontstaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van het bepaalde bij artikel 62 juncto artikel 68 lid 1 onder C van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 8 november 2018 te [plaats 2] schuldig gemaakt aan het door rood rijden, waarbij hij iemand heeft aangereden en letsel is ontstaan. Het hof neemt in aanmerking dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan veronachtzaming van de verkeersveiligheid. Hij heeft zich onverantwoordelijk en gevaarzettend gedragen en een andere weggebruiker is hierdoor gewond geraakt.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 juli 2023 blijkt, dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld, waaronder voor verkeersdelicten. Uit het dossier volgt eveneens dat de verdachte nadien onherroepelijk is veroordeeld voor andersoortige feiten. Die veroordelingen weegt het hof echter niet ten nadele van verdachte mee bij de bepaling van de straf. Het hof stelt voorts vast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Bij de strafoplegging houdt het hof voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter zitting van het hof naar voren zijn gekomen.
Het hof ziet geen aanleiding om verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde een taakstraf op te leggen, zoals bepleit door de raadsvrouw. Naar het oordeel van het hof is een onvoorwaardelijke hechtenis zonder meer passend en geboden, gelet op de ernst van het strafbare feit en mede gelet op het strafblad van verdachte.
Het hof zal aan verdachte een hechtenis van 10 dagen opleggen. Met deze straf wordt naar het oordeel van het hof recht gedaan aan de ernst van het bewezenverklaarde.
Het hof constateert dat sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop in de fase van de berechting in hoger beroep. Verdachte heeft op 16 juli 2020 hoger beroep ingesteld en het hof doet op 14 september 2023 uitspraak. Gelet op dit tijdsverloop van 3 jaren en 2 maanden in de fase van hoger beroep en in aanmerking nemende dat de procedure in hoger beroep mede door de ambtshalve beslissing van het hof tot aanhouding van de zaak vertraging heeft opgelopen, is er naar het oordeel van het hof sprake van 'undue delay' als bedoeld in artikel 6 EVRM. Gezien de relatief geringe hoogte van de op te leggen straf zal het hof het laten bij de vaststelling van de overschrijding van de redelijke termijn en niet overgaan tot korting op de op te leggen straf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 62 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde

Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 10 (tien) dagen.

Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. P.F.E. Geerlings, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 14 september 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.