ECLI:NL:GHARL:2023:7602

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
200.327.024
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezag en omgangsregeling in het belang van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de wijziging van het gezag en de omgangsregeling van twee minderjarige kinderen, geboren in 2018 en 2019. De vader en moeder, die eerder gehuwd waren, hebben gezamenlijk gezag over de kinderen gehad, maar de moeder heeft sinds 24 februari 2023 alleen het gezag gekregen na een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt het hof om het gezamenlijk gezag te herstellen en om de omgangsregeling in de zomervakantie te wijzigen, zodat hij meer tijd met de kinderen kan doorbrengen.

Het hof heeft vastgesteld dat de omstandigheden sinds het sluiten van het ouderschapsplan zijn gewijzigd en dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is om het gezag te wijzigen naar eenhoofdig gezag voor de moeder. Het hof heeft ook geoordeeld dat de omgangsregeling, zoals vastgesteld door de rechtbank, in stand blijft, omdat de vader zijn afspraken niet is nagekomen en er geen vertrouwen is dat hij de nieuwe regeling zal respecteren.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek en de internationale verdragen die van toepassing zijn op deze zaak. Het hof heeft de ouders aangespoord om de communicatie te verbeteren en samen te werken in het belang van de kinderen, maar heeft tegelijkertijd de bestreden beschikking bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.327.024
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 548574)
beschikking van 12 september 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. N. van de Gevel te Doetinchem,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D. Abd Rabou te Den Haag.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 24 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 16 mei 2023;
  • het aanvullende beroepschrift;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht van mr. Abd Rabou van 17 juli 2023 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van de Gevel van 18 juli 2023 met een productie en
  • een journaalbericht van mr. Abd Rabou van 24 juli 2023 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 juli 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader, zijn advocaat en een tolk in de Engelse taal;
  • de moeder, haar advocaat en een tolk in de Poolse taal en
  • een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
Mr. Van de Gevel heeft pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd geweest. Zij zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2018, en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2019,
verder ook gezamenlijk te noemen: de kinderen. Tot aan de bestreden beschikking hadden de ouders gezamenlijk het gezag over de kinderen. De kinderen wonen bij de moeder.
3.2
De vader heeft de Belgische nationaliteit. De moeder heeft de Poolse nationaliteit. De kinderen hebben de Belgische en de Poolse nationaliteit.
3.3
De ouders hebben in een ouderschapsplan, ondertekend door de moeder op 18 mei 2021 en door de vader op 19 mei 2021, de volgende zorgregeling afgesproken:
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven bij de vader in de eerste week van de maand van vrijdag na de BSO/school tot zondag 19.00 uur en in de derde week van de maand van zaterdag 9.00 uur tot zondag 19.00 uur.
Verder hebben zij in het ouderschapsplan afgesproken dat de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat vanaf 24 februari 2023 de moeder alleen het gezag heeft over de kinderen en is de in het ouderschapsplan opgenomen omgangsregeling tussen de kinderen en de vader gewijzigd, in die zin dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader zijn:
  • in de oneven weekenden van vrijdag na BSO/school tot zondag 19.00 uur;
  • gedurende twee weken in de zomervakantie, te weten de eerste en de laatste week, van zaterdag 10.00 uur tot zondag 15.00 uur;
  • alle overige vakanties en feestdagen worden in onderling overleg verdeeld;
  • waarbij de vader de kinderen aan het begin van het omgangsmoment/de vakantie bij de school/BSO/de moeder ophaalt en de moeder de kinderen op zondag bij de vader ophaalt.
4.2
De vader is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof - na aanvulling - de bestreden beschikking deels (ten aanzien van het gezag en de omgangsregeling in de zomervakantie) te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de moeder om met het eenhoofdig gezag over de kinderen te worden belast af te wijzen en te bepalen dat de vader in de zomervakantie drieënhalve week met de kinderen kan doorbrengen en de moeder tweeënhalve week en de beslissing voor het overige in stand te laten.
4.3
De moeder voert verweer en vraagt het hof de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Krachtens artikel 7 lid 1 van de hier toepasselijke Verordening (EU) 2019/1111 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid en betreffende internationale kinderontvoering (Verordening Brussel II-ter) komt de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toe, omdat de kinderen op het tijdstip van aanhangig maken van het geding in eerste aanleg (21 november 2022) hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden.
Op grond van het bepaalde in artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (Trb. 1997, 299) dient het Nederlandse recht te worden toegepast.
Het gezag over de kinderen
5.2
Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag, bedoeld in artikel 1:251 lid 2 BW, beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan op grond van artikel 1:251a lid 1 BW bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
Tussen partijen staat vast dat de omstandigheden sinds het sluiten van het ouderschapsplan gewijzigd zijn. Daarmee is aan de voorwaarde voldaan om het gezag over de kinderen opnieuw te kunnen beoordelen.
5.4
Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat het gezamenlijk gezag van partijen over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dient te worden beëindigd en dat de moeder moet worden belast met het eenhoofdig gezag. Het hof acht wijziging van het gezag anderszins in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] noodzakelijk (artikel 1:251a lid 1 sub b BW).
5.5
Het hof stelt voorop dat het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer met zich brengt dat in het belang van de kinderen het ouderlijk gezag slechts aan één van de ouders toekomt. De communicatieproblemen tussen deze ouders zijn echter zodanig ernstig dat het nemen van gezamenlijke, door beide ouders gedragen gezagsbeslissingen en daarmee een goede invulling van het gezamenlijke gezag door de ouders niet mogelijk is. De ouders hebben een uiteenlopende lezing over de oorzaak of oorzaken die hebben geleid tot de huidige situatie tussen de ouders. Wat daar ook van zij: het hof constateert - net als de rechtbank - dat constructieve communicatie tussen de ouders ontbreekt en dat de vader vermijdend en tegenwerkend gedrag laat zien. Het hof leest - net als de raad - in de door de moeder overgelegde correspondentie tussen partijen dat het de vader is die de communicatie met de moeder afhoudt en zelfs stopt. Uit deze correspondentie blijkt ook het wantrouwen van de vader jegens de moeder en zijn tegenwerkend gedrag. Deze houding van de vader heeft tot gevolg gehad dat het [naam1] het overleg met partijen over het werken aan de verbetering van hun onderlinge communicatie heeft geannuleerd zolang er nog lopende rechtszaken tussen partijen zijn.
Nu de moeder de dagelijkse zorg en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] draagt, leidt het bovenstaande ertoe dat het in hun belang is dat de moeder om voortvarend gezagsbeslissingen te kunnen nemen met het eenhoofdig gezag wordt belast.
5.6
Het hof wijst de ouders er op dat het in het belang van de kinderen is dat de ouders het traject bij het [naam1] hervatten. Er dient eerst een basis te ontstaan om tot enige samenwerking te komen, zodat de ouders mogelijk op termijn gezamenlijk het gezag kunnen uitoefenen.
De omgangsregeling
5.7
Op grond van artikel 1:377e lid 1 BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.8
Dat sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds het sluiten van het ouderschapsplan is tussen partijen niet in geschil en staat daarmee vast. Daarmee is aan de voorwaarde voldaan om de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen opnieuw te kunnen beoordelen.
5.9
De vader heeft verzocht om uitbreiding van de door de rechtbank in de bestreden beschikking bepaalde regeling op het punt van de zomervakantie. Volgens de vader heeft de rechtbank ten onrechte bepaald dat de kinderen in de zomervakantie twee keer één week bij hem verblijven. Ter zitting heeft de vader zijn verzoek aangepast in die zin dat hij primair verzoekt te bepalen dat de kinderen drieënhalve week bij hem verblijven en subsidiair dat de zomervakantie bij helfte tussen de ouders wordt verdeeld.
5.1
Het hof ziet geen aanleiding om de regeling van de zomervakantie aan te passen. Partijen hadden in onderling overleg afgesproken dat de vader deze zomervakantie de kinderen in totaal drie weken bij zich zou hebben, waarvan de eerste week gepland was voor juli. De vader is deze afspraak niet nagekomen. Volgens de vader komt dit omdat hij daarvoor onvoldoende financiële middelen heeft omdat het LBIO beslag heeft gelegd op zijn inkomen. Onbetwist heeft de moeder gesteld dat de vader niet met haar heeft gecommuniceerd dat deze omgang niet doorging.
Het hof is van oordeel dat het voor de kinderen van belang is dat zij weten waar zij aan toe zijn en dat het op de weg van de vader lag om - wat er ook zij van de reden - tijdig te melden dat de omgang geen doorgang zou vinden. Het belang van de kinderen is niet gediend met een - uitgebreidere - regeling voor de zomervakantie terwijl niet zeker is dat de vader deze regeling nakomt en hierover ook niet communiceert met de moeder.
Conclusie
5.11
Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag en de omgangsregeling in de zomervakantie bekrachtigen.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 24 februari 2023 ten aanzien van het gezag en de omgangsregeling in de zomervakantie;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en E.B. Knottnerus en is op 12 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.