ECLI:NL:GHARL:2023:7416

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
200.319.740
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarige in het kader van familierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de vervangende toestemming voor de erkenning van een minderjarige. De moeder, zonder bekende woon- of verblijfplaats, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 12 september 2022, waarin de man vervangende toestemming is verleend om het kind te erkennen. De moeder is van mening dat deze beslissing niet in het belang van het kind is en heeft twee grieven ingediend. De man, die de biologische vader van het kind is, verzoekt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de mondelinge behandeling op 8 augustus 2023 heeft plaatsgevonden. De moeder en de man waren aanwezig, bijgestaan door hun advocaten, evenals vertegenwoordigers van de voogd en de bijzondere curator. De pleegouders waren niet aanwezig, ondanks dat zij behoorlijk waren opgeroepen. Het hof heeft de belangen van het kind en de relatie tussen de man en het kind in overweging genomen. De rechtbank had eerder al de voogdij over het kind toegewezen aan de William Schrikker Stichting.

Het hof heeft de beslissing van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de erkenning van het kind door de man niet schadelijk zal zijn voor de ontwikkeling van het kind of de relatie tussen de moeder en het kind zal verstoren. De moeder heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangedragen die tot een ander oordeel zouden leiden. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.319.740
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 523614)
beschikking van 5 september 2023
inzake
[verzoekster],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H. Hassan te Almere (voorheen mr. M. Verkijk te Haarlem),
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.W. Hoogland te Den Helder.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de voogd,
en
[de bijzondere curator],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: de bijzondere curator,
en
[de pleegouders],
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 13 juli 2021, 16 december 2021 en 12 september 2022, uitgesproken onder zaaknummer 523614. De beschikking van 12 september 2022 wordt hierna ook genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 7 december 2022;
- het verweerschrift hoger beroep;
- een bericht van de voogd van 27 maart 2023.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 augustus 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de voogd;
- de bijzondere curator;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
Hoewel behoorlijk opgeroepen waren de pleegouders van [de minderjarige] niet aanwezig.
Het hof heeft aan de ambulante begeleider van de man bijzondere toegang verleend om als toehoorder bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn.

3.De feiten

3.1.
De moeder en de man hebben een kortdurende relatie gehad. Daarna is de moeder bevallen van [de minderjarige] . [de minderjarige] is [in] 2021 in [plaats1] geboren. Uit DNA-onderzoek is gebleken dat de man de biologische vader is van [de minderjarige] .
3.2
[de minderjarige] heeft sinds 19 februari 2021 (voorlopig) onder toezicht gestaan. [de minderjarige] woont al sinds zijn geboorte niet bij de moeder: hij is na zijn geboorte direct uit huis geplaatst.
3.3
Bij beschikking van 1 juli 2021 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, is
het gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigd en is de voogd met de voogdij over [de minderjarige]
belast.
3.4
Bij de hierboven vermelde beschikking van 13 juli 2021, is [de bijzondere curator] benoemd tot bijzondere curator voor [de minderjarige] .
3.5
[de minderjarige] verblijft sinds 7 april 2021 bij de pleegouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, de man vervangende toestemming verleend om [de minderjarige] te erkennen.
4.2
De moeder is het niet eens met die beslissing en is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de man in eerste aanleg alsnog af te wijzen.
4.3
De man voert verweer en vraagt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep, het hoger beroep van de moeder ongegrond te verklaren dan wel een beslissing te nemen die het hof het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon:
a. de verwekker van het kind is; of
b. de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
5.2
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking gemotiveerd uiteengezet waarom vervangende toestemming voor de erkenning van [de minderjarige] wordt verleend. Het hof onderschrijft de beslissing van de rechtbank om vervangende toestemming voor de erkenning te verlenen en de redenen daarvoor. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over en maakt die na eigen onderzoek tot de zijne. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
5.3
Als uitgangspunt geldt dat zowel [de minderjarige] als de man er belang bij hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Vervangende toestemming dient dan ook verleend te worden, tenzij de hiervoor onder 5.1 genoemde uitzonderingen zich voordoen. Het is aan de vrouw om feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat de belangenafweging dient te leiden tot afwijzing van het verzoek van de man.
5.4
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de belangenafweging dient te leiden tot toewijzing van het verzoek van de man. De moeder heeft in hoger beroep geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel leiden.
Zoals de raad tijdens de mondelinge behandeling heeft benadrukt, is het voor de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] van belang dat hij weet wie ouders zijn en dat zijn ouders een rol kunnen spelen in zijn leven. Sinds de bestreden beschikking heeft [de minderjarige] begeleid contact met de man. De voogd heeft laten weten dat er geen signalen zijn die reden zijn tot zorg. Van enige onveiligheid, zoals door de moeder gesteld, is niet gebleken. De omgang tussen [de minderjarige] en de man verloopt goed en [de minderjarige] geniet zichtbaar van het contact met de man.
Daarnaast geldt dat de moeder sinds kort na zijn geboorte geen contact heeft met [de minderjarige] , zodat er van een verstoring van de relatie tussen de moeder en [de minderjarige] geen sprake kan zijn. Mocht er in de toekomst een vorm van contact komen tussen de moeder en [de minderjarige] , dan zal dit via de voogd verlopen. Hiervoor hoeven de moeder en de man geen contact met elkaar te hebben. Het standpunt van de vrouw dat zij als gevolg van een erkenning in de toekomst geen contact met [de minderjarige] kan hebben uit vrees voor de man, snijdt naar het oordeel van het hof dan ook geen hout.
5.5
Voorgaande betekent dat ook in hoger beroep niet aannemelijk is geworden dat de erkenning de ontwikkeling van [de minderjarige] zal schaden of de relatie tussen de moeder en [de minderjarige] zal verstoren, zodat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 12 september 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, K. Mans en I.J. Pieters, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 5 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.