ECLI:NL:GHARL:2023:7090

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
21-003604-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor belaging met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor belaging van een slachtoffer, waarbij hij onder andere stelselmatig contact zocht en inbreuk maakte op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De bijzondere voorwaarden omvatten een contactverbod met het slachtoffer en een verbod om zich in de nabijheid van de woning van de ouders van het slachtoffer te bevinden. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 750,00, ter zake van immateriële schade. De uitspraak is gedaan na onderzoek op de terechtzitting van 8 augustus 2023, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de omstandigheden van de verdachte in overweging nam. Het hof oordeelde dat de gedragingen van de verdachte een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer hebben gemaakt, wat heeft geleid tot een gevoel van onveiligheid. De verdachte was niet aanwezig bij de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep, wat het hof als contra-indicatie voor een taakstraf beschouwde. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de bescherming van het slachtoffer en de maatschappij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003604-22
Uitspraak d.d.: 22 augustus 2023
VERSTEK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 15 augustus 2022 met parketnummer 16-247420-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 augustus 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot bevestiging van het vonnis van de politierechter voornoemd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is door de politierechter ter zake van belaging veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarden – kort gezegd – een locatie- en contactverbod, een taakstraf voor de duur van 210 uren subsidiair 105 dagen hechtenis onvoorwaardelijk. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van 750 euro vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode tussen 13 juni 2020 en 6 augustus 2021 te [plaats] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- meermalen, die [slachtoffer] te bellen en/of
- die [slachtoffer] meermalen appberichten te sturen en/of
- langs te gaan op het werkadres van die [slachtoffer] en/of
- langs te gaan op het woonadres van die [slachtoffer] en/of
- ( daarbij) de banden van de auto van die [slachtoffer] leeg te laten lopen en/of
- die [slachtoffer] meermalen handgeschreven briefjes te sturen en/of
- meermalen contact op te nemen met de moeder van die [slachtoffer] ,
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode tussen 13 juni 2020 en 6 augustus 2021 te [plaats] wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- meermalen, die [slachtoffer] te bellen en
- die [slachtoffer] meermalen appberichten te sturen en
- langs te gaan op het werkadres van die [slachtoffer] en
- langs te gaan op het woonadres van die [slachtoffer] en
- ( daarbij) de banden van de auto van die [slachtoffer] leeg te laten lopen en
- die [slachtoffer] meermalen handgeschreven briefjes te sturen en
- meermalen contact op te nemen met de moeder van die [slachtoffer] ,
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
belaging.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in de periode tussen 13 juni 2020 en 6 augustus 2021 schuldig gemaakt aan belaging van [slachtoffer] . Nadat [slachtoffer] de turbulente relatie tussen haar en verdachte had beëindigd, is verdachte haar gaan lastig vallen door stelselmatig contact met haar te zoeken door haar op diverse manieren te benaderen. Ook ging verdachte langs op het werkadres van [slachtoffer] , is hij bij de woning van [slachtoffer] verschenen en heeft hij de banden van haar auto laten leeglopen. Dat verdachte door de politie op zijn gedrag is aangesproken en hem daarbij is verteld dat hij moest stoppen met het contact zoeken met [slachtoffer] heeft hem er niet van weerhouden door te gaan met zijn gedragingen die inbreuk maakten op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] . Verdachte heeft daarmee langdurig en stelselmatig een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] gemaakt. De gedragingen van verdachte hebben veel impact op [slachtoffer] gehad en bij haar een sterk gevoel van onveiligheid gecreëerd, hetgeen onder meer blijkt uit de ter terechtzitting in hoger beroep namens haar voorgedragen slachtofferverklaring.
Het hof heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 30 juni 2023 en stelt vast dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor andersoortige delicten.
Voorts heeft het hof bij de stafoplegging gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte voor zover daarvan uit het dossier blijkt. In het dossier ligt weliswaar een rapport van Reclassering Nederland d.d. 9 februari 2022, maar bij de totstandkoming daarvan heeft men niet met verdachte gesproken omdat hij niet op uitnodigingen van de reclassering heeft gereageerd. Gevolg hiervan is, dat de reclassering geen advies heeft kunnen uitbrengen aangaande een mogelijk op te leggen straf.
Het hof is van oordeel dat in beginsel oplegging van een gevangenisstraf recht doet aan de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, temeer nu verdachte door de politie door middel van een stopgesprek is gewezen op het kwalijke van zijn handelen. Dit heeft hem er niet van weerhouden door te gaan met zijn verwijtbare gedrag. Hoewel in eerste aanleg aan verdachte een taakstraf is opgelegd, ziet het hof als contra-indicatie voor het opleggen van een taakstraf thans de omstandigheid dat verdachte geen bekende woon- of verblijfplaats heeft. Ook was verdachte niet aanwezig bij de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep, zodat het hof niet heeft kunnen vaststellen of hij bereid en in staat is een taakstraf uit te voeren.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren passend en geboden is. Een voorwaardelijke gevangenisstraf moet dienen als stok achter de deur teneinde te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten. Het hof stelt hierbij als bijzondere voorwaarden dat het verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) en ook dat hij zich niet zal ophouden op of in de directe nabijheid van de woning van de ouders van [slachtoffer] , gelegen aan de [adres] te [plaats] .
Het hof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen. Gelet op de omstandigheid dat het bewezenverklaarde misdrijf is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, alsmede gelet op de aard van het bewezenverklaarde feit en de volharding waarmee verdachte is blijven proberen in contact te komen met aangeefster overweegt het hof dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom zo een misdrijf zal begaan.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 750,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof overweegt daarbij dat niet goed kan worden vastgesteld welk deel van de thans gevorderde immateriële schade het rechtstreeks gevolg is geweest van het bewezenverklaarde handelen van verdachte en welk deel van die schade gevolg is van eerdere traumatiserende ervaringen in de jarenlange relatie tussen verdachte en [slachtoffer] waarvan in het dossier is gebleken. Het hof schat daarom de hoogte van de in de onderhavige strafzaak door [slachtoffer] geleden schade op een bedrag van € 750,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat veroordeelde zich onthoudt van contact met [slachtoffer] . Dit houdt in dat veroordeelde gedurende drie jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ).
Stelt als
bijzondere voorwaardedat veroordeelde zich niet ophoudt bij of in de directe nabijheid van de woning van de ouders van [slachtoffer] , gelegen aan de [adres] te [plaats] .

Beveelt dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 6 augustus 2021.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. A. Meester, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.G. Eisma, griffier,
en op 22 augustus 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.