ECLI:NL:GHARL:2023:7413

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
200.318.904
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de kinderalimentatie en beoordeling van de draagkracht van de man in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie die de man moet betalen voor zijn minderjarige kind. De man had in hoger beroep verzocht om een verlaging van de alimentatie, omdat hij in financiële problemen verkeerde. Het hof heeft vastgesteld dat de man bij het eindigen van zijn dienstverband een transitievergoeding van € 11.530,27 netto heeft ontvangen, maar deze niet heeft gebruikt om zijn inkomen aan te vullen. In plaats daarvan heeft hij een auto aangeschaft voor € 8.000,-, wat het hof onacceptabel achtte in het licht van zijn onderhoudsverplichting. Het hof heeft geoordeeld dat de man zijn ontslagvergoeding had moeten gebruiken om aan zijn alimentatieverplichtingen te voldoen. De man heeft diverse budgetplannen overgelegd, maar deze waren niet onderbouwd, waardoor het hof hieraan geen waarde kon hechten. Gezien de kwetsbare financiële situatie van de man, heeft het hof besloten de kinderalimentatie te matigen naar € 150,- per maand, met ingang van 18 november 2022. De beslissing van de rechtbank Overijssel is vernietigd en de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.318.904
(zaaknummer rechtbank Overijssel 278121)
beschikking van 5 september 2023
inzake
[verzoeker], h.o.d.n.v.
[naam1],
kantoor houdende te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: de bewindvoerder,
verzoeker in hoger beroep,
namens
[naam2],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. I. Koster te Enschede,
en
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.C. Schurink te Winterswijk.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 13 april 2023 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
  • een brief van de bewindvoerder van 3 mei 2023;
  • een journaalbericht van mr. Koster van 16 mei 2023 een met productie;
  • een journaalbericht van mr. Schurink van 24 mei 2023;
  • een journaal bericht van mr. Koster van 6 juli 2023 met producties.
1.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 juli 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • namens de bewindvoerder zijn advocaat,
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de beschikking van 13 april 2023, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof vastgesteld dat het verzoek in hoger beroep is ingediend door de man, terwijl de bewindvoerder de positie van formele procespartij exclusief moet overnemen nu ten behoeve van de man een bewind is ingesteld. Na de tussenbeschikking van 13 april 2023 heeft de bewindvoerder bij brief van 3 mei 2023 laten weten namens de man op te treden als formele procespartij. Dat betekent dat het hof het verzoek in hoger beroep inhoudelijk kan beoordelen.
2.3
In geschil is de door de man te betalen bijdrage voor [de minderjarige] . De vier grieven waarmee de man in hoger beroep is gekomen hebben alle betrekking op de draagkracht van de man.
2.4
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [de minderjarige] in 2020 € 403,- per maand bedroeg. Na indexering bedraagt de behoefte van [de minderjarige] € 423,- per maand in 2022 en € 437,- per maand in 2023.
2.5
Daarnaast staat in hoger beroep vast dat de man bij het eindigen van zijn dienstverband bij DWC een transitievergoeding van € 11.530,27 netto heeft ontvangen. De vrouw heeft in hoger beroep weliswaar aangevoerd dat zij de precieze hoogte van de ontslagvergoeding niet weet, maar het hof is van oordeel dat de vrouw tegen de achtergrond van de door de man overgelegde bescheiden deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd.
2.6
Tot slot staat vast dat de man van voornoemde ontslagvergoeding een auto van
€ 8.000,- heeft aangeschaft.
2.7
Het hof is van oordeel dat het in het licht van zijn onderhoudsverplichting jegens [de minderjarige] onacceptabel is dat de man zijn ontslagvergoeding niet heeft gebruikt om geruime tijd zijn inkomen aan te vullen, waarvoor de vergoeding bedoeld is, maar om een auto te kopen. Niet is gebleken dat de aanschaf van de auto noodzakelijk was om een baan te vinden. Het voorgaande geldt temeer nu de man in de echtscheidingsprocedure zowel een auto als een scooter toegedeeld heeft gekregen. Het hof is dan ook van oordeel dat van de man mochten mag worden verwacht dat hij de auto niet had gekocht althans verkoopt om aan zijn onderhoudsverplichting jegens [de minderjarige] te voldoen. Dat de man hiertoe (mentaal) niet in staat is, heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat. Het hof overweegt in dit kader nog dat, in de situatie waarin de man reeds een auto en scooter in zijn bezit heeft, (extra) autolasten ook niet prevaleren boven zijn onderhoudsplicht jegens [de minderjarige] .
2.8
De man heeft in hoger beroep diverse budgetplannen overgelegd. Deze budgetplannen missen echter iedere onderbouwing. Het had op de weg van de bewindvoerder gelegen de onderliggende stukken te overleggen. Nu bewindvoerder dat heeft nagelaten en ook niet ter zitting is verschenen om de bij het hof levende vragen te beantwoorden, kan aan de budgetplannen niet de waarde worden gehecht die de bewindvoerder daaraan wenst te hechten, namelijk dat – kort gezegd – aan de zijde van de man geen draagkracht resteert voor een onderhoudsbijdrage voor [de minderjarige] .
2.9
Het voorgaande neemt niet weg dat de man inmiddels een uitkering, en daarmee een lager inkomen, ontvangt. Daarnaast heeft de man moeite om zijn financiën te overzien en wordt de man geconfronteerd met verschillende schulden. De vrouw heeft dit tijdens de mondelinge behandeling ook met zo veel woorden erkend. Vanwege zijn kwetsbare financiële situatie is ten behoeve van de man bij beschikking van 5 juli 2022 het bewind ingesteld. Het hof ziet in het voorgaande aanleiding de door de man te betalen kinderalimentatie te matigen. Het hof zal de kinderalimentatie in redelijkheid vaststellen op € 150,- per maand. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de man zijn ontslagvergoeding had moeten gebruiken om zijn inkomen maandelijks een zeker periode aan te vullen zodat hij de vastgestelde kinderalimentatie aan de vrouw enige tijd kon blijven voldoen. De man moet bovendien in staat worden geacht om deze bijdrage ook gezien het opgestelde budgetplan, te betalen, temeer omdat zijn lasten, na verkoop van de auto, in ieder geval met € 125,- per maand (€ 31,- per maand autobelasting en € 94,- per maand autoverzekering) zullen dalen. Het hof laat hierbij nog buiten beschouwing dat de in het budgetplan opgenomen advocaatkosten niet prevaleren boven door de man te betalen kinderalimentatie.
2.1
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan in het midden blijven de vraag of de man zijn ontslagvergoeding ook heeft gebruikt om een schuld aan zijn ouders van € 2.000,- af te lossen zoals hij stelt. Overigens is deze stelling van de man in hoger beroep nog steeds onvoldoende onderbouwd.
2.11
Het hof hanteert als ingangsdatum van de gewijzigde onderhoudsverplichting de datum van indiening van het verzoekschrift in hoger beroep, dus 18 november 2022. Pas bij de indiening van het verzoek in hoger beroep heeft de man enige inzage gegeven in (de verslechtering van) zijn financiële situatie. In eerste aanleg heeft de man volstaan met het overleggen van één uitkeringsspecificatie, wat n naar het oordeel van het hof volstrekt onvoldoende is ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om een onderhoudsbijdrage voor [de minderjarige] te voldoen. .
2.12
Het hof overweegt tot slot dat de bewindvoerder het beroep op de aanvaardbaarheidstoets onvoldoende heeft onderbouwd. Het ligt op de weg van de bewindvoerder om te stellen en te onderbouwen dat sprake is van dergelijke lasten dat de op basis van het rekenmodel vastgestelde bijdrage in dat specifieke geval niet aanvaardbaar is, alle omstandigheden in aanmerking genomen. De bewindvoerder heeft niet alleen nagelaten zijn budgetplannen van onderliggende stukken te voorzien, maar de bewindvoerder heeft ook onvoldoende inzage gegeven in de (omvang van de) schulden van de man en de daadwerkelijke aflossingen daarop. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het overzicht schulden (productie 13 bij het journaalbericht van mr. Koster van 6 juli 2023) niet aansluit op het budgetplan (productie 14 bij datzelfde journaalbericht). Onder deze omstandigheden slaagt het beroep van de bewindvoerder op de aanvaardbaarheidstoets niet.

3.De slotsom

3.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.
3.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 23 augustus 2022 en, opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 26 oktober 2020 en bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 18 november 2022 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] € 150,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en M.E.L. Klein, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 5 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.