ECLI:NL:GHARL:2023:7282

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
200.307.817/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in hoger beroep over schadevergoeding na mishandeling met bewijslevering

In deze zaak gaat het om een vordering tot schadevergoeding wegens letselschade na een vermeende mishandeling. De appellant, die in hoger beroep is gegaan, is vrijgesproken van de beschuldiging van mishandeling door het hof Amsterdam. Het hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de mishandeling nog niet voldoende bewezen is en stelt de oorspronkelijke eiser, de geïntimeerde, in de gelegenheid om bewijs te leveren. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 24 september 2020 in Amsterdam, waarbij de geïntimeerde gewond raakte en aangifte deed tegen de appellant. De politie heeft onderzoek gedaan, maar de officier van justitie besloot niet tot vervolging over te gaan. De politierechter oordeelde dat de appellant schuldig was, maar legde geen straf op. In hoger beroep werd de appellant vrijgesproken. Het hof Arnhem-Leeuwarden concludeert dat de vrijspraak geen dwingend bewijs oplevert dat de mishandeling niet heeft plaatsgevonden. De geïntimeerde moet zijn stellingen bewijzen, en het hof laat hem toe tot bewijslevering door getuigen. De verdere procedure wordt gepland voor het horen van getuigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.307.817/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 8998301)
arrest van 29 augustus 2023
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
appellant,
bij de kantonrechter: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M. Shaaban, die kantoor houdt te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
bij de kantonrechter: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.F. Overes, die kantoor houdt te Amsterdam.

1.De verdere procedure bij het hof

1.1
In het tussenarrest van 13 september 2022 heeft het hof een mondelinge behandeling bepaald. Deze (enkelvoudige) mondelinge behandeling heeft op 16 maart 2023 plaatsgevonden. Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bevindt zich bij de processtukken.
1.2
Na de mondelinge behandeling hebben partijen nog de volgende processtukken gewisseld:
- een akte na mondelinge behandeling (met één productie) van [appellant] ;
- een antwoordakte van [geïntimeerde] .
1.3
Vervolgens heeft [appellant] de aanvullende processtukken overgelegd en heeft het hof een datum vastgesteld waarop arrest zal worden gewezen.

2.2. Waar gaat het in deze zaak om?

2.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of [appellant] [geïntimeerde] heeft mishandeld. De kantonrechter oordeelde dat vast is komen te staan dat [appellant] [geïntimeerde] in het gezicht heeft geslagen en dat daardoor letsel is ontstaan. Zij heeft [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een voorschot van € 1.450,- en vergoeding van de nog nader vast te stellen materiële en immateriële schade van [geïntimeerde] . [appellant] is het met dat oordeel niet eens.
2.2
Het hof vindt dat de mishandeling van [geïntimeerde] door [appellant] nog onvoldoende vaststaat. Het hof zal [geïntimeerde] in de gelegenheid stellen om de mishandeling te bewijzen. Het hof zal deze beslissing hierna toelichten. Het hof zal eerst de relevante feiten vermelden en zal daarna de stellingen van partijen bespreken.

3.3. De vaststaande feiten

3.1
In de avond van 24 september 2020 heeft in de Quellijnstraat in Amsterdam een incident plaatsgevonden, waarbij [geïntimeerde] gewond is geraakt. [geïntimeerde] is met de auto van zijn broer naar het OLVG West gebracht, waar een scheur in zijn bovenlip is gehecht.
3.2
Kort na het incident kwam de politie ter plaatse. De politie heeft toen [appellant] aangehouden.
3.3
[geïntimeerde] heeft aangifte van mishandeling gedaan tegen [appellant] . De politie heeft onderzoek gedaan naar de mishandeling en in het kader daarvan naast [geïntimeerde] en [appellant] diverse getuigen gehoord. Ook heeft de politie camerabeelden van het incident bestudeerd. Van die bestudering is verslag gedaan in een proces-verbaal.
3.4
In een brief van 26 september 2020 heeft de officier van justitie in Amsterdam [appellant] meegedeeld dat hij niet vervolgd zal worden, omdat [appellant] zelf “
door het gebeurde of de gevolgen daarvan bent getroffen.”
3.5
[geïntimeerde] heeft bij de strafkamer van het hof Amsterdam beklag gedaan tegen de beslissing om [appellant] niet te vervolgen. In een beschikking van 29 december 2021 heeft dat hof de officier van justitie bevolen om [appellant] te vervolgen.
3.6
De politierechter van de rechtbank Amsterdam achtte [appellant] in een vonnis van
30 augustus 2022 schuldig aan mishandeling van [geïntimeerde] , maar heeft hem geen straf of maatregel opgelegd. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. In een arrest van de strafkamer van het hof Amsterdam van 25 mei 2023 is [appellant] vrijgesproken van de hem ten laste gelegde (zware) mishandeling. Deze uitspraak is in kracht van gewijsde gegaan.

4.4. De beoordeling van het geschil

De vrijspraak levert geen dwingend bewijs op4.1 [appellant] is door het hof Amsterdam vrijgesproken van de mishandeling van [geïntimeerde] . Volgens [appellant] levert deze vrijspraak dwingend bewijs op van het feit dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [geïntimeerde] .
4.2
Het hof volgt [appellant] niet in dit betoog. Op grond van artikel 61 Rv levert een in kracht van gewijsde gegaan op tegenspraak gewezen strafvonnis waarbij de Nederlandse strafrechter
bewezen heeft verklaarddat iemand een feit heeft begaan dwingend bewijs op van dat feit. Vrijspraak van een tenlastegelegd feit levert geen dwingend bewijs op dat het feit niet is begaan. Een vrijspraak door de strafrechter hoeft niet eraan in de weg te staan dat de gedragingen waarvan een persoon door de strafrechter is vrijgesproken, als gevolg van andere bewijsregels of op grond van aanvullend bewijs door de burgerlijke rechter bewezen worden verklaard.
Op [geïntimeerde] rusten stelplicht en bewijslast betreffende de mishandeling4.3 [geïntimeerde] legt aan zijn vorderingen tot schadevergoeding ten grondslag dat [appellant] hem heeft mishandeld. De stelplicht betreffende deze mishandeling rust op [geïntimeerde] . Indien hij aan deze stelplicht heeft voldaan en Mahmoud de stellingen van [geïntimeerde] behoorlijk heeft betwist, dient [geïntimeerde] zijn stellingen te bewijzen.
[geïntimeerde] dient zijn stellingen te bewijzen4.4 Het hof stelt vast dat de stellingen van partijen over het incident tegenover elkaar staan. Volgens [geïntimeerde] is hij onverhoeds in het gezicht geslagen door [appellant] . Volgens [appellant] heeft hij [geïntimeerde] niet geslagen, maar heeft hij geprobeerd een ruzie tussen enkele anderen, waaronder [geïntimeerde] , te sussen en is hij daarbij zelf gewond geraakt. Voor de stellingen van beide partijen zijn wel aanknopingspunten te vinden in het proces-verbaal van politie, in de verklaringen van de door de rechter-commissaris in strafzaken gehoorde getuigen en in de overgelegde schriftelijke getuigenverklaringen. Het proces-verbaal van politie verwijst naar filmbeelden van het incident en bevat een interpretatie van die beelden door de verbalisanten, maar de juistheid van die interpretatie is gemotiveerd weersproken door [appellant] .
4.5
Het hof merkt in dit verband op dat het ook zelf overgelegde filmbeelden heeft bestudeerd. Die beelden zijn verre van duidelijk. Er blijkt slechts uit dat een vechtpartij/schermutseling heeft plaatsgevonden, waaraan meerdere personen hebben deelgenomen. Die personen zijn niet goed te herkennen en wie op enig moment (welk) geweld heeft uitgeoefend op ander(en) is al helemaal niet duidelijk.
4.6
Al met al is met de overgelegde bewijsstukken nog niet bewezen dat [geïntimeerde] is mishandeld door [appellant] . De stellingen van [geïntimeerde] daarover zijn gemotiveerd weersproken door [appellant] . In dit verband is niet zonder betekenis dat de strafkamer van het hof Amsterdam [appellant] heeft vrijgesproken van de ten laste gelegde (zware) mishandeling van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft zijn stellingen wel voldoende onderbouwd om, zoals hij aanbiedt, tot bewijslevering door getuigen te worden toegelaten. Het door hem gedane bewijsaanbod is ook ter zake doende en voldoende specifiek.
4.7
Het hof zal [geïntimeerde] dan ook tot het leveren van getuigenbewijs toelaten.
De verdere gang van zaken in de procedure4.8 De zaak zal worden verwezen naar de rol met het oog op de planning van een datum waarop de getuigen kunnen worden gehoord.

5.5. De beslissing

Het hof:
laat [geïntimeerde] toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat hij is mishandeld door [appellant] ;
bepaalt dat, indien [geïntimeerde] uitsluitend bewijs door bewijsstukken wenst te leveren, hij die stukken op de
roldatum 12 september 2023in het geding dient te brengen,
bepaalt dat, indien [geïntimeerde] dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. H. de Hek, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat [geïntimeerde] het aantal te horen getuigen en de verhinderdagen van beide partijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de roldatum
12 september 2023, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien deze opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [geïntimeerde] overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
bepaalt dat, in het geval er getuigen worden voorgebracht, partijen samen met hun advocaten bij het verhoor van de getuigen aanwezig zullen zijn om partijen aansluitend aan het laatste verhoor zelf zo nodig nadere inlichtingen te laten geven over de punten waarover de getuigen zullen worden gehoord en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten alsnog met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, M.M.A. Wind en M. Willemse en is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2023, in aanwezigheid van de griffier.