ECLI:NL:GHARL:2023:7436

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
200.328.479
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming verhuizing van de minderjarige en wijziging zorgregeling in het kader van co-ouderschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor verhuizing van de moeder met de minderjarige naar [plaats2]. De vader, die het niet eens was met de beslissing van de rechtbank Overijssel, heeft hoger beroep ingesteld. De rechtbank had de moeder eerder toestemming verleend om te verhuizen, wat de vader betwistte. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig afgewogen, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond. De ouders zijn gescheiden en hebben gezamenlijk gezag over hun dochter, die bij de moeder woont. De moeder had aangegeven te willen verhuizen, maar het hof oordeelde dat zij niet voldoende had aangetoond dat deze verhuizing noodzakelijk was. De huidige co-ouderschapsregeling functioneerde goed en de vader was een betrokken ouder. Het hof concludeerde dat de verhuizing niet in het belang van de minderjarige was en heeft het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor de verhuizing afgewezen. Tevens werd het verzoek om wijziging van de zorgregeling afgewezen, omdat er geen aanleiding was om deze te wijzigen. De beslissing van de rechtbank werd vernietigd en het hof heeft de verzoeken van de moeder afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.328.479
(zaaknummer rechtbank Overijssel 294314)
beschikking van 5 september 2023
inzake
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. D. Beuving in Hengelo,
en
[verweerster],
wonende in [woonplaats1]
,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T.L. Wiersma in Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 8 juni 2023, uitgesproken onder zaaknummer 294314, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, binnengekomen op 16 juni 2023;
- journaalberichten van mr. Beuving van 11 en 28 juli 2023 en 8 augustus 2023 met producties;
- het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 augustus 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van de partijen is [in] 2021 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , [in] 2019 in [woonplaats1] geboren, over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.3
In het kader van de echtscheiding hebben de ouders een ouderschapsplan opgesteld, waarin zij - voor zover hier van belang - het volgende hebben afgesproken:

2.1 [de minderjarige] heeft thans haar hoofdverblijf bij haar moeder.
2.2
Bij een voorgenomen verhuizing zullen de ouders vooraf met elkaar in overlegtreden. Moeder heeft het voornemen geuit om samen met [de minderjarige] te verhuizen naar [plaats1] . Vader kan zich hierin niet vinden. De ouders realiseren zich dat [de minderjarige] niet zonder toestemming van de andere ouder mag verhuizen. Bij een geschil over deze kwestie, zullen de ouders eerst proberen hier samen uit te komen. Mocht dit niet lukken, dan zullen de ouders het geschil voorafgaand aan de verhuizing voorleggen aan de rechtbank.
[…]
3.1
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
De ouders zijn de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken overeengekomen. Ouders wensen een co-ouderschap, waarbij de TIJD van [de minderjarige] met de ouders evenredig is verdeeld. De ouders werken (vanaf september 2020) beide fulltime, waardoor de tijd buiten het kinderdagverblijf verdeeld wordt onder de ouders. Uitgangspunt is dat [de minderjarige] om de week bij haar moeder en de ander week bij haar vader verblijft.
Indien specifieke, zwaarwegende omstandigheden dit vragen, kan de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in de toekomst aangepast worden. De ouders zullen altijd in onderling overleg treden hierover, waarbij de belangen van [de minderjarige] voorop staan, maar de belangen van de ouders ook een onderdeel zin.
3.2.
Vervoer
De ouder bij wie [de minderjarige] het laatst verbleef, brengt haar naar de andere ouder wanneer er gewisseld moet worden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de moeder vervangende toestemming verleend om met [de minderjarige] naar [plaats2] te verhuizen. Daarnaast heeft de rechtbank het bij beschikking van 15 juli 2021 vastgestelde ouderschapsplan gewijzigd en de volgende zorgregeling vastgesteld:
- [de minderjarige] verblijft drie weekenden per vier weken van vrijdagmiddag 15.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur bij de vader;
- [de minderjarige] verblijft eens in de veertien dagen op woensdag van 14.00 uur tot 19.00 uur bij de vader;
- de vakanties en feestdagen worden bij helfte verdeeld;
- waarbij de moeder [de minderjarige] grotendeels haalt en brengt.
Deze beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vader is het niet eens met die beslissingen en is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Grief 1 ziet op het verzoek van de vader schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking (zaaknummer 200.328.479/02). Bij beschikking van 1 augustus 2023 heeft het hof de vader niet-ontvankelijk verklaard in dit verzoek, zodat enkel nog grief 2 voorligt.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing naar [plaats2] , alsnog af te wijzen.
Voor het geval de moeder zonder [de minderjarige] wenst te verhuizen, verzoekt de vader de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen en daarbij de volgende zorg- en contactregeling tussen de moeder en [de minderjarige] vast te stellen. [de minderjarige] verblijft bij de moeder:
- een weekend per 14 dagen van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend,
- alsmede gedurende alle schoolvakanties met uitzondering van de zomervakantie en de kerstvakantie die bij helfte worden verdeeld,
- de helft van de overige feestdagen,
- waarbij de moeder alle reisbewegingen op zich neemt.
Voor het geval de bestreden beschikking ten aanzien van de vervangende toestemming tot verhuizing in stand blijft, verzoekt de vader de volgende zorg- en contactregeling tussen de vader en [de minderjarige] vast te stellen. [de minderjarige] verblijft bij de vader:
- gedurende 3 van de 4 weekenden van vrijdagmiddag na schooltijd tot maandagochtend schooltijd;
- gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg nader te verdelen;
- gedurende alle studiedagen van de school van [de minderjarige] , waarbij [de minderjarige] vanaf de dag ervoor (na schooltijd) tot de avond 19:00 uur bij de vader zal verblijven;
- waarbij de moeder verantwoordelijk is voor alle reisbewegingen.
Daarnaast verzoekt de vader het hof de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.3
De moeder voert verweer en vraagt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep dan wel de verzoeken van de vader af te wijzen. Daarnaast vraagt de moeder het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

5.De motivering van de beslissing

(niet-)ontvankelijkheid
5.1
De moeder stelt dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep dan wel dat zijn verzoeken dienen te worden afgewezen, omdat de vader volgens haar één veeggrief naar voren brengt zonder afzonderlijke grieven uit te werken. Dit is volgens de moeder in strijd met de twee conclusieleer en het grievenstelsel.
5.2
Het hof volgt dit standpunt niet. Uit de grief die de vader tegen de bestreden beschikking aanvoert en de daarop gegeven toelichting blijkt voldoende duidelijk waartegen het hoger beroep zich richt. Het was voor de moeder dan ook duidelijk waartegen zij zich moest verweren en blijkens haar verweerschrift heeft zij dat ook gedaan. Het hof acht de vader dan ook ontvankelijk in zijn hoger beroep.
vervangende toestemming verhuizing
5.3
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.4
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij de beslissing dient het hof alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen.
5.5
Het hof is van oordeel dat de belangenafweging met zich meebrengt dat het verzoek van de moeder haar vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] naar [plaats2] te verhuizen, moet worden afgewezen. Het hof zal de bestreden beschikking op dat punt vernietigen en dat verzoek van de moeder alsnog afwijzen. Het hof legt hieronder uit hoe het tot dat oordeel is gekomen. Daarbij zal enkel worden ingaan op de omstandigheden die voor het oordeel van het hof van doorslaggevend belang zijn.
5.6
De moeder heeft de noodzaak om met [de minderjarige] naar [plaats2] te verhuizen naar het oordeel van het hof niet aannemelijk gemaakt. Anders dan de moeder stelt, is niet gebleken dat de huidige situatie waarin de moeder en [de minderjarige] heen- en weerreizen en wonen in [woonplaats1] en [plaats2] te onrustig is voor [de minderjarige] . Partijen hebben laten weten dat het goed gaat met [de minderjarige] en dat zij zich goed ontwikkelt. Ook de co-ouderschapsregeling loopt goed. Bovendien zal [de minderjarige] bij een verhuizing naar [plaats2] in het kader van de door de moeder voorgestelde zorgregeling op en neer blijven reizen tussen [woonplaats1] en [plaats2] . Daarnaast geldt dat de moeder indien zij van mening is dat de huidige situatie te onrustig is voor [de minderjarige] er ook voor kan kiezen om op de momenten dat [de minderjarige] bij haar is in [woonplaats1] te verblijven. Ook het argument van de moeder dat samenwonen een besparing van kosten oplevert waarbij [de minderjarige] uiteindelijk baat heeft, overtuigt het hof niet van enige noodzaak om te verhuizen.
5.7
De wens van de moeder om te verhuizen weegt naar het oordeel van het hof niet op tegen de nadelen die de verhuizing met zich mee zal brengen. Het hof acht het niet in het belang van [de minderjarige] om de tussen partijen overeengekomen en goedlopende co-ouderschapsregeling te beëindigen. [de minderjarige] is gebaat bij contact met haar beide ouders. Gebleken is dat de vader van [de minderjarige] een betrokken vader is. Hoewel hij in de door de moeder voorgestelde regeling (bijna) net zoveel tijd met [de minderjarige] zou doorbrengen, is het hof het met de vader eens dat hij als gevolg daarvan een andere rol in het leven van [de minderjarige] zou krijgen, doordat als gevolg van de verhuizing de verdeling van de zorgtaken verandert. Zo zal de vader in mindere mate betrokken kunnen zijn bij school, naschoolse activiteiten en het sociaal leven van [de minderjarige] . De naschoolse activiteiten en de vriendjes en vriendinnetjes van [de minderjarige] zouden zich bij een verhuizing immers (voornamelijk) in [plaats2] bevinden, evenals haar school. Daarnaast is het hof met de vader eens dat de door de moeder voorgestelde regeling naar alle waarschijnlijkheid in de toekomst niet langer haalbaar zal zijn. Als [de minderjarige] ouder wordt, gaat sporten en (andere) sociale activiteiten in [plaats2] heeft, zal zij ook in het weekend tijd in [plaats2] (moeten) doorbrengen. De door de moeder voorgestelde regeling is dan niet langer haalbaar. Ook het argument van de moeder dat van haar nieuwe partner niet kan worden gevergd dat hij dichter bij of in [woonplaats1] komt wonen vanwege de zorgregeling die hij met zijn ex-partner heeft voor hun kinderen overtuigt niet: niet valt in te zien waarom het belang van de nieuwe partner bij de nakoming van zijn zorgregeling meer gewicht zou moeten hebben dan het belang van de vader (en [de minderjarige] ) bij de ongestoorde voortzetting van het co-ouderschap tussen partijen.
5.8
Het hof is voorts van oordeel dat de moeder de verhuizing niet goed heeft doordacht en voorbereid. Zoals de moeder stelt, is in het ouderschapsplan opgenomen dat zij het voornemen heeft om samen met [de minderjarige] naar [plaats1] te verhuizen. Hierna heeft de moeder echter verzocht om het huurrecht van voormalige echtelijke woning aan haar toe te kennen. Dat verzoek is toegewezen, waardoor de vader op zoek moest naar nieuwe woonruimte. Daarnaast heeft de vader, zoals bij de moeder bekend was, vlak voor de aankondiging van de moeder dat zij met [de minderjarige] naar [plaats2] wenst te verhuizen een woning in de buurt van de woning van de moeder gekocht, met het oog op de co-ouderschapsregeling. De vader is door de moeder dan ook overvallen door haar verzoek om met [de minderjarige] naar [plaats2] te mogen verhuizen.
geen wijziging zorgregeling of hoofdverblijfplaats
5.9
Nu het hof het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] naar [plaats2] te verhuizen zal afwijzen, is er geen aanleiding om de zorgregeling te wijzigen, zodat het hof ook dat verzoek van de moeder alsnog zal afwijzen.
5.1
Niet is gebleken dat de moeder zonder [de minderjarige] wenst te verhuizen. Het hof komt dan ook niet toe aan de voorwaardelijke verzoeken van de vader om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader te bepalen en een zorgregeling tussen de moeder en [de minderjarige] vast te stellen. Indien de moeder toch zonder [de minderjarige] wenst te verhuizen, zullen de ouders daar afspraken over moeten maken.
bewijsaanbod
5.11
Het bewijsaanbod van de moeder is niet voldoende specifiek. In hoger beroep mag van een partij die bewijs aanbiedt worden verwacht dat zij voldoende concreet toelicht op welke van haar stellingen dat aanbod betrekking heeft. Dat heeft de vrouw niet gedaan, zodat het hof aan haar bewijsaanbod voorbij gaat.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 8 juni 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidend verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen met [de minderjarige] naar [plaats2] te verhuizen alsnog af en
wijst het verzoek van de moeder om de zorgregeling zoals opgenomen in artikel 3.1 en 3.2 van het bij beschikking van de rechtbank Overijssel van 15 juli 2021 vastgestelde ouderschapsplan te wijzigen alsnog af;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, M.H.F. van Vugt en I.J. Pieters, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is door mr. M.H.F. van Vugt op 5 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.