ECLI:NL:GHARL:2023:7270

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
200.327.174
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezagskwesties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De ouders, de moeder en de vader, zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. De moeder heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Gelderland, die eerder de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd. De moeder verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en het verzoek tot verlenging van de machtiging af te wijzen, terwijl de vader ook grieven heeft ingediend en vraagt om niet-ontvankelijk verklaring van de GI in hun verzoek tot uithuisplaatsing.

Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg en hoger beroep in overweging genomen. De kinderrechter had eerder bepaald dat de kinderen onder toezicht waren gesteld en dat er een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De ouders hebben beiden aangegeven dat de GI onvoldoende heeft gedaan om de mogelijkheden voor een terugplaatsing van de kinderen te onderzoeken. De GI heeft echter betoogd dat de ouders niet voldoen aan de voorwaarden voor een veilige opvoeding en dat de kinderen goed functioneren in het gezinshuis.

Na beoordeling van de argumenten van beide ouders en de GI, heeft het hof geconcludeerd dat de beslissing van de kinderrechter moet worden bekrachtigd. Het hof is van mening dat de situatie van de moeder onvoldoende stabiel is om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. De ouders hebben niet aangetoond dat zij in staat zijn om aan de basisvoorwaarden voor een rol als opvoeder te voldoen. Het hof benadrukt dat de GI zich actief moet blijven inzetten voor een thuisplaatsing van de kinderen, maar dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet voor een kortere duur kan worden verlengd dan door de rechtbank is bepaald.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.327.174 en 200.327.274
(zaaknummer rechtbank Gelderland 409186)
beschikking van 29 augustus 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.W.A. Nabbe te Arnhem
en
[verzoeker],
wonende op een geheim adres,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.H.J. Willemsen te Arnhem.
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 20 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
in de zaak met nummer 200.327.174
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 19 mei 2023.
in de zaak met nummer 200.327.274
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 19 mei 2023;
- een journaalbericht met productie van mr. Willemsen, van 30 juni 2023.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 juli 2023 plaatsgevonden. Hierbij aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
Aan de vader van de moeder is bijzondere toegang verleend om de zitting als toehoorder bij te wonen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] ( [de minderjarige1] ), geboren [in] 2018 te [plaats1] ,
- [de minderjarige2] ( [de minderjarige2] ), geboren [in] 2020 te [plaats1] .
De moeder en de vader zijn gezamenlijk met het gezag over de kinderen belast.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 22 november 2019 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld voor de termijn van een jaar, welke termijn laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter van 7 november 2022 is verlengd tot 7 november 2023. In deze beschikking heeft de kinderrechter ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend, voor de termijn van 7 november 2022 tot 7 maart 2023.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (gezinshuis) verlengd tot 7 november 2023.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing af te wijzen per datum van de nog te wijzen beschikking, dan wel deze voor een kortere duur toe te wijzen.
4.3
De vader is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek wat betreft de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen.
4.4
De GI voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
De moeder kan zich met de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tot 7 november 2023 niet verenigen. Zij voert aan dat het perspectief van de kinderen nog niet vaststaat en de GI onvoldoende werkt aan een thuisplaatsing. De relatie van de ouders is verbroken en zij gaan al geruime tijd goed met elkaar om. Daarnaast is de moeder gestart met een traject bij [naam2] en verlopen de bezoeken aan de kinderen goed. Volgens de moeder zijn er nog voldoende mogelijkheden om binnen de aanvaardbare termijn toe te werken naar een terugplaatsing bij één van de ouders, maar worden deze mogelijkheden onvoldoende door de GI onderzocht.
5.3
De vader stelt dat de GI geen uitvoering heeft gegeven aan de door de rechtbank gegeven opdracht om te onderzoeken of de ouders leerbaar zijn om op den duur de kinderen het opvoedklimaat te bieden dat zij nodig hebben. De werkwijze van de GI is niet duidelijk en er is geen plan van aanpak. De mogelijkheden van een plaatsing van de kinderen bij de vader zijn niet of nauwelijks onderzocht. Dit terwijl de vader alles heeft gedaan wat door de GI gevraagd wordt: de vader heeft de door de reclassering gestelde doelen met goed gevolg afgerond, heeft contact opgenomen met de huisarts in verband met urinecontroles en krijgt ambulante begeleiding van het RIBW. Volgens de vader zijn de zorgen over het opgroeien van de kinderen onterecht en onvoldoende onderbouwd.
5.4
De GI voert aan dat de ouders allebei een kans hebben gehad om te bewijzen dat zij aan de basisvoorwaarden, nodig voor een veilige opvoeding en ontwikkeling van de kinderen, voldoen. Er is een gezinsopname ingezet en er zijn voorwaarden opgesteld. Het lukt de ouders niet om aan de gestelde voorwaarden te voldoen. Volgens de GI is duidelijk dat het perspectief van de kinderen niet bij de ouders ligt. De kinderen zitten op hun plek en hebben het goed in het gezinshuis.
5.5
Het hof vindt dat de beslissing van de kinderrechter moet blijven gelden. De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking goed uitgelegd waarom de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] noodzakelijk is. Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de kinderrechter, neemt die motivering na eigen onderzoek over en maakt die tot de zijne. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
5.6
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] ontwikkelen zich in het gezinshuis goed. Zij krijgen de structuur en duidelijkheid die zij op dit moment nodig hebben. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] laten tijdens de omgang met de ouders signalen van onveiligheid zien die de ouders niet voldoende oppakken. Zo heeft [de minderjarige1] moeite met de onduidelijkheid die er is ontstaan over de vraag waar hij in de toekomst gaat wonen. Zowel de moeder als de vader vinden het moeilijk om [de minderjarige1] hierbij te helpen.
5.7
Het hof heeft gezien dat door de [naam1] , na een uitgebreid onderzoek, is vastgesteld dat het de moeder niet lukt om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. Het hof kan niet goed beoordelen of de situatie van de moeder inmiddels is veranderd. De moeder heeft geen stukken laten zien van de emotieregulatie behandeling die zij stelt te (gaan) volgen bij [naam2] . Wel is duidelijk dat de moeder momenteel bij haar ouders woont en (nog) niet over een eigen woning beschikt. Ook is de relatie van de ouders pas recent beëindigd. De ouders hebben nog geen afspraken kunnen maken over het ophalen van de spullen van de moeder.
5.8
De vader heeft het hof niet gevraagd om de kinderen bij hem thuis te plaatsen, hij vindt wel dat de GI onterecht niet naar deze mogelijkheid kijkt. Het hof heeft onvoldoende zicht op de thuissituatie en de opvoedvaardigheden van de vader en een eventuele thuisplaatsing bij de vader ligt ook niet aan het hof voor om over te beslissen. In deze procedure gaat het om de vraag of de kinderen uithuisgeplaatst moeten blijven of weer bij de moeder kunnen gaan wonen.
5.9
Het hof vindt de situatie van de moeder onvoldoende stabiel en bestendig om de zorg voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zelf (eventueel met hulpverlening) op zich te nemen. Zo heeft de moeder nog steeds geen duidelijkheid gegeven over haar behandeling bij [naam2] , en beschikt zij niet over zelfstandige woonruimte. Sinds de bestreden beschikking is er niet veel veranderd, en de moeder toont ook in hoger beroep nog niet aan dat zij aan de basisvoorwaarden voor een rol als opvoeder voldoet. Het hof verwacht niet dat, binnen de resterende tijd van de machtiging tot uithuisplaatsing, in deze situatie verandering zal optreden. Het hof zal de machtiging tot uithuisplaatsing dan ook niet verlengen voor een kortere duur dan door de rechtbank is bepaald.
5.1
Het hof benadrukt dat zo lang het perspectief van de kinderen niet vaststaat de GI zich actief moet inzetten voor een thuisplaatsing van de kinderen. Een eerste stap hierin is dat de omgangsmomenten tussen de ouders en de kinderen binnenkort begeleid gaan worden door het Leger des Heils. De GI zal hiernaast ook actief betrokken moeten zijn bij de hulpverlening van de ouders (en eventueel de kinderen) en hen hierin begeleiden. Voor de kinderen is het van belang dat er op korte termijn duidelijkheid komt over hun toekomstperspectief, zodat de onduidelijkheid waar met name [de minderjarige1] last van heeft, wordt weggenomen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland van
20 februari 2023 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os- ten Have, H. Phaff en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. K.E. Vaartjes- de Wit als griffier, en is op
29 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.