ECLI:NL:GHARL:2023:7261

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
200.325.638
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om omgang van grootouders met kleinkinderen en de beoordeling van de nauwe persoonlijke band

In deze zaak hebben de grootouders, de grootvader en grootmoeder, verzocht om omgang met hun kleinkinderen. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat er geen sprake is van een meer dan normale band tussen de grootouders en de kleinkinderen, waardoor de grootouders niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun verzoek. De grootouders zijn in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de grootouders bijgestaan werden door hun advocaat, en de ouders, de moeder en de vader, ook bijgestaan door hun advocaat. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 juli 2023.

Het hof heeft de feiten in overweging genomen, waaronder het feit dat de ouders in oktober 2020 het contact met de grootouders hebben verbroken. De grootouders hebben in eerste aanleg verschillende verzoeken gedaan, waaronder het recht op omgang met de kinderen en informatie over hun welzijn. De rechtbank heeft deze verzoeken afgewezen, wat de grootouders heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

Het hof heeft de relevante wetgeving, zoals artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek, in overweging genomen en geconcludeerd dat er geen sprake is van een nauwe persoonlijke band tussen de grootouders en de kleinkinderen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en geoordeeld dat het vaststellen van een omgangsregeling niet in het belang van de kinderen zou zijn, gezien de verstoorde verhoudingen tussen de grootouders en de ouders. De grootouders hebben ook verzocht om een informatieregeling, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen, met de opmerking dat de ouders al onder druk staan in hun contact met de grootouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.325.638
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 545061)
beschikking van 29 augustus 2023
inzake
[verzoeker],
verder te noemen de grootvader, en
[verzoekster],
verder te noemen de grootmoeder,
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
tezamen verder te noemen: de grootouders,
advocaat: mr. E.M.G. van Nuenen-Meulesteen te Hilvarenbeek,
en
[verweerster],
verder te noemen: de moeder, en
[verweerder],
verder te noemen: de vader,
beiden wonende te [woonplaats2] ,
verweerders in hoger beroep,
tezamen verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. R.J. Neijenhof te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 17 april 2023;
  • het verweerschrift met een productie;
  • een journaalbericht van mr. Nuenen-Meulesteen van 22 juni 2023 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Neijenhof van 4 juli 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 juli 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de grootouders, bijgestaan door hun advocaat,
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2017, en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2020.
3.2
De grootouders zijn de ouders van de moeder.
3.3
De ouders hebben in oktober 2020 het contact met de grootouders verbroken. Sindsdien hebben de grootouders geen contact met de kleinkinderen.
3.4
De grootouders hebben in eerste aanleg verzocht:
primairte bepalen dat zij het recht hebben maandelijks een dag met de kinderen door te brengen (samen of apart, dag en tijdstippen in overleg met ouders) alsmede dat de kinderen twee keer per jaar, in plaats van een dag, twee aangesloten dagen met een overnachting bij de grootouders zullen verblijven;
subsidiairte bepalen dat de grootouders eens per maand met de kinderen (samen of apart) gedurende circa twintig minuten kunnen videobellen;
meer subsidiairde ouders te verplichten grootouders een keer per kwartaal schriftelijk te berichten hoe het met [de minderjarige1] en/of [de minderjarige2] gaat (school, sport, gezondheid e.d.), alsmede hen in het bezit te stellen van een recente foto van de kleinkinderen; en
te bepalen dat de grootouders de gelegenheid krijgen de kinderen op hen verjaardagen in persoon te feliciteren en een kaart en cadeau te overhandigen.
3.5
De ouders hebben in eerste aanleg verweer gevoerd. De ouders hebben de rechtbank gevraagd de grootouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoeken dan wel hun verzoeken af te wijzen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de grootouders niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoeken om omgang met de kleinkinderen en de overige verzoeken van de grootouders afgewezen.
4.2
De grootouders zijn met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grootouders verzoeken het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, hun verzoeken in eerste aanleg alsnog toe te wijzen.
4.3
De ouders voeren verweer. De ouders vragen het hof om de grootouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoeken in hoger beroep dan wel deze verzoeken af te wijzen en hen te veroordelen in de proceskosten.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:377a eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat.
In artikel 1:377a lid 3 BW staat dat de rechter het recht op omgang slechts ontzegt, indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.2
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden.
5.3
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank is het hof van oordeel dat geen sprake is van een nauwe, persoonlijke betrekking tussen de grootouders en de kinderen. De contacten met de kinderen, meer in het bijzonder [de minderjarige1] , gaan de normale band tussen grootouders en kleinkinderen niet te boven. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
5.4
Tussen partijen is niet in geschil dat de moeder (en uiteraard ook de vader) gedurende de eerste drie maanden na de geboorte van [de minderjarige1] zijn verzorging op zich heeft (hebben) genomen. Daarna hebben de grootouders, en dan vooral de grootmoeder, gedurende anderhalf jaar drie dagen per week voor [de minderjarige1] gezorgd. Vervolgens hebben de ouders gedurende negen maanden bij de ouders van de vader gewoond, waarna zij naar [woonplaats2] zijn verhuisd. Over de periode vanaf het moment dat de ouders bij de ouders van de vader woonden tot het moment dat de ouders het contact met de grootouders hebben verbroken, zijn partijen verdeeld over de mate van de zorg door de grootmoeder voor [de minderjarige1] . Tussen partijen is echter niet in geschil dat de grootouders [de minderjarige2] na haar geboorte twee keer hebben gezien voordat de ouders het contact hebben stopgezet.
5.5
Het hof overweegt dat bij de vraag of sprake is van een meer dan normale band tussen grootouders en kleinkinderen een strenge toets wordt toegepast. Aangenomen wordt dat van een meer dan normale band sprake is in situaties waarin de kleinkinderen en de grootouders hebben samengewoond of dat sprake is van een zodanig structurele en intensieve oppasregeling dat deze het gebruikelijke contact tussen grootouders en kleinkinderen overstijgt. Zelfs indien de grootouders geheel worden gevolgd in de hoeveelheid zorg die zij voor [de minderjarige1] op zich zouden hebben genomen, hetgeen de ouders nadrukkelijk betwisten, leidt dit niet tot het oordeel dat hierdoor sprake is van een meer dan normale band tussen de grootouders en [de minderjarige1] . De zorg van de grootouders voor [de minderjarige1] is hiervoor onvoldoende structureel van aard geweest. Het hof overweegt tot slot dat de door de grootouders aangehaalde jurisprudentie ter onderbouwing van hun standpunt betrekking heeft op situaties die niet vergelijkbaar zijn, althans dat uit deze uitspraken onvoldoende blijkt op welke wijze die grootouders invulling gaven aan het contact met hun kleinkinderen.
5.6
Het hof overweegt mede gezien het door de raad ingenomen standpunt ter zitting nog ten overvloede dat, zelfs als de grootouders ontvankelijk zouden zijn in hun verzoek om een omgangsregeling met de kinderen vast te stellen, toewijzing van dat verzoek in dit geval niet in het belang van de kinderen is. Het hof constateert dat de verhoudingen tussen de grootouders en de moeder en de vader al jaren verstoord zijn en er zonder enige vorm van (professionele) hulp tussen de vier betrokken volwassenen geen enkel zicht is op verbetering. Het vaststellen van een omgangsregeling tussen de grootouders en de kinderen zou op dit moment leiden tot zo veel spanning en weerstand bij de ouders dat praktische uitvoering hiervan een negatieve weerslag zou hebben op de kinderen. De stelling van de grootouders dat de ouders enkel hun deur open hoeven te doen en [de minderjarige1] een fijne dag (of uurtjes wensen) en thuiskomst hem weer verwelkomen, miskent de ernst van de verstoorde relatie tussen de ouders en de grootouders en de mate waarin die de ouders en de kinderen belast. Onder deze omstandigheden oordeelt het hof het vaststellen van een omgangsregeling tussen de grootouders en de kinderen uitdrukkelijk niet in het belang van de kinderen.
5.7
De grootouders verzoeken tot slot een informatieregeling vast te stellen, waarbij de ouders hen informeren over de kinderen. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de informatieregeling en neemt dit oordeel over. De grootouders hebben in hoger beroep niets aangevoerd dat leidt tot een ander oordeel. Met hun stelling dat het voor de ouders geen moeite is om de grootouders te informeren, miskennen de grootouders eveneens de mate van spanning die de ouders op dit moment ervaren in het contact met de grootouders.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het hof ziet geen aanleiding om de grootouders te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep zoals de ouders hebben verzocht. Het hof zal daarom de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 januari 2023;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en M.E.L. Klein, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 29 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.