In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de waardevaststelling van onroerende zaken onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Lingewaard had de WOZ-waarden vastgesteld voor verschillende onroerende zaken, waaronder woningen en winkels, per waardepeildatum 1 januari 2019. Belanghebbende was het niet eens met deze vaststellingen en had bezwaar gemaakt, wat leidde tot een vermindering van de waarden door de heffingsambtenaar. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die de beroepen ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Tijdens de zitting op 2 augustus 2023, die via beeldbellen plaatsvond, zijn de zaken gezamenlijk behandeld. De gemachtigde van belanghebbende heeft zijn standpunt toegelicht, terwijl de heffingsambtenaar zijn argumenten heeft gepresenteerd. Het Hof heeft overwogen dat de waarde van onroerende zaken het beste kan worden vastgesteld aan de hand van het eigen aankoopcijfer, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit niet rechtvaardigen. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarden niet te hoog zijn, en verwierp de stelling van belanghebbende dat de waarden van de winkels op nihil moesten worden gesteld.
Het Hof concludeerde dat de hoger beroepen van belanghebbende ongegrond zijn en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.