ECLI:NL:GHARL:2023:7426

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
200.322.849
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en huurrecht van de voormalige echtelijke woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en de man als huurder van de voormalige echtelijke woning is aangewezen. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, is het niet eens met deze beslissingen en verzoekt het hof de beschikking te vernietigen, met name ten aanzien van het huurrecht van de woning. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om een vergoeding voor de woonlasten. Het hof heeft vastgesteld dat de echtscheiding niet in kracht van gewijsde is gegaan, omdat de vrouw tijdig in hoger beroep is gekomen. Het hof heeft geoordeeld dat de echtscheiding terecht is uitgesproken, omdat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Bij de beoordeling van het huurrecht heeft het hof een belangenafweging gemaakt, waarbij het belang van de man om de woning te behouden zwaarder weegt dan dat van de vrouw. De man heeft de woonlasten gedragen en de vrouw heeft geen inkomen of vermogen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de man om een vergoeding voor de woonlasten afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.322.849
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 540686)
beschikking van 5 september 2023
inzake
[verzoekster],
verblijvende te [verblijfplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R. Aboukir te Eindhoven,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. I.C. Andréa te Alkmaar.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 17 november 2022, uitgesproken onder zaaknummer 540686, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 17 februari 2023;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Aboukir van 28 juli 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 augustus 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en een tolk Berbers;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2017 in [plaats1] , Marokko met elkaar gehuwd. De
man heeft de Nederlandse nationaliteit. De nationaliteit van de vrouw is onbekend.
3.2
De man heeft op 7 juni 2022 een verzoek tot echtscheiding ingediend.
3.3
De man en de vrouw zijn de ouders van [de minderjarige] . [de minderjarige] is [in] 2022 in [woonplaats1] geboren.
3.4
Bij beschikking van 5 oktober 2022 heeft de rechtbank bij wijze van voorlopige voorzieningen bepaald dat de man gerechtigd is tot het uitsluitend gebruik van de woning, gelegen aan de [adres] in [woonplaats1] (hierna: de woning), met bevel dat de vrouw de woning moet verlaten en deze verder niet mag betreden.
3.5
Bij vonnis in kort geding van 17 mei 2023 heeft de rechtbank de vrouw veroordeeld om vóór 1 augustus 2023 en na betekening van het vonnis de woning te ontruimen en de sleutels af te geven aan de man. Bij arrest in kort geding van 25 juli 2023 heeft dit hof dat vonnis bekrachtigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is bepaald dat de man huurder zal zijn van de woning met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Deze laatste beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vrouw is het niet eens met die beslissingen en is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, althans de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de toewijzing van het huurrecht van de woning. De vrouw verzoekt het hof, indien de uitgesproken echtscheiding stand houdt, het huurrecht van de woning met uitsluiting van de man aan haar toe te kennen.
4.3
De man voert verweer en vraagt het hof de verzoeken van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De man is op zijn beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De man verzoekt het hof te bepalen dat de vrouw een vergoeding voor de woonlasten aan de man dient te betalen van € 13.608,16, dan wel € 3.402,04, dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag.
Daarnaast vraagt de man het hof de te geven beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.4
De vrouw voert verweer en vraagt het hof de verzoeken van de man af te wijzen.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

de rechtsmacht en het toepasselijk recht
5.1
Het hof is van oordeel, evenals de rechtbank, dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van de in geschil zijnde kwesties en dat Nederlands recht van toepassing is op de verschillende verzoeken. Partijen hebben tegen dat oordeel van de rechtbank ook geen grieven aangevoerd.
herstelfunctie hoger beroep
5.2
Op grond van artikel 21 het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
5.3
Voor zover de vrouw, zoals zij stelt, als gevolg van onjuiste en onvolledige informatie van de man niet behoorlijk is opgeroepen bij de rechtbank en zij haar recht op hoor en wederhoor niet heeft kunnen uitoefenen, geldt dat een dergelijk verzuim in hoger beroep kan worden hersteld door de ten onrechte niet opgeroepen partij alsnog in de gelegenheid te stellen zijn of haar standpunt toe te lichten (zie o.a. HR 26 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1991). Nu het hof de vrouw hiertoe in de gelegenheid heeft gesteld en de vrouw hiervan gebruik heeft gemaakt, heeft hoor en wederhoor op genoegzame wijze plaatsgevonden.
Ook met betrekking tot het standpunt van de vrouw dat de man de rechtbank in eerste aanleg onjuist en onvolledig zou hebben ingelicht over de voor het huurrecht van belang zijnde feiten geldt dat dit een verzuim is dat in hoger beroep kan worden hersteld. Immers zijn deze feiten bij de beoordeling in hoger beroep bij het hof bekend.
5.4
Gelet op het voorgaande is het belang van de verzoeken van de vrouw voor zover die betrekking hebben op enige schending van artikel 21 Rv komen te ontvallen.
het verzoek tot echtscheiding
(niet-)ontvankelijkheid
5.5
Voor zover de verzoeken van partijen zien op de echtscheiding is de eerste vraag die moet worden beantwoord of partijen ontvankelijk zijn in deze verzoeken.
5.6
Op grond van artikel 1:163 van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt de echtscheiding tot stand door inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. Uit door de man overgelegde stukken blijkt dat de bestreden beschikking op 3 maart 2023 is ingeschreven in de desbetreffende registers. Voor inschrijving van de echtscheidingsbeschikking is echter vereist dat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Van kracht van gewijsde is sprake als tegen de uitspraak met geen wettig middel meer kan worden opgekomen. Nu de vrouw tijdig in hoger beroep is gekomen van de bestreden beschikking, is de echtscheidingsbeschikking niet door het verlopen van de beroepstermijn in kracht van gewijsde gegaan. Een echtscheidingsbeschikking kan daarnaast in kracht van gewijsde gaan als beide partijen een akte van berusting ondertekend hebben. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen echter verklaard dat de vrouw geen akte van berusting heeft ondertekend.
5.7
Gelet op het voorgaande staat vast dat de bestreden beschikking niet in kracht van gewijsde is gegaan, zodat de echtscheidingsbeschikking ten onrechte is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Heeft de beschikking nog geen kracht van gewijsde dan staan, ondanks een mogelijke inschrijving in de registers, de mogelijkheden van verzet, hoger beroep en cassatie open. De vrouw is dan ook ontvankelijk in haar verzoeken in hoger beroep.
5.8
In artikel 815 lid 2 Rv is bepaald dat het verzoekschrift tot echtscheiding een door beide echtgenoten ondertekend ouderschapsplan moet bevatten wanneer zij een minderjarig kind hebben. Dat is hier het geval omdat [de minderjarige] minderjarig is. Volgens de man wist hij pas van de zwangerschap nadat [de minderjarige] was geboren. De vrouw voert wel aan dat de man in eerste aanleg bewust in de procesinleiding heeft verzwegen dat zij hoogzwanger was, maar onderbouwt de wetenschap van de man ten aanzien van die zwangerschap slechts aan de hand van een incident dat na de geboorte van [de minderjarige] heeft plaatsgevonden. Dat ten tijde van het verbreken van de relatie niet bekend was dat de vrouw zwanger was en dat vanaf het verbreken tot de relatie tot aan dit incident (en sindsdien) er geen contact tussen partijen is geweest, heeft de vrouw echter niet weersproken. Door de man is daarnaast onweersproken gesteld dat hij en de vrouw met behulp van het buurtteam afspraken zouden maken over [de minderjarige] , maar dat de vrouw dit tot op heden weigert.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de man redelijkerwijs geen ouderschapsplan kan overleggen, zodat de man kan worden ontvangen in zijn verzoek tot echtscheiding.
inhoudelijke beoordeling
5.9
Op grond van artikel 1:151 BW kan de echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten worden uitgesproken, indien het huwelijk duurzaam is ontwricht.
5.1
Het hof overweegt als volgt. Dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, staat tussen partijen niet ter discussie. Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat partijen al ruim anderhalf jaar niet meer samenleven en geen contact meer met elkaar hebben. Zowel de man als de vrouw willen de samenleving niet hervatten. Het hof is van oordeel dat hiermee voldoende is gebleken dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Het verzoek van de man tot echtscheiding is daarom door de rechtbank op juiste gronden toegewezen, zodat het hof de bestreden beschikking op dat punt zal bekrachtigen.
het huurrecht van de voormalige echtelijke woning
5.11
In geval van echtscheiding kan de rechter op grond van artikel 827 lid 1 sub e Rv juncto artikel 7:266 lid 5 BW op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn. Op grond van artikel 7:266 lid 5 BW dient de rechter voor de toewijzing van het huurrecht van de woning aan één van de echtgenoten een belangenafweging te maken.
5.12
Het hof is van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van de man moet uitvallen, zodat het hof de bestreden beschikking ook ten aanzien van het toekennen van het huurrecht van de woning aan de man zal bekrachtigen. Het hof zal uitleggen hoe het tot dat oordeel is gekomen.
5.13
Het is duidelijk dat beide partijen er belang bij hebben om het huurrecht toegekend te krijgen. Nu partijen de ouders zijn van hun minderjarige dochter [de minderjarige] moet in de belangenafweging echter niet alleen worden betrokken wat toewijzing van het huurrecht betekent voor de man en de vrouw, maar ook wat dit betekent voor hun dochter. De vrouw voert aan dat zij in de woning wil blijven om daar voor [de minderjarige] te zorgen. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten dat zij en haar dochter niet bij haar broer terecht kunnen, zodat zij in tegenstelling tot de man geen alternatieve woonruimte heeft. De man heeft dit gemotiveerd weersproken. Zo heeft de man toegelicht dat de vrouw naast de betreffende oom nog meer familie in Nederland heeft waar zij (wel) terecht kan. De vrouw heeft dit niet (voldoende) weersproken, zodat er geen reden is om te vrezen dat de vrouw met het kind van partijen op straat komt te staan. Het belang van het kind vormt dan ook onvoldoende reden om toewijzing van het huurrecht aan de man af te wijzen.
5.14
Naar het oordeel van het hof kan van de man, die een fulltime baan heeft waarvoor hij dagelijks naar wisselende werkplekken in heel Nederland moet reizen, niet gevergd worden dat hij blijft forenzen vanuit steeds andere, tijdelijke logeerplekken bij familie en vrienden. De vrouw heeft daarentegen op dit moment geen werk en is niet gebonden aan de omgeving van [woonplaats1] . Anders dan de vrouw is de man in staat de woonlasten van de woning bestendig en zelfstandig te dragen, wat hij tot nu toe ook steeds heeft gedaan. Het belang van de man bij toewijzing van het huurrecht van de woning weegt dus ook in hoger beroep, nu alles op tafel ligt, het zwaarst.
kosten huurwoning
5.15
De man verzoekt in het incidenteel hoger beroep om te bepalen dat de vrouw een vergoeding voor de woonlasten aan de man dient te betalen, omdat hij de afgelopen anderhalf jaar alle woonlasten voor de woning heeft betaald en deze situatie door de houding van de vrouw nog steeds voortduurt. De man stelt zich in dat kader op het standpunt dat van hem niet kan worden gevergd dat hij gedurende de echtscheidingsprocedure en ook ná de inschrijving van de echtscheiding alle woonlasten van de vrouw blijft voldoen.
De vrouw heeft hiertegen aangevoerd dat partijen nog steeds gehuwd zijn, zodat partijen een zorgplicht naar elkaar hebben. Omdat de vrouw tijdens het huwelijk geen recht op arbeid of een uitkering heeft en geen vermogen of anderszins inkomen heeft om bij te dragen, dient de man op grond van de zorgplicht de woonkosten te dragen, aldus de vrouw.
5.16
Het hof overweegt als volgt. Een ten onrechte verrichte inschrijving heeft geen ontbinding van het huwelijk ten gevolge (zie HR 6 mei 1977, ECLI:NL:PHR:1977:AB7207O), zodat partijen nog steeds getrouwd zijn. Op grond van artikel 1:81 BW zijn echtgenoten elkaar getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd en zijn verplicht elkaar het nodige te verschaffen. Als uitwerking daarvan is in artikel 1:84 BW opgenomen dat de kosten van de huishouding ten laste van de inkomens van partijen komen naar rato van die inkomens en dat als er geen inkomen is, of onvoldoende, die kosten evenredig ten laste van het vermogen van partijen komen.
5.17
De vrouw heeft onweersproken gesteld dat zij geen inkomsten en evenmin vermogen heeft (gehad), en de man wel. Op grond van de wettelijke regeling is de man dan gehouden de kosten van de huishouding voor zijn rekening te nemen en deze te voldoen. Dat is ook wat er is gebeurd, zodat de man geen recht heeft op vergoeding van hetgeen hij aan de kosten van de huishouding heeft bijgedragen. Het verzoek van de man zal daarom worden afgewezen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 17 november 2022;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, M.H.F. van Vugt en I.J. Pieters, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is door mr. M.H.F. van Vugt op 5 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.