In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar van belanghebbende tegen waardebeschikkingen en onroerendezaakbelasting (OZB) aanslagen. De heffingsambtenaar had op 31 maart 2020 en op 28 februari, 31 maart en 31 mei 2021 waardebeschikkingen vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor de jaren 2020 en 2021. Belanghebbende heeft op 27 juli 2021 bezwaar aangetekend, maar de heffingsambtenaar verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat het niet tijdig was ingediend. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zitting op 2 augustus 2023 zijn de gemachtigde van belanghebbende en de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar gehoord. De heffingsambtenaar had de verzending van de aanslagbiljetten uitbesteed aan een derde partij, [naam3], en stelde dat de aanslagbiljetten tijdig waren verzonden. Belanghebbende betwistte dit en stelde dat hij de aanslagbiljetten niet tijdig had ontvangen, waardoor de termijn voor bezwaar overschreden was. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de aanslagbiljetten op de juiste wijze had bekendgemaakt en dat de bezwaartermijn was aangevangen op de dag na de dagtekening van de aanslagbiljetten.
Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet-ontvankelijk was verklaard in zijn bezwaar en dat de uitspraak van de rechtbank bevestigd moest worden. De kosten voor griffierecht en proceskosten werden niet toegewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.