ECLI:NL:GHARL:2023:7070

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
22/01811 t/m 22/01815
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid beroep door niet tijdig betalen griffierecht in WOZ-zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was voldaan. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarden van verschillende onroerende zaken, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. Na een procedure bij de rechtbank, waarin belanghebbende een beroep op betalingsonmacht deed, werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep heeft de gemachtigde van belanghebbende een rekeningafschrift overgelegd waaruit blijkt dat het griffierecht op tijd was betaald. Het Hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk had verklaard, omdat het griffierecht binnen de gestelde termijn was voldaan. Het Hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor een inhoudelijke behandeling van het beroep. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en moet het griffierecht van € 136 worden vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 22/01811 tot en met 22/01815
uitspraakdatum: 22 augustus 2023
Uitspraak van de tweeëntwintigste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 juli 2022, nummers UTR 21/1372, UTR 21/1375, UTR 21/1377, UTR 21/1378 en UTR 21/1381, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht (BGHU)(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de WOZ-waarden van de onroerende zaken, gelegen aan de [adres1] 30 D te [woonplaats] , de [adres2] 18 te [woonplaats] , de [adres3] 107 te [plaats1] , de [adres4] 30 BS te [woonplaats] en de [adres5] 13 B te [woonplaats] vastgesteld.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikkingen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank MiddenNederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft voor de zitting nadere stukken ingestuurd.
1.5.
Het onderzoek ter digitale zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2023. Daarbij is verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels MRE als de gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde). Namens de heffingsambtenaar zijn [naam1] en taxateur [naam2] verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal gemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Met dagtekening 24 april 2021 heeft de griffier van de Rechtbank aan de gemachtigde van belanghebbende een griffierechtnota ter hoogte van € 49 verzonden. Daarin is – voor zover relevant – vermeld:
“In uw zaak is het griffierecht € 49,00. Het bedrag moet uiterlijk vier weken na de datum op deze nota zijn bijgeschreven op bankrekening
NL51 INGB 0705 0049 96, ten name van Griffie LDCR met vermelding van betalingskenmerk
6000 8591 0288 9970.”
2.2.
Met dagtekening 23 mei 2021 is aangetekend een herinnering voor het voldoen van het griffierecht verzonden, waarbij aan belanghebbende opnieuw een termijn van vier weken na dagtekening van die brief is gegeven om het verschuldigde griffierecht te voldoen. In deze brief zijn dezelfde betalingsgegevens opgenomen als vermeld in 2.1.
2.3.
Per brief van 1 juni 2021 heeft de gemachtigde aan de Rechtbank bericht een beroep op betalingsonmacht te doen voor wat betreft het verschuldigde griffierecht.
2.4.
Per brief van 18 juni 2021 heeft de griffier van de Rechtbank aan de gemachtigde verzocht het beroep op betalingsonmacht binnen een week na verzending van die brief te onderbouwen. De griffier heeft er daarbij op gewezen dat als hij binnen die termijn geen onderbouwing van het verzoek ontvangt, het verzoek zal worden afgewezen en dat belanghebbende geen gelegenheid zal worden gegeven tot aanvulling van de onderbouwing.
2.5.
De gemachtigde heeft daarop per brief van 22 juni 2021 gereageerd en stukken van verschillende andere rechtbanken en een draagkrachtverklaring van zijn eigen vennootschap ingestuurd, maar geen gegevens die zien op de betalingscapaciteit van belanghebbende.
2.6.
Per brief van 8 juli 2021 heeft de griffier van de Rechtbank het beroep op betalingsonmacht afgewezen.
2.7.
Met dagtekening 11 juli 2021 is een aangetekend een herinnering voor het voldoen van het griffierecht verzonden, waarbij aan belanghebbende opnieuw een termijn van vier weken na dagtekening van die brief is gegeven om het verschuldigde griffierecht te voldoen. In deze brief wordt er op gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, er rekening mee moet worden gehouden dat de gerechtelijke procedure niet inhoudelijk zal worden behandeld. Het in deze brief vermelde betalingskenmerk 1000 8591 0297 7177 wijkt af van het kenmerk dat is genoemd in de twee eerder verzonden nota’s. Voor het overige zijn de betalingsgegevens gelijk.
2.8.
Per brief van 19 juli 2021 heeft de gemachtigde opnieuw, en gelijkluidend aan het eerdere verzoek, een beroep op betalingsonmacht gedaan.
2.9.
Per brief van 28 februari 2022 heeft de gemachtigde diverse, algemene grieven ten aanzien van de griffierechtnota’s gestuurd naar de griffier van de Rechtbank. Hij verzoekt daarin onder meer om de betalingskenmerken zoals vermeld op de nota’s genoemd onder 2.1., 2.2. en 2.7.
2.10.
De griffier van de Rechtbank heeft de gemachtigde per brief van 14 april 2022 de gevraagde kopieën van de nota’s toegestuurd.
2.11.
Per brieven van 15 april 2022 en 16 juni 2022 heeft de gemachtigde nogmaals diverse, algemene grieven ten aanzien van de griffierechtnota’s naar de griffier van de Rechtbank gestuurd.
2.12.
De Rechtbank heeft belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep omdat het griffierecht volgens de Rechtbank niet was voldaan.

3.Geschil

In geschil is of de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet (tijdig) betalen van het griffierecht.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 8:41, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt van de indiener van een beroepschrift – indien door een natuurlijke persoon beroep is ingesteld – door de griffier een griffierecht geheven van € 49 (tarief 2020).
4.2.
Ingevolge artikel 8:41, vierde lid, van de Awb deelt de griffier de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid. Deze leden schrijven voor dat indien het griffierecht niet binnen de daarvoor gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie is gestort, het beroep niet-ontvankelijk is, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
Ter zitting bij het Hof heeft het Hof op verzoek van de gemachtigde de betalingskenmerken van de in 2.1., 2.2. en 2.7. genoemde griffierechtnota’s voorgelezen. Met die betalingskenmerken heeft de gemachtigde meteen in de ING Bankieren app op zijn telefoon gezocht naar een overschrijving. Onmiddellijk daarna heeft hij per e-mail een rekeningafschrift naar de griffier (met cc aan de heffingsambtenaar) verstuurd. Uit dit rekeningafschrift blijkt dat de gemachtigde met dagtekening 18 juni 2021 een bedrag van € 49 heeft overgemaakt op het bankrekeningnummer genoemd in 2.1. met vermelding van het in de nota’s van 24 april en 23 mei 2021 genoemde betalingskenmerk.
4.4.
De heffingsambtenaar heeft gesteld dat het ter zitting verstrekken van het rekeningafschrift tardief is. Het Hof volgt de heffingsambtenaar daarin niet, nu het een stuk van geringe omvang betreft en de strekking meteen duidelijk is, zodat het geen nadere bestudering vergt, terwijl ook overigens grond ontbreekt waarop het tardief verklaard zou moeten worden.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat de Rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet-voldoen van het griffierecht, nu op grond van het rekeningafschrift vast is komen te staan dat het griffierecht binnen de in de brief van 23 mei 2021 gegeven termijn is voldaan.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond. Het Hof wijst de zaken terug naar de Rechtbank om met inachtneming van deze uitspraak op het beroep te beslissen.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Het Hof ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken. Daarnaast moet de heffingsambtenaar het in hoger beroep geheven griffierecht van € 136 vergoeden.
5.2.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 837 (1 punt voor hogerberoepschrift, 1 punt voor zitting, wegingsfactor 0,5, waarde per punt € 837).

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en wijst de zaken terug naar de Rechtbank om met inachtneming van deze uitspraak op het beroep te beslissen,
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 837 en;
  • gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het in hoger beroep geheven griffierecht van € 136 aan belanghebbende vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. W. Keuning als lid van de tweeëntwintigste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van de Lagemaat als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2023
De griffier, De voorzitter,
(G.J. van de Lagemaat) (J.W. Keuning)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 24 augustus 2023
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.