Uitspraak
1.[appellant] ,
[appellanten]en ieder afzonderlijk
de heer en mevrouw [appellanten],
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerden]en ieder afzonderlijk
[geïntimeerde1]en
[geïntimeerde2],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de bestemming van de opbrengst van twee panden na parate executie door hypotheekhouders. De hypotheekakten vermelden twee schuldenaars, en de centrale vragen zijn in hoeverre de opbrengst van de verkoop van de panden is aangewend voor de aflossing van de schulden van een van hen, en welke specifieke schulden zijn afgelost. De appellanten, die als hypotheekhouders optreden, hebben hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Overijssel, waarin de rechtbank bepaalde dat de opbrengst slechts gedeeltelijk kon worden toegerekend aan de schulden van de eigenaar van de panden, ACS. De rechtbank oordeelde dat de opbrengst voor 41,43% aan de schulden van ACS kon worden toegerekend, terwijl de appellanten betogen dat de volledige opbrengst aan de schulden van WenM moet worden toegerekend, omdat deze partij de eigenaar was van de panden. Het hof bevestigt in grote lijnen het oordeel van de rechtbank en stelt dat de hypotheekverplichtingen ook betrekking hebben op andere dan in de akten genoemde geldleningen. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de opbrengst van de verkoop van de panden niet uitsluitend aan de schulden van ACS kan worden toegerekend, en dat de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun stellingen. Het hof vernietigt een deel van het vonnis van de rechtbank, maar bevestigt de meeste eerdere beslissingen. De appellanten worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die op nihil worden gesteld, omdat de geïntimeerden verstek hebben laten gaan.