ECLI:NL:GHARL:2023:746

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
21-001874-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vrijspraak verkrachting en veroordeling voor overtredingen Wegenverkeerswet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 8 april 2021. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van verkrachting en seksueel binnendringen bij een bewusteloze, onmachtige of gestoorde persoon. Het hof bevestigt deze vrijspraak, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte de aangeefster heeft gedwongen tot seksueel contact. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de emoties en gedragsveranderingen van de aangeefster niet als steunbewijs kunnen dienen voor de beschuldigingen.

Daarnaast heeft het hof de verdachte wel veroordeeld voor drie overtredingen van de Wegenverkeerswet. De verdachte had deze feiten duidelijk bekend en de rechtbank had deze bewezen verklaard. Het hof komt tot de conclusie dat de straf die de rechtbank had opgelegd, niet in overeenstemming was met de ernst van de feiten. Daarom vernietigt het hof het vonnis ten aanzien van de opgelegde straf en legt opnieuw recht. De verdachte krijgt een gevangenisstraf van één maand en voorwaardelijke hechtenis van twee weken, met een proeftijd van twee jaren. Tevens wordt de rijbevoegdheid van de verdachte ontzegd voor een periode van tien maanden.

Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de aard en ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn strafrechtelijk verleden. De beslissing van het hof is in overeenstemming met de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001874-21
Uitspraak d.d.: 27 januari 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 8 april 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-310831-20 en 18-298338-20, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • veroordeling van verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-310831-20 primair ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18-298338-20 onder 2 en 3 ten laste gelegde, tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, en
  • veroordeling van verdachte ter zake van de in de zaak met parketnummer 18-298338-20 onder 1 ten laste gelegde overtreding, tot 2 weken hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.M. Veld, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep en de reden van het appel

De rechtbank heeft verdachte bij vonnis van 8 april 2021 vrijgesproken van de hem in de zaak met parketnummer 18-310831-20 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, te weten verkrachting, dan wel seksueel binnendringen bij een bewusteloze, onmachtige of gestoorde. De in de zaak met parketnummer 18-298338-20 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde overtredingen van de Wegenverkeerswet zijn door de rechtbank bewezenverklaard. In verband daarmee is hem ten aanzien van feit 1, 2 weken hechtenis in voorwaardelijke vorm opgelegd, met een proeftijd van 3 jaren, en ten aanzien van de onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten 1 maand gevangenisstraf, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 20 maanden.
Zowel de officier van justitie als verdachte hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep van het openbaar ministerie richt zich tegen de vrijspraak van het ten laste gelegde zedenfeit (parketnummer 18-310831-20). De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting van het hof op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is om in die zaak tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde verkrachting te komen.
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte in hoger beroep opnieuw dient te worden vrijgesproken van de in de zaak met parketnummer 18-310831-20 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 18-298338-20 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft zij geen opmerkingen gemaakt. Zij heeft het hof verzocht in geval van een bewezenverklaring over te gaan tot toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, gelet op het tijdsverloop en de impact die de gehele zaak op verdachte heeft gehad.

Oordeel hof

Zaak met parketnummer 18-310831-20
Het hof is van oordeel dat verdachte door de rechtbank terecht is vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Op grond van het dossier kan weliswaar worden vastgesteld dat er seksueel contact tussen aangeefster en verdachte heeft plaatsgevonden, maar wettig en overtuigend bewijs dat aangeefster daartoe door verdachte is gedwongen, ontbreekt. Het oordeel van de rechtbank dat het dossier onvoldoende direct en objectief bewijs bevat om tot dat oordeel te kunnen komen, is juist. Ten aanzien van de emoties en de gedragsverandering die na het gebeuren bij aangeefster zijn geconstateerd, merkt het hof op dat deze reactie hoe dan ook voorstelbaar is, gezien de impact die de hele situatie (waaronder het onderzoek in het ziekenhuis en de politieverhoren) op aangeefster zal hebben gehad. Het hof acht de emoties en gedragsverandering zoals die zijn omschreven onvoldoende specifiek om als steunbewijs te kunnen dienen.
Ook ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de rechtbank juist beslist. Anders dan de advocaat-generaal heeft aangevoerd, is niet gebleken dat aangeefster ten aanzien van het seksueel contact niet of onvolkomen in staat was haar wil te bepalen, die wil kenbaar te maken of weerstand te bieden tegen de door verdachte gepleegde handelingen. Hoewel uit het dossier blijkt dat aangeefster op kinderlijke leeftijd functioneert, komt ook duidelijk naar voren dat zij in staat is verbaal voor zichzelf op te komen en tegenwicht te bieden. Hierbij heeft het hof ook gelet op het feit dat uit het dossier naar voren komt dat aangeefster een relatie heeft gehad die 17 jaar heeft geduurd en waarbinnen aangeefster seksueel actief was.
Zaak met parketnummer 18-298338-20
Verdachte heeft de in deze zaak onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten duidelijk en ondubbelzinnig bekend. De rechtbank heeft deze feiten bewezenverklaard en volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin,
van het Wetboek van Strafvordering. Het oordeel omtrent de bewezenverklaring en de gronden waarop dit oordeel berust, zijn juist.
Conclusie
Gezien het hiervoor overwogene zal het hof de beslissing van de rechtbank omtrent de in de zaken met parketnummers 18-310831-20 en 18-298338-20 ten laste gelegde feiten, bevestigen. De in de zaak met parketnummer 18-298338-20 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten zijn strafbaar en verdachte is een strafbare dader.
Ten aanzien van de strafoplegging komt het hof op een onderdeel tot een andere beslissing dan de rechtbank. Om die reden zal het vonnis in zoverre worden vernietigd en opnieuw recht worden gedaan.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het rijden zonder rijbewijs en het weigeren van een adem- en bloedonderzoek. Door zonder rijbewijs te rijden heeft verdachte zich onttrokken aan een essentiële verplichting die in het leven is geroepen ter bescherming van de verkeersveiligheid. Daarnaast heeft hij door zijn weigering mee te werken aan het adem- en bloedonderzoek de strafrechtelijke handhaving van het verbod om een voertuig onder invloed van verdovende middelen te besturen - welk verbod eveneens is gegeven ter bevordering van de verkeersveiligheid - in ernstige mate belemmerd. Het hof rekent dit verdachte aan.
Ten nadele van verdachte spreekt dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 12 december 2022, in het verleden veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder ter zake van verkeersdelicten. De straffen die verdachte in dat kader zijn opgelegd, hebben hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te begaan.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden zoals die ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Het dossier bevat meerdere rapportages omtrent verdachte, waarvan het reclasseringsadvies d.d. 1 juli 2022 de meest recente is. Verdachtes leven lijkt momenteel redelijk stabiel te zijn. Het recidiverisico wordt door de reclassering als gemiddeld ingeschat.
Hoewel de bewezenverklaarde feiten dateren van enkele jaren geleden, is toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - zoals de raadsvrouw heeft verzocht - gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en verdachtes strafrechtelijk verleden niet aan de orde.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat ter zake van de in de zaak met partketnummer 18-298338-20 onder 1 bewezenverklaarde overtreding 2 weken voorwaardelijke hechtenis dient te worden opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren. Met deze straf beoogt het hof te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig maakt aan een dergelijk strafbaar feit. Nu in december 2021 door het hof in een andere (onherroepelijke) strafzaak reeds reclasseringstoezicht en andere bijzondere voorwaarden zijn opgelegd, ziet het hof daar in de onderhavige zaak – conform de vordering van de advocaat-generaal – van af. Ten aanzien van de onder 2 en 3 bewezenverklaarde misdrijven acht het hof oplegging van 1 maand gevangenisstraf passend en noodzakelijk. Daarnaast legt het hof met het oog op de verkeersveiligheid aan verdachte ontzeggingen van de rijbevoegdheid op die per saldo neerkomen op een rijontzegging voor de duur van twintig maanden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 107, 163, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-298338-20 onder 1 bewezenverklaarde:

Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 2 (twee) weken.

Bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-298338-20 onder 2 en onder 3 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-298338-20 onder 2 bewezenverklaarde:
Ontzegt de verdachte de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-298338-20 onder 3 bewezenverklaarde:
Ontzegt de verdachte de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr. A. Meester, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 27 januari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.