ECLI:NL:GHARL:2023:7260

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
200.325.466
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder over minderjarige en toewijzing gezag aan vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezag over een minderjarige, geboren in 2014. De moeder, die eerder alleen het gezag over het kind had, verzocht om gezamenlijk gezag met de vader. De rechtbank Gelderland had in een eerdere beschikking het gezag van de moeder beëindigd en het gezag aan de vader toegewezen. De moeder ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 juni 2023 werd duidelijk dat de moeder psychiatrische problemen heeft en dat haar situatie onduidelijk en instabiel is. Het hof oordeelde dat het in het belang van het kind noodzakelijk was om de afwijzing van het verzoek van de moeder te handhaven, gezien de kwetsbaarheid van het kind en de stabiliteit van de situatie bij de vader. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de moeder af. De moeder had verzocht om de beslissing over het gezag uit te stellen, maar het hof oordeelde dat het kind nu behoefte heeft aan rust en duidelijkheid. De moeder moet eerst laten zien dat zij in staat is om haar positieve ontwikkelingen vast te houden zonder gedwongen hulp.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.325.466
(zaaknummer rechtbank Gelderland 402816)
beschikking van 29 augustus 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.G.C. van Riet te Amsterdam,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. V.S. Waterval te Spijkenisse (onttrokken),
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 17 januari 2023, hersteld bij beschikking van
25 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 24 maart 2023;
- het verweerschrift van de GI.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 juni 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder en haar advocaat;
- de vader;
- een vertegenwoordiger namens de GI;
- een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in]
2014 in [plaats1] (verder: [de minderjarige] ). Tot de beschikking van 17 januari 2023 (verder: de bestreden beschikking) had de moeder alleen het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 17 maart 2022 heeft de kinderrechter [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 17 juni 2022, en een (spoed)machtiging aan de GI verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader voor de duur van vier weken.
3.3
Bij beschikking van 30 maart 2022 heeft de kinderrechter een machtiging aan de GI verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader tot 17 juni 2022.
3.4
Bij beschikking van 14 juni 2022 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 14 maart 2023, en een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader tot 14 maart 2023. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling op 10 maart 2023 verlengd tot 10 maart 2024.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
- de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap;
- aan de vader vervangende toestemming verleend, welke toestemming die van de moeder vervangt, tot erkenning van [de minderjarige] ;
en, uitvoerbaar bij voorraad:
- het gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigd;
- bepaald dat het gezag over [de minderjarige] voortaan wordt uitgeoefend door de vader.
In die beschikking heeft de rechtbank verder de bijzondere curator, [naam1] zoals benoemd bij beschikking van 24 mei 2022, van haar taak ontslagen.
4.2
Bij beschikking van 25 januari 2023 heeft de rechtbank een kennelijke fout [1] in de bestreden beschikking verbeterd.
4.3
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet op de beëindiging van het gezag van de moeder over [de minderjarige] . De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat zij samen met de vader met het gezag over [de minderjarige] zal worden belast.
4.4
De GI refereert zich aan het oordeel van het hof.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek staat dat de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die niet eerder het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
In het derde lid van dit artikel staat dat wanneer de andere ouder het gezag over het kind uitoefent, het verzoek van de ouder om hem alleen met het gezag te belasten slechts wordt ingewilligd, indien de rechter dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.
5.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder toegelicht dat de moeder het hof vraagt het primaire verzoek van de vader (zoals bij de rechtbank gedaan) om hem alleen met het gezag over [de minderjarige] te belasten, alsnog af te wijzen, en het subsidiaire verzoek van de vader om hem samen met de moeder met het gezag te belasten, alsnog toe te wijzen.
5.3
Het hof zal het verzoek van de moeder afwijzen. Dat betekent dat het hof vindt dat de vader alleen het gezag over [de minderjarige] moet houden. Het hof zal dat hierna toelichten.
5.4
Uit de stukken en wat op de zitting aan de orde is gekomen, is gebleken dat de moeder psychiatrische problemen heeft. Zij heeft een heel onrustige tijd achter de rug, waarbij zij onder andere in 2022 opgenomen is geweest in een zorginstelling van GGZ [naam2] . In verband met de problematiek van de moeder en de zorgen over de veiligheid van zowel de moeder als [de minderjarige] , is [de minderjarige] in maart 2022 met spoed uit huis geplaatst bij de vader. Sindsdien heeft de vader de volledige zorg voor [de minderjarige] .
Toen de moeder nog alleen met het gezag belast was heeft zij regelmatig geweigerd haar toestemming te geven voor belangrijke beslissingen die voor [de minderjarige] moesten worden genomen. Zo heeft op 22 september 2022 de rechter vervangende toestemming aan de GI verleend voor het aanvragen van een paspoort voor [de minderjarige] , en is de GI een periode met het gezag belast geweest met het oog op het geven van toestemming voor een medische behandeling van [de minderjarige] , nodig in verband met mogelijk niet-aangeboren hersenletsel.
De moeder onderhield langere tijd weinig tot geen contact met de vader en met de GI, en is op 29 april 2022 weggelopen uit de zorginstelling waarna zij maanden onvindbaar en niet bereikbaar was. Mogelijk heeft deze tijdelijke moeilijke bereikbaarheid mede ten grondslag gelegen aan de gerechtelijke procedures. De moeder handelde met al het voorgaande niet in het belang van [de minderjarige] , wat vooral ernstig is omdat [de minderjarige] kwetsbaar is als gevolg van de onrust die hij in zijn leven al heeft meegemaakt en omdat hij mogelijk niet-aangeboren hersenletsel heeft.
5.5
Sinds de bestreden beschikking gaat het echter beter met de moeder. Er is weer begeleide omgang tussen de moeder en [de minderjarige] , die goed verloopt, en ook de ouders hebben weer contact met elkaar. De vader heeft dat tijdens de mondelinge behandeling bevestigd. Volgens de GI stelt de moeder zich sinds kort coöperatief op voor behandeling bij [naam2] . De moeder ontvangt nu op basis van een zorgmachtiging gedwongen medicatie in depotvorm.
5.6
Het is echter nog onzeker of het de moeder lukt de positieve ontwikkelingen vast te houden, ook wanneer de zorgmachtiging is verlopen (januari 2024). De moeder lijkt weinig ziekte-inzicht te hebben en op de zitting heeft zij op de vragen van het hof over dit onderwerp geantwoord dat zij niet weet of zij na afloop van de zorgmachtiging de (nu nog gedwongen toegediende) medicatie zal blijven gebruiken. De GI heeft dat beeld in het verweerschrift en op de zitting bevestigd. De moeder maakt heel grote stappen maar dat is volgens de GI mede het gevolg van de medicatie die maakt dat de stemmingen van de moeder worden gedempt. De GI vraagt zich af de moeder ook zonder zorgmachtiging de hulpverlening van [naam2] zal blijven accepteren. De moeder blijft bovendien zeggen dat de vader onvoldoende geschikt is om de belangen van [de minderjarige] voorop te stellen. Niet is duidelijk of de moeder in het belang van [de minderjarige] de juiste belangenafweging kan maken, aldus de GI. De vader heeft tijdens de zitting bevestigd dat het nu beter gaat en dat hij hoopt dat de moeder stabiel blijft, en dat de ouders kunnen blijven communiceren zoals zij dat nu doen. Ook voor hem is dat echter nog onzeker, gezien het verleden.
5.7
Het hof heeft de standpunten afgewogen en komt tot het oordeel dat het, mede gezien het hiervoor beschreven gebrek aan ziekte-inzicht bij de moeder, te vroeg is om haar nu weer (samen met de vader) met het gezag te belasten. Het hof volgt daarmee het advies van de raad, die heeft toegelicht dat het verstandig is dat eerst wordt bezien hoe het met de moeder gaat in de maanden nadat de zorgmachtiging is verlopen en zij geen gedwongen hulp en medicatie meer krijgt. De raad heeft de ouders geadviseerd te werken aan hun samenwerking en aan de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] .
Gelet op de genoemde omstandigheden, de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] alsmede zijn kwetsbaarheid, dient zijn situatie zo stabiel en duidelijk mogelijk te blijven en is afwijzing van het verzoek van de moeder in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat de situatie van de vader stabiel is en er sprake is van een goede samenwerking tussen de vader en de GI. De vader denkt en handelt in het belang van [de minderjarige] en betrekt daarbij ook de moeder. Het is daarmee dus ook in het belang van [de minderjarige] wenselijk dat de vader alleen het gezag behoudt.
5.8
De moeder heeft op de zitting verzocht om de beslissing over de vraag of gezamenlijk gezag strijdig is met het belang van [de minderjarige] , met een half jaar aan te houden, zodat de moeder kan laten zien dat zij in staat is de door haar ingezette positieve lijn vast te houden. Net als de raad in zijn advies op de zitting ziet het hof daartoe, gelet op het belang van [de minderjarige] , onvoldoende aanleiding. [de minderjarige] is op dit moment gebaat bij rust, stabiliteit en duidelijkheid. Die zijn er niet als de beslissing over het gezag nog een half jaar of langer wordt uitgesteld. Bovendien zal de zorgmachtiging, tenzij deze wordt verlengd, pas kort daarvoor aflopen, namelijk in januari 2024. Zoals hiervoor is overwogen is het vanaf dat moment aan de moeder om in de maanden daarop volgend te laten zien in hoeverre zij in staat is om zonder het gedwongen kader van een zorgmachtiging de positieve ontwikkelingen vast te houden.

6.De slotsom

Op grond van wat hiervoor is overwogen, faalt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking (onder 3.3 en 3.4 van het dictum, waarin het gezag van de moeder over [de minderjarige] is beëindigd en de vader alleen met het gezag is belast) bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
17 januari 2023, hersteld bij beschikking van 25 januari 2023, voor zover die betrekking heeft op het gezag over [de minderjarige] (dictum onder 3.3 en 3.4);
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, H. Phaff en K.A.M. van Os-ten Have en is op 29 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.op grond van artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering