ECLI:NL:GHARL:2023:7358

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
200.321.673/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopig getuigenverhoor in hoger beroep inzake onregelmatigheden bij ruilverkaveling Landinrichting Staphorst

In deze zaak hebben appellanten, bestaande uit een VOF Landbouwbedrijf en een maatschap, hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Overijssel, die op 21 oktober 2022 werd uitgesproken. De appellanten zijn landeigenaren die betrokken zijn bij de herverkaveling 'Landinrichting Staphorst' en hebben hun onvrede geuit over de toedeling van kavels. Ze beschuldigen de verkavelingscommissie en uitvoeringscommissie van onoorbare praktijken, waaronder corruptie en vriendjespolitiek, die hebben geleid tot een ongunstige toedeling van kavels. De rechtbank had hun verzoek om een voorlopig getuigenverhoor afgewezen, omdat dit werd gezien als een niet toegelaten 'fishing expedition'.

In hoger beroep heeft het hof het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor echter toegewezen voor vier getuigen, die mogelijk kunnen verklaren over de gang van zaken binnen de verkavelingscommissie en uitvoeringscommissie. Het hof oordeelt dat de appellanten voldoende duidelijk hebben omschreven wat er volgens hen mis is gegaan en dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en verwijst de zaak terug naar de rechtbank Overijssel voor verdere afdoening. De Provincie Overijssel wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de appellanten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.321.673/01
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle 283320
beschikking van 31 augustus 2023
in de zaak van
1. VOF Landbouwbedrijf [appellante1],
die is gevestigd in [vestigingsplaats1] , en haar vennoten
a. [naam1 ],
b. [naam2],
c. [naam3],
allen wonende in [woonplaats1]
2. [appellant2],
die woont in [woonplaats1] ,
3.de maatschap
MTS [appellante3],
die is gevestigd in [vestigingsplaats1] , en haar maten
a. [naam4],
b. [naam5] ,
c. [naam6] ,
allen wonende in [woonplaats1] ,
die hoger beroep hebben ingesteld,
en bij de rechtbank het verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor hebben ingediend,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. R.M. van Opstal, die kantoor houdt in Den Haag,
tegen:
Provincie Overijssel,
zetelende in Zwolle,
verweerster in hoger beroep,
die bij de rechtbank ook optrad als verweerster,
hierna:
de Provincie,
advocaat: mr. J. de Roos, die kantoor houdt in Arnhem.

1.Het procesverloop

1.1
[appellanten] hebben hoger beroep ingesteld tegen de beschikking die de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, op 21 oktober 2022 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • het beroepschrift, bij het hof binnengekomen op 20 januari 2023;
  • het verweerschrift met producties A tot en met G.
Op 28 juni 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Ter zitting hebben mrs. Van Opstal en De Roos spreekaantekeningen overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een verslag (proces-verbaal) opgemaakt. Daarna hebben partijen het hof om een uitspraak gevraagd.

2.De kern van de zaak

2.1
[appellanten] zijn als landeigenaren betrokken geweest in de herverkaveling 'Landinrichting Staphorst' op grond van de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg), verder aan te duiden als de ruilverkaveling. De Provincie had in 2013 een inrichtingsplan vastgesteld en heeft in de ruilverkaveling een verkavelingscommissie (VC) en een uitvoeringscommissie (UC) aangesteld om de ruilverkaveling uit te voeren. [appellanten] waren het niet eens met het opgestelde ruilplan. Zij hebben hun voorgestelde toedeling aangevochten bij de rechtbank Overijssel die hun beroepen in 2018 heeft afgewezen. Tegen die beslissingen is geen cassatieberoep ingesteld. Het totale ruilplan is vastgesteld in de eindbeschikking van de rechtbank Overijssel van 6 juni 2019, die onherroepelijk is geworden.
2.2
[appellanten] (en ook anderen) hebben zich ook nadien niet bij het ruilplan neergelegd. De Provincie heeft bemiddelaars aangesteld om de onvrede weg te nemen, maar dat is niet gelukt ingeval van [appellanten] hebben, onder meer via de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB), diverse verslagen en andere stukken opgevraagd. Zij zijn van mening dat zich bij de VC en de UC onoorbare praktijken hebben afgespeeld - door hen aangeduid als corruptie, vriendjespolitiek en gesjoemel - die ertoe hebben geleid dat zij een minder gunstige toedeling van kavels hebben gekregen dan mogelijk was geweest als de VC en UC wel onpartijdig hun werk hadden gedaan. Deze onoorbare praktijken blijken volgens hen onvoldoende uit de door hen verkregen schriftelijke stukken en zij wensen hun vermoedens bevestigd te zien in een voorlopig getuigenverhoor. Als de uitkomst van het voorlopig getuigenverhoor daartoe aanleiding geeft, willen zij de Provincie aanspreken uit onrechtmatige daad tot vergoeding van hun schade dan wel de ruilverkaveling partieel laten herroepen om alsnog hun toedeling te verbeteren.
2.3
De rechtbank heeft het verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor afgewezen, kort gezegd omdat het verzoek moet worden aangemerkt als een niet toegelaten ‘fishing expedition’.
2.4
De bedoeling van het hoger beroep is dat het verzoek – in behoorlijk afgeslankte vorm in vergelijking tot wat [appellanten] bij de rechtbank hebben gevraagd – alsnog wordt toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Het hof zal het verzoek van [appellanten] om een voorlopig getuigenverhoor toewijzen voor de getuigen [naam7] (lid UC), [naam4] (lid UC), [naam8] (lid UC) en [naam9] (lid VC). Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot die beslissing is gekomen.
3.2
Een voorlopig getuigenverhoor kan zowel voorafgaand aan een (bodem)procedure (artikel 186 lid 1 Rv) als tijdens een aanhangige procedure (artikel 186 lid 2 Rv) worden bevolen. [appellanten] hebben hun verzoek bij de rechtbank gebaseerd op artikel 186 lid 1 Rv.
3.3
De rechter moet in beginsel toestemming geven voor een voorlopig getuigenverhoor als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Dat zijn voorwaarden die te maken hebben met de inhoud van het verzoekschrift en met het doel van het voorlopig getuigenverhoor. In het verzoekschrift moet de verzoeker duidelijk vermelden waar de zaak globaal om gaat, wat hij vordert of wil vorderen, welke feiten hij wil bewijzen en wie de getuigen zijn. Vooral wat hij wil bewijzen moet voldoende duidelijk zijn voor de betrokken rechter(s) en de wederpartij. Ook moet duidelijk genoeg zijn wat de getuigen daarover kunnen verklaren. Heel gedetailleerd hoeft de verzoeker niet te zijn, omdat een voorlopig getuigenverhoor nu juist dient om onduidelijkheden op te helderen.
3.4
Als aan de formele eisen van het verzoekschrift is voldaan, kan de rechter het verzoek toch afwijzen. Dat kan als de verzoeker misbruik maakt van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken (artikel 3:13 BW). Daarvan kan sprake zijn als het belang van de verzoeker veel minder zwaarwegend is dan het belang van de wederpartij bij het niet houden van een voorlopig getuigenverhoor. Ook kan het verzoek in strijd zijn met de eisen van een goede procesorde, bijvoorbeeld omdat het verzoek wordt gedaan op een moment dat het houden van een voorlopig getuigenverhoor een lopende procedure te veel doorkruist. De rechter kan ook oordelen dat er een andere, zwaarwegende reden is om het verzoek toch af te wijzen. Daarnaast kan van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te vragen geen gebruik worden gemaakt, als de verzoeker onvoldoende belang heeft bij toewijzing van het verzoek (artikel 3:303 BW).
3.5
[appellanten] hebben voldoende duidelijk omschreven wat er volgens hen mis is gegaan bij de toedeling van [appellant2] . Volgens hen had VC-lid [naam9] eigen belangen bij de toedeling van een bepaald perceel aan een nabuur van [appellant2] en heeft hij ongeoorloofde druk toegepast om dit te verwezenlijken, waardoor voor [appellant2] alleen een suboptimale toedeling mogelijk was. Tussen [naam9] en de nabuur is op 28 augustus 2013 een ruilovereenkomst gesloten onder de ontbindende voorwaarde “dat de uiteindelijke toedeling krachtens de aanstaande ruilverkaveling welke plaats zal vinden in de gemeente Staphorst, niet naar tevredenheid van één van beide partijen heeft plaatsgevonden.” Op dit punt dat het hof verder zal aanduiden als de kwestie [naam9] is, anders dan de rechtbank heeft aangenomen, geen sprake van een ‘fishing expedition’.
3.6
Het verzoek om getuigen te horen over die veronderstelde gang van zaken binnen de VC en de UC zal het hof toestaan Dit betreft de getuigen waarvan [appellanten] tijdens de mondelinge behandeling bij het hof hebben aangegeven dat deze in ieder geval moeten worden gehoord, aangevuld met Klaas [naam9] . Ook ten aanzien van de getuigen [naam10] en [naam11] hebben [appellanten] aangeven dat deze over de ‘kwestie [naam9] ’ zouden kunnen verklaren. Het hof laat de beslissing of ook deze getuigen gehoord moeten worden bij de te benoemen rechter-commissaris, nadat de hiervoor genoemde vier getuigen zijn gehoord en nadat partijen hebben kunnen aangeven of het horen van deze getuigen (alleen over deze kwestie!) verder noodzakelijk is. Voor de getuige [naam12] hebben [appellanten] alleen aangeven dat deze iets zou kunnen verklaren over het passeren van de uiteindelijke ruilakte in de Ruilverkaveling op 20 juli 2021. Die toelichting oordeelt het hof onvoldoende. [appellanten] hebben ook verzocht om de mediator [naam13] over deze gang van zaken te laten verklaren. Het hof zal ook het horen van deze getuige afwijzen nu hij blijkens de door [appellanten] overgelegde schriftelijke getuigenverklaring, niet uit eigen wetenschap hier over kan verklaren en alleen kan aangeven wat hij van de te horen getuigen heeft gehoord in zijn hoedanigheid van bemiddelaar (waarbij hij niet aan geheimhouding zou zijn gebonden).
3.7
Het hof verwerpt de overige bezwaren van de Provincie tegen het houden van een getuigenverhoor. Als het hiervoor genoemde door [appellanten] gestelde feitencomplex vast zou komen te staan, is niet uit te sluiten dat een procedure uit onrechtmatige daad tegen de Provincie mogelijk is, waarin schadevergoeding kan worden gevorderd door [appellant2] . Dat de mogelijkheden om het ruilplan zelf nog aan te kunnen tasten als uiterst gering moeten worden aangemerkt [1] , zoals de Provincie terecht opmerkt, maakt daarmee dan ook nog niet dat [appellanten] geen belang meer hebben bij het getuigenverhoor.
3.8
Van misbruik van bevoegdheid door [appellanten] op het punt van de kwestie [naam9] is geen sprake. [appellanten] willen op dit punt meer helderheid krijgen dan zij uit de verkregen schriftelijke stukken hebben kunnen afleiden. Dat de getuigen niet uitkijken naar een verhoor bij de rechtbank, maakt nog niet dat sprake is van misbruik van bevoegdheid en evenmin dat het getuigenverhoor in strijd met de eisen van een goede procesorde is. De Provincie heeft wel een punt dat de vraagstelling die [appellanten] met name in hun stukken in eerste aanleg hebben geponeerd als (zeer) tendentieus moet worden aangemerkt. In appèl hebben zij dit wel enigszins afgezwakt, maar van een open vraagstelling is geen sprake. Dit is echter geen reden om het getuigenverhoor af te wijzen. Op de rechter-commissaris rust de taak om de juiste, open, vragen te formuleren en te voorkomen dat de getuigen met sturende vragen van [appellanten] te veel in een hoek worden gemanoeuvreerd. Ook van andere zwaarwichtige bezwaren van de Provincie is het hof onvoldoende gebleken.
De proceskosten
3.9
Het hof zal de beschikking van de rechtbank vernietigen en het verzoek alsnog toewijzen, zij het met de hiervoor aangegeven beperkingen. Het hof zal de zaak daarvoor terugverwijzen naar de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle. Aangezien het hoger beroep slaagt, zal het hof de Provincie in de kosten daarvan veroordelen, te begroten op het van [appellanten] geheven griffierecht en bedrag aan salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 procespunten naar tarief 2). Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
1De proceskostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).
3.1
Het hof zal de kosten van de procedure bij de rechtbank compenseren, omdat het verzoek bij de rechtbank op veel meer aspecten betrekking had en voor die andere punten wel geldt dat sprake was van een ‘fishing expedition’.

4.De beslissing

Het hof:
4.1
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 21 oktober 2022 en beslist als volgt:
wijst het verzoek toe om [naam7] , [naam4] , [naam8] en [naam9] te horen in een voorlopig getuigenverhoor dat ziet op de kwestie [naam9] als hiervoor onder 3.5 omschreven;
4.2
veroordeelt de Provincie tot betaling van de volgende proceskosten van [appellanten] in hoger beroep
€ 783,- aan griffierecht
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van [appellanten] (2 procespunten x appèltarief II) en verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.3
bepaalt dat partijen de eigen kosten van de procedure bij de rechtbank moeten dragen;
4.4
verwijst de zaak terug naar de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, ter verdere afdoening.
4.5
wijst af wat meer of anders is verzocht, behalve een mogelijk aanvullend verhoor van de getuigen [naam10] en [naam11] (zie rov. 3.6);
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. H. Kuiper, I. Tubben en E.F. Groot en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2023.

Voetnoten

1.Vgl. HR 22 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX1560.