ECLI:NL:GHARL:2023:7599

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
200.325.002
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezags- en omgangsregeling van twee minderjarige kinderen, geboren in 2018 en 2020. De vader, die de kinderen heeft erkend, verzocht om gezamenlijk gezag en om vervangende toestemming voor verhuizing naar het Verenigd Koninkrijk. De moeder, die tot de bestreden beschikking alleen het gezag had, verzocht om bevestiging van haar alleenstaande gezag en om de omgangsregeling te bekrachtigen. Het hof oordeelde dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen over de kinderen, gezien hun gebrekkige communicatie en het wantrouwen van de vader. Het hof wees het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag af en bevestigde dat de moeder alleen het gezag uitoefent. Tevens werd een omgangsregeling vastgesteld waarbij de vader recht heeft op videobellen met de kinderen en de ouders elkaar twee keer per jaar bezoeken. De kosten van het geding in hoger beroep werden gecompenseerd, wat betekent dat beide ouders hun eigen kosten dragen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.325.002 en 200.325.003
(zaaknummer rechtbank Zutphen 407249)
beschikking van 12 september 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] (Verenigd Koninkrijk),
verzoeker in hoger beroep in de zaak met nummer 200.325.002,
verweerder in hoger beroep in de zaak met nummer 200.325.003,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. K.J. de Vaan te Amsterdam,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep in de zaak met nummer 200.325.002,
verzoekster in hoger beroep in de zaak met nummer 200.325.003,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.L. Geeraths te Haaksbergen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 29 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
in de zaak met nummer 200.325.002
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 maart 2023;
  • het verweerschrift;
  • een journaalbericht van 13 juli 2023 met producties, en
  • een journaalbericht van mr. Geeraths van 14 juli 2023 met producties;
in de zaak met nummer 200.325.003
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 maart 2023, en
  • een journaalbericht van mr. Geeraths van 14 juli 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling in beide zaken heeft op 25 juli 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, mr. B.E.C. de Jong als waarnemer voor mr. De Vaan, en een tolk in de Engelse taal;
- de moeder en haar advocaat, en
- een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
Mr. De Jong heeft pleitnotities voorgedragen en overgelegd.
2.3
Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van het hof ingekomen een journaalbericht van mr. Geeraths van 28 juli 2023 met een productie en een journaalbericht van mr. De Vaan van 28 juli 2023.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van de minderjarige kinderen:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2018 te [plaats1] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2020 te [plaats1] ,
gezamenlijk te noemen: de kinderen. De vader heeft de kinderen erkend. De moeder had tot aan de bestreden beschikking van rechtswege alleen het gezag over de kinderen.
3.2
De moeder en de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit. De vader heeft de Britse nationaliteit.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking, die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft de rechtbank, voor zover relevant:
  • bepaald dat de ouders gezamenlijk worden belast met het ouderlijk gezag over de kinderen;
  • het hoofdverblijf van de kinderen vastgesteld bij de moeder, en
  • als regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling) vastgesteld dat:
• [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op drie dagen per week videobelcontact met de vader hebben waarbij de ouders onderling regelen op welke dagen en tijdstippen dit contact plaatsvindt;
• [de minderjarige1] en [de minderjarige2] videobelcontact hebben met de vader op:
 de verjaardagen van de kinderen;
 Vaderdag;
 de verjaardag van de vader;
 eerste kerstdag als de kinderen niet bij de vader verblijven en
 op de verjaardag van de grootouders van de kinderen;
• [de minderjarige1] en [de minderjarige2] minimaal vier keer per jaar gedurende minimaal een week bij de vader verblijven, afwisselend in Nederland en in het Verenigd Koninkrijk, te beginnen in Nederland, waarbij vanaf de derde keer dat de kinderen bij de vader zijn, wordt gestart met een rustige opbouw van overnachtingen van de kinderen bij de vader.
Voorts heeft de rechtbank een regeling getroffen voor de kosten van de zorgregeling en daarnaast een informatie en consultatieregeling vastgesteld.
Verder heeft de rechtbank het verzoek van de vader om vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing van de kinderen naar [woonplaats1] (Verenigd Koninkrijk) en een dwangsom op te leggen voor iedere keer dat de moeder niet voldoet aan de informatie- en consultatieregeling, afgewezen.
in de zaak met nummer 200.325.002
4.2
De vader is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover hij daartegen grieven heeft gericht en, opnieuw beschikkende:
I. vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing van de kinderen naar het Verenigd Koninkrijk met ingang van het schooljaar 2023 dan wel per datum die het hof juist acht;
II. te bepalen (na wijziging op 13 juli 2023) dat hij en de kinderen driemaal per week videocontact zullen hebben op de woensdag en de vrijdag om 18.00 uur en de zondag om 15.00 uur Nederlandse tijd;
III. te bepalen dat de moeder gehouden is een dwangsom te voldoen van € 5.000,- per keer met een maximum van € 100.000,- dat zij niet voldoet aan de in de omgangsregeling bepaalde fysieke bezoekmomenten tussen de kinderen en hem;
IV. te bepalen dat de moeder gehouden is een dwangsom te voldoen van € 50,- per keer dat zij zich niet voldoet aan de in de omgangsregeling bepaalde belmomenten aangaande de kinderen en
V. te bepalen dat de moeder gehouden is een dwangsom te voldoen van € 500,- per keer met een maximum van € 10.000,- dat zij niet voldoet aan de informatie- en consultatieplicht aangaande de kinderen.
4.3
De moeder voert verweer en vraagt het hof de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover zij daartegen geen grieven heeft gericht in haar hoger beroep.
in de zaak met nummer 200.325.003
4.4
De moeder is eveneens in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft het gezag en de vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals bepaald onder punt 5.3 en 5.4 van de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat:
  • zij met het eenhoofdig gezag over de kinderen wordt belast en het verzoek van de vader tot toewijzing van het gezamenlijk gezag wordt afgewezen;
  • de vader recht heeft op een twee wekelijks videobelmoment op maandag en woensdag om 17.30 uur Nederlandse tijd, alsook op:
 de verjaardagen van de kinderen;
 Nederlandse Vaderdag;
 de verjaardag van vader;
 eerste kerstdag, als de kinderen niet bij vader verblijven, en
 de verjaardagen van de grootouders van de kinderen van vaderszijde;
- de vader recht heeft om minimaal vier keer per jaar minimaal een week en maximaal drie weken aaneengesloten met de kinderen in Nederland kan doorbrengen en zoveel vaker als in overleg overeengekomen,
en de bestreden beschikking voor het overige te bekrachtigen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

in beide zaken
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Krachtens artikel 7 lid 1 juncto artikel 97 lid 1 sub a van de hier toepasselijke Verordening (EU) 2019/1111 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid en betreffende internationale kinderontvoering (Verordening Brussel II-ter) komt de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toe, omdat de kinderen op het tijdstip van aanhangig maken van het geding in eerste aanleg (5 augustus 2022) hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden en ook thans hebben.
Nu de rechtbank heeft beslist dat Nederlands recht moet worden toegepast en partijen tegen deze beslissing geen grieven hebben gericht zal ook het hof hiervan uitgaan.
in de zaak met nummer 200.325.003
Het gezag over de kinderen
5.2
Op grond van artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, in dit geval de vader die de kinderen heeft erkend, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt onder andere (onder b) dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat het verzoek van de vader om naast de moeder te worden belast met het gezag op deze grond moet worden afgewezen en wel om de volgende redenen.
5.4
Voor de uitoefening van het gezamenlijk gezag is van belang dat de ouders in staat zijn constructief met elkaar te kunnen communiceren. De ouders zijn daartoe op dit moment onvoldoende in staat: zij communiceren sinds zij een jaar geleden uit elkaar zijn gegaan en tot op dit moment vooral op het niveau van ex-partners en onvoldoende als ouders van de kinderen. De vader woont in het Verenigd Koninkrijk en blijkt niet voldoende op de hoogte van het Nederlandse schoolsysteem en de Nederlandse cultuur. Hij heeft een basaal wantrouwende houding ten opzichte van de moeder en heeft diverse keren meldingen gedaan bij de politie en Veilig Thuis, terwijl uit onderzoek van politie en Veilig Thuis niet blijkt van zorgen over de thuissituatie van de kinderen bij de moeder. Het hof begrijpt dat het voor de vader lastig is om zich vanuit Engeland een goed beeld te vormen over hoe het met de kinderen gaat, maar dit soort meldingen helpen niet om de communicatie en het vertrouwen tussen partijen te verbeteren. Ook het verzoek van de vader om aan de nakoming van de zorg- en contactregeling en de informatieregeling een dwangsom te verbinden is niet behulpzaam bij het bevorderen van een goede onderlinge communicatie tussen de ouders.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de ouders (nu nog) niet in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen over de kinderen. Dit sluit ook aan bij hetgeen de raad tijdens de zitting over dit onderwerp naar voren heeft gebracht. Het is in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de moeder als verzorgende ouder alleen met het gezag belast blijft. Het hof zal het verzoek van de vader om partijen gezamenlijk te belasten met het gezag over de kinderen afwijzen. Dit neemt niet weg dat de vader een belangrijke rol in het leven van de kinderen moet houden. Ook zonder gezag heeft de vader het recht om door de moeder geïnformeerd en geraadpleegd te worden (artikel 1:377b BW) en om bij derden informatie over de kinderen op te vragen (artikel 1:377c BW). Op de mondelinge behandeling is door de advocaat van de moeder gezegd dat de moeder de vader niet zal belemmeren in het zelfstandig hebben van contact met de school van de kinderen en artsen en dat zij de vader zal raadplegen bij te nemen gezagsbeslissingen. Het hof gaat ervan uit dat de moeder zich aan deze toezeggingen houdt en bovendien is in de bestreden beschikking een informatie- en consultatieregeling vastgelegd die in hoger beroep niet ter discussie staat. Nu de moeder alleen met het gezag belast blijft, is deze regeling niet langer gegrond op artikel 1:253a BW, maar op artikel 1:377b BW.
in de zaak met nummer 200.325.002
Vervangende toestemming verhuizing/hoofdverblijf
5.5
Het hof komt niet meer toe aan het verzoek van de vader om vervangende toestemming voor verhuizing van de kinderen naar Engeland. De hoofdverblijfplaats van de kinderen is van rechtswege bij de gezaghebbende moeder (artikel 1:12 lid 1 BW).
in beide zaaknummers
De omgangsregeling
5.6
Gelet op artikel 1:377a lid 2 BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
5.7
Uit de onder 2.3 genoemde journaalberichten van mr. Geeraths en van mr. De Vaan van 28 juli 2023 blijkt dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de vast te stellen omgangsregeling. Zij zijn de volgende omgangsregeling overeengekomen:
“De videobelcontacten zullen drie keer per week plaatsvinden en wel op woensdag, vrijdag en zondag om 18.10 uur Nederlandse tijd, waarbij indien mogelijk het contact op zondag eerder op de middag zal plaatsvinden tussen 13.00 en 18.10 uur. Moeder zal vader hierover uiterlijk op de zaterdag voor 12.00 uur informeren.
Ten aanzien van de fysieke contacten zijn ouders overeengekomen dat zij er naar streven dat zij elk twee keer per jaar afreizen naar Nederland, respectievelijk Engeland om de ander te bezoeken. Ouders streven ernaar om dit eens per kwartaal te doen. Moeder streeft ernaar om vader met de minderjarige kinderen in augustus/september 2023 te bezoeken in Engeland. Vader zal nadien trachten om in een opvolgende termijn van drie maanden, te rekenen na het bezoek van moeder met de kinderen aan Engeland, moeder en de kinderen in Nederland te bezoeken, etc. Indien ouders vanwege financiële redenen niet naar de ander kunnen afreizen, dan zullen zij dit communiceren met de ander en een concreet voorstel voor een nieuw bezoek doen. De andere ouder zal dit respecteren.
Indien moeder met de minderjarige kinderen afreist naar vader, dan zal vader een ticket van de kinderen voor zijn rekening nemen en waar mogelijk ook de kosten van het verblijf van de minderjarige kinderen in Engeland voor zijn rekening nemen. De minderjarige kinderen zullen eerst na het derde bezoek aan vader in een opbouwend schema, waarbij het tempo afhankelijk is van de minderjarige kinderen, bij vader verblijven. Waarbij vader zal zorgdragen voor een vertrouwd persoon, die aanwezig is gedurende de nachtelijke uren als de kinderen bij vader verblijven. Ouders zullen hierover nadere afspraken maken.
Het eerste bezoek van moeder aan vader staat gepland voor augustus/september 2023, waarbij vader alsdan wel eerst de door uw Gerechtshof genoemde verklaring over het reizen met de minderjarige dient af te geven. Welke verklaring dient te zijn gelegaliseerd door een daartoe bevoegde autoriteit.
Tot slot zullen ouders een mediation/communicatietraject volgen. Vader zal hiertoe een instantie in Engeland benaderen. Indien ouders geen goed gevoel hebben bij deze organisatie zal in Nederland naar de mogelijkheden hiertoe worden gezocht.”
5.8
Partijen hebben het hof verzocht deze overeenstemming in de overwegingen op te nemen. Voorts heeft de moeder haar verzoeken ten aanzien van de contacten met de vader gewijzigd in die zin dat zij het hof verzoekt te bepalen dat de vader recht heeft op een bel/videocontact gedurende driemaal per week op woensdag, vrijdag en zondag om 18.10 uur en om te bepalen dat ouders ernaar streven dat zij twee keer per jaar de ander bezoeken, in opvolgend tempo van drie maanden. Het hof begrijpt dat ook de vader zijn verzoeken dienovereenkomstig heeft gewijzigd. Nu het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet, zal het hof conform de gewijzigde verzoeken van partijen beslissen.
Dwangsommen
5.9
Het hof ziet geen aanleiding om aan de omgangsregeling en/of aan de informatie- en consultatieregeling dwangsommen te verbinden, zoals door de vader verzocht. Partijen hebben in onderling overleg afspraken gemaakt over de omgangsregeling en uit het dossier blijkt naar het oordeel van het hof voldoende dat de moeder de door de rechtbank bepaalde informatie- en consultatieplicht nakomt. Bovendien komt - zoals hiervoor onder 5.4 reeds overwogen - het opleggen van een dwangsom de verhoudingen tussen partijen niet ten goede, terwijl partijen juist moeten werken aan het onderlinge vertrouwen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van wat het hof hiervoor heeft overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover deze het gezag en de omgangsregeling betreft en beslissen als hierna zal worden vermeld.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren. Dat betekent dat beide ouders hun eigen proceskosten betalen. De reden daarvoor is dat het een familierechtelijk geschil is; de ouders hebben een relatie gehad en het geschil gaat over hun kinderen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep in beide zaken:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 29 december 2022 voor zover deze het gezag en de omgangsregeling betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de moeder alleen het gezag uitoefent over [de minderjarige1] , geboren [in] 2018 te [plaats1] en [de minderjarige2] , geboren [in] 2020 te [plaats1] ;
stelt vast dat de vader recht heeft op een bel/videocontact met de kinderen gedurende driemaal per week op woensdag, vrijdag en zondag om 18.10 uur en dat de ouders ernaar streven dat zij twee keer per jaar de andere ouder bezoeken, waarbij ouders ernaar streven om de bezoeken in opvolgend tempo van drie maanden te laten plaatsvinden, één en ander overeenkomstig de hiervoor onder rechtsoverweging 5.8 vermelde tussen partijen overeengekomen regeling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en E.B. Knottnerus en is op 12 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.