ECLI:NL:GHARL:2023:7074

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
22/01992 t/m 22/01998
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen waardebeschikkingen en OZB-aanslagen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar van belanghebbende tegen waardebeschikkingen en onroerendezaakbelasting (OZB) aanslagen. De heffingsambtenaar had op 31 maart 2020 en op 28 februari, 31 maart en 31 mei 2021 waardebeschikkingen vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor de jaren 2020 en 2021. Belanghebbende heeft op 27 juli 2021 bezwaar aangetekend, maar de heffingsambtenaar verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat het niet tijdig was ingediend. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting op 2 augustus 2023 zijn de gemachtigde van belanghebbende en de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar gehoord. De heffingsambtenaar had de verzending van de aanslagbiljetten uitbesteed aan een derde partij, [naam3], en stelde dat de aanslagbiljetten tijdig waren verzonden. Belanghebbende betwistte dit en stelde dat hij de aanslagbiljetten niet tijdig had ontvangen, waardoor de termijn voor bezwaar overschreden was. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de aanslagbiljetten op de juiste wijze had bekendgemaakt en dat de bezwaartermijn was aangevangen op de dag na de dagtekening van de aanslagbiljetten.

Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet-ontvankelijk was verklaard in zijn bezwaar en dat de uitspraak van de rechtbank bevestigd moest worden. De kosten voor griffierecht en proceskosten werden niet toegewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 22/01992 t/m 22/01998
uitspraakdatum: 22 augustus 2023
Uitspraak van de tweeëntwintigste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 augustus 2022, nummer UTR 21/5263 tot en met 21/5269, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
Belastingsamenwerking Gemeenten en Hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 31 maart 2020 (aanslagbiljet met aanslagnummer [nummer1] ) op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van diverse onroerende zaken per waardepeildatum 1 januari 2019 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2020 vastgesteld. Tegelijkertijd met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2020 (OZB) vastgesteld voor de onroerende zaken.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen van 28 februari 2021 (aanslagbiljet met aanslagnummer [nummer2] ), 31 maart 2021 (aanslagbiljet met aanslagnummer [nummer3] ) en 31 mei 2021 (aanslagbiljet met aanslagnummer [nummer4] ) op grond van de Wet WOZ de waarde van diverse onroerende zaken per waardepeildatum 1 januari 2020 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2021 vastgesteld. Tegelijk met deze beschikkingen zijn de aanslagen OZB 2021 vastgesteld voor de onroerende zaken.
1.3.
Belanghebbende heeft op 27 juli 2021 alle hiervoor genoemde beschikkingen en aanslagen aan zijn gemachtigde verzonden en verzocht tegen die beschikkingen en aanslagen bezwaar in te dienen. De heffingsambtenaar heeft op 28 juli 2021 een aantal bezwaarschriften ontvangen met betrekking tot de onder 1.1. en 1.2. aangeduide waardebeschikkingen en OZBaanslagen. De heffingsambtenaar heeft gemachtigde per brief van 27 november 2021 verzocht toe te lichten waarom de bezwaarschriften niet binnen zes weken na dagtekening van de beschikkingen door hem zijn ontvangen. Daarop heeft de gemachtigde per brief van 14 december 2021 gereageerd. Vervolgens heeft de heffingsambtenaar belanghebbende bij uitspraak op bezwaar van 27 december 2021 niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank MiddenNederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een nader stuk ingebracht.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels MRE, als de gemachtigde van belanghebbende, en namens de heffingsambtenaar [naam1] , bijgestaan door [naam2] , taxateur.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Voor de onderhavige jaren heeft de heffingsambtenaar de digitale en fysieke verzending van aanslagbiljetten uitbesteed aan [naam3] . Het aanslagbiljet met dagtekening 31 maart 2020 en aanslagnummer [nummer1] is door de heffingsambtenaar op 17 maart 2020 aangeboden aan [naam3] . Vervolgens heeft [naam3] dat aanslagbiljet op 28 maart 2020 digitaal voor belanghebbende beschikbaar gesteld in zijn berichtenbox op MijnOverheid.nl.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft het aanslagbiljet met dagtekening 28 februari 2021 en aanslagnummer [nummer2] op 10 februari 2021 aangeboden aan [naam3] . Vervolgens heeft [naam3] dat aanslagbiljet op 19 februari 2021 digitaal voor belanghebbende beschikbaar gesteld in zijn berichtenbox op MijnOverheid.nl.
2.3.
Het aanslagbiljet met dagtekening 31 maart 2021 en aanslagnummer [nummer3] is door de heffingsambtenaar op 16 maart 2021 aangeboden aan [naam3] . Vervolgens heeft [naam3] dat aanslagbiljet op 26 maart 2021 digitaal voor belanghebbende beschikbaar gesteld in zijn berichtenbox op MijnOverheid.nl.
2.4.
De heffingsambtenaar heeft het aanslagbiljet met dagtekening 31 mei 2021 en aanslagnummer [nummer4] op 17 mei 2021 aangeboden aan [naam3] . [naam3] heeft vervolgens dat aanslagbiljet op 28 mei 2021 digitaal voor belanghebbende beschikbaar gesteld in zijn berichtenbox op MijnOverheid.nl.
2.5.
Belanghebbende heeft zijn digitale berichtenbox op MijnOverheid.nl opengesteld voor de beschikkingen die de heffingsambtenaar ten aanzien van hem vaststelt.
2.6.
Belanghebbende heeft de aanslagbiljetten zelf, zonder verdere tussenkomst van de heffingsambtenaar, verstrekt aan zijn gemachtigde.
2.7.
Ter zitting heeft de Rechtbank de heffingsambtenaar de gelegenheid gegeven om de verzendadministratie van de aanslagbiljetten over te leggen. De rechter heeft daarom het onderzoek ter zitting geschorst. Ter zitting zijn de volgende afspraken gemaakt, zo volgt uit het proces-verbaal:
1. De heffingsambtenaar overlegt de verzendadministratie van de aanslagbiljetten aan de rechtbank en aan de gemachtigde;
2. De gemachtigde krijgt vervolgens gelegenheid schriftelijk te reageren op de verzendadministratie en moet zijn reactie zowel naar de Rechtbank als naar de heffingsambtenaar sturen;
3. De Rechtbank informeert partijen over de voortgang van de zaak nadat zij de reactie van de gemachtigde heeft ontvangen.
2.8.
Per brief van 6 juli 2022 heeft de heffingsambtenaar de verzendadministratie verstuurd naar zowel de Rechtbank als de gemachtigde. Op haar beurt heeft de Rechtbank die brief op 7 juli 2022 doorgezonden aan de gemachtigde.
2.9.
De gemachtigde heeft niet op het stuk van 6 juli 2022 gereageerd.
2.10.
De Rechtbank heeft vervolgens uitspraak gedaan. In de uitspraak staat dat de Rechtbank met toestemming van partijen heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege zou blijven en dat zij per uitspraakdatum het onderzoek heeft gesloten.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in verband met het overschrijden van de termijn om bezwaar in te dienen tegen de onder 1.1. en 1.2. aangeduide waardebeschikkingen en OZB-aanslagen.
3.2.
Belanghebbende stelt dat hij de termijn om bezwaar in te dienen verschoonbaar heeft overschreden omdat de beschikkingen niet tijdig aan hem zijn verzonden. Hij stelt dat zijn bezwaarschriften ontvankelijk zijn en dat de uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd. Tevens stelt hij dat hij het stuk van 6 juli 2022 nooit heeft ontvangen, dat de Rechtbank zich niet aan de gemaakte afspraken heeft gehouden en hij nimmer toestemming heeft verleend om een nadere zitting achterwege te laten.
3.3.
De heffingsambtenaar stelt dat de respectievelijke termijnoverschrijdingen niet verschoonbaar zijn, dat de Rechtbank uitspraak kon doen en dat de uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
Belanghebbende heeft aanvankelijk een beroep gedaan op betalingsonmacht voor het griffierecht in het hoger beroep, maar vervolgens is dat griffierecht tijdig betaald. Naar het Hof van de gemachtigde heeft begrepen vervalt met de betaling het beroep op betalingsonmacht.
Formeel
4.2.
De Rechtbank heeft, zo volgt uit het proces-verbaal van de zitting, aan de heffingsambtenaar gelegenheid gegeven de verzendrapportage van de aanslagen te overleggen. De heffingsambtenaar heeft dat in een stuk, gedagtekend 6 juli 2022, gedaan. Dat stuk is in ieder geval ter zitting van het Hof aan de gemachtigde ter beschikking gesteld. De gemachtigde heeft het stuk tijdens een leespauze gelezen en hij heeft daarna verklaard dat hij in staat is op het stuk te reageren. Ter zitting is het stuk vervolgens uitgebreid aan bod gekomen waarbij de gemachtigde zijn reactie met betrekking tot het stuk naar voren heeft gebracht. Het Hof heeft die reactie van de gemachtigde bij de beoordeling betrokken. Gelet hierop kan in het midden blijven of belanghebbende in eerste aanleg gelegenheid is geboden te reageren op het stuk, nu belanghebbende in hoger beroep haar reactie heeft kunnen geven, zodat hij niet in zijn belangen is geschaad.
Inhoudelijk
4.3.
Bekendmaking van besluiten zoals waardebeschikkingen en OZB-aanslagen geschiedt door toezending of uitreiking aan belanghebbende(n). [1] Een bestuursorgaan kan een bericht dat aan een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs die weg voldoende bereikbaar is. [2]
4.4.
In artikel 2, lid 2 van de Regeling voorzieningen GDI zoals dat gold van 1 november 2015 tot 1 juli 2023 was bepaald dat de gebruiker door het activeren van zijn MijnOverheid-account dat account in gebruik nam. Daarbij maakte de gebruiker, volgens datzelfde artikellid, tevens kenbaar dat hij langs elektronische weg bereikbaar was voor het ontvangen van berichten in de berichtenbox van de door hem (gebruiker) geselecteerde afnemers. [3]
4.5.
De heffingsambtenaar heeft onweersproken gesteld dat belanghebbende zelf via zijn MijnOverheid-account kenbaar heeft gemaakt aan de heffingsambtenaar dat hij via de berichtenbox van MijnOverheid bereikbaar is voor elektronisch te verzenden post. De heffingsambtenaar was daarmee gerechtigd de onderhavige aanslagbiljetten via die berichtenbox aan belanghebbende te verzenden. Belanghebbende heeft betwist dat de aanslagbiljetten tijdig aan hem zijn verzonden. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. Uit de door de heffingsambtenaar in beroep overgelegde verzendrapportage volgt dat de aanslagbiljetten meer dan een week voorafgaand aan de dagtekening door de heffingsambtenaar aan [naam3] ter beschikking zijn gesteld voor verwerking en verzending (zie 2.1. tot en met 2.4.). Daarbij heeft de heffingsambtenaar verklaard dat de aanslagbiljetten op dat moment nog niet zijn voorzien van een barcode. De heffingsambtenaar heeft aannemelijk verklaard dat alle aanslagbiljetten pas een barcode krijgen na verwerking door [naam3] , waarna de aanslagbiljetten – mét barcode – door [naam3] digitaal of fysiek worden verzonden. Uit de door de heffingsambtenaar ingebrachte gegevens van de berichtenbox van belanghebbende volgt dat de onderhavige aanslagbiljetten steeds vóór de dagtekening van de aanslagbiljetten in belanghebbendes berichtenbox zijn gepubliceerd. Ook blijkt uit de aanslagbiljetten die tot de gedingstukken behoren, dat elk van de onderhavige aanslagbiljetten is voorzien van een barcode. Daaruit volgt dat de aanslagbiljetten door [naam3] zijn verwerkt en daarna in de berichtenbox van belanghebbende op MijnOverheid.nl zijn geplaatst. Het Hof ziet geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid en volledigheid van de overgelegde gegevens. Gelet op de uit de stukken af te leiden gang van zaken heeft de heffingsambtenaar geen nader onderzoek hoeven doen – zoals belanghebbende stelt – naar de interne gang van zaken bij [naam3] . De voor de beoordeling van het geschil relevante gang van zaken is immers sluitend af te leiden uit de door de heffingsambtenaar opgemaakte verzendrapportage nu daarin onder de noemer “publicatiedatum” voor elk bericht staat vermeld vanaf welke datum dat bericht kan worden geraadpleegd door belanghebbende. Evenmin leidt belanghebbendes algemeen geformuleerde en niet onderbouwde standpunt dat [naam3] niet betrouwbaar zou zijn, wat daar verder ook van zij, tot een andere conclusie.
4.6.
Nu de aanslagbiljetten op de juiste wijze bekend zijn gemaakt op de respectievelijke datums zoals opgenomen in 2.1. tot en met 2.4., is de bezwaartermijn aangevangen op de dag na die waarop de aanslagbiljetten zijn gedagtekend. [4] Belanghebbende heeft buiten de bezwaartermijnen van alle voorliggende waardebeschikkingen en OZB-aanslagen zijn bezwaarschriften ingediend. Hij heeft niets aangevoerd dat ertoe kan leiden dat die termijnoverschrijdingen verschoonbaar zijn. De bezwaarschriften zijn terecht nietontvankelijk verklaard.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, lid van de tweeëntwintigste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van de Lagemaat als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2023
De griffier, De voorzitter,
(G.J. van de Lagemaat) (J.W. Keuning)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 24 augustus 2023
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Zie artikel 3:41, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.Zie artikel 2:14, lid 1, Awb.
3.Op grond van artikel 1 van de Regeling voorzieningen GDI werd onder
4.Zie hoofdstuk XV, paragraaf 4 van de Gemeentewet in verbinding met artikel 22j van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen.