ECLI:NL:GHARL:2023:7034

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
200.310.458
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en frustratie van verhaal door turboliquidatie binnen concernstructuur

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van Vité Beheer B.V. en Dupatech B.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de aansprakelijkheid van (indirect) bestuurders voor het frustreren van verhaal door middel van een turboliquidatie. Global Pack Packaging Solutions Inc. had een machine gekocht van Dutch Printing & Packaging Technology B.V. (DPPT), maar deze machine is nooit geleverd. Na een dagvaarding door Global Pack, ging DPPT in turboliquidatie, waarbij alle activa en schulden, behalve de schuld aan Global Pack, werden overgedragen aan Dupatech. Global Pack vorderde betaling van de schade die zij had geleden door de niet-levering van de machine en stelde dat Vité Beheer en [appellant3] onrechtmatig hadden gehandeld door het verhaal voor hun vordering te frustreren.

Het hof oordeelde dat Vité Beheer en [appellant3] ernstig verwijtbaar onrechtmatig hadden gehandeld, omdat zij wisten dat DPPT geen verhaal zou bieden voor de vordering van Global Pack. Het hof bevestigde dat de bestuurders aansprakelijk zijn op grond van artikel 2:11 BW, omdat zij de liquidatie en de overdracht van activa hadden bewerkstelligd zonder rekening te houden met de vordering van Global Pack. Het hof bekrachtigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en veroordeelde Vité c.s. tot betaling van de proceskosten aan Global Pack. De zaak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders in situaties van turboliquidatie en de noodzaak om de belangen van schuldeisers in acht te nemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.310.458
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 362513
arrest van 22 augustus 2023
in de zaak van

1.Vité Beheer B.V.,

die is gevestigd in Barneveld,
hierna: Vité Beheer,
2.
Dupatech B.V.,
die is gevestigd in Raalte,
hierna: Dupatech,
3.
[appellant3],
die woont in [woonplaats1] ,
hierna: [appellant3] ,
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als gedaagden,
hierna samen te noemen: Vité c.s.,
advocaat: mr. J.J.O. Zandt,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
Global Pack Packaging Solutions Inc.,
die is gevestigd in Kingsville, Ontario (Canada)
en bij de rechtbank optrad als eiseres,
hierna: Global Pack,
advocaat: mr. B.W. Wijnstekers.

1.De procedure bij de rechtbank

Naar aanleiding van het tussenarrest van 29 november 2022 heeft op 7 juni 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal), waarop een reactie gekomen is van Vité c.s. In dit proces-verbaal is akte verleend van producties 62 tot en met 94 van Vité c.s. Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

Inleiding
2.1.
Global Pack heeft bij Dutch Printing & Packaging Technology B.V. (hierna: DPPT) een machine gekocht. Deze machine is nooit bij Global Pack in Canada aangekomen. Global Pack heeft DPPT gedagvaard om de koopprijs terug te betalen en haar schade te vergoeden. Vlak na die dagvaarding is DPPT door een turboliquidatie opgehouden te bestaan. Voorafgaand aan deze turboliquidatie zijn alle activa en schulden van DPPT, behalve de schuld aan Global Pack, overgenomen door Dupatech. Global Pack spreekt in verband daarmee nu Vité c.s. aan.
Samenvatting van de feiten
2.2.
Het hof gaat uit van de feiten zoals de rechtbank die heeft vastgesteld in r.o. 2.1 tot en met 2.8 van het tussenvonnis van 2 september 2020 en r.o. 2.2 tot en met 2.7 van het eindvonnis van 15 december 2021. Deze feiten komen samengevat en waar nodig aangepast en aangevuld op het volgende neer.
2.3.
Tot medio september 2019 was [appellant3] enig aandeelhouder en bestuurder van Vité Beheer. Vité Beheer was op dat moment enig aandeelhouder en bestuurder van onder andere DPPT en Holding Dupatech B.V. Holding Dupatech B.V. was destijds samen met Hiems B.V. (waarvan de heer [naam1] , hierna: [naam1] , de aandeelhouder is) aandeelhouder en bestuurder van Dupatech Injection Moulding B.V. (hierna: DIM). Vité Beheer is of was ook 49% aandeelhouder in de Turkse onderneming Dupatech Makine iMalat Sanayi ve ticaret A.S. (hierna: DMI SA).
2.4.
Op 14 december 2018 heeft Global Pack een machine gekocht van DPPT, handelend onder de naam Dupatech. Deze machine is geproduceerd door DMI SA maar verduisterd en nooit naar Global Pack verscheept. Global Pack heeft vervolgens op 16 augustus 2019 de koopovereenkomst met DPPT ontbonden en op 30 augustus 2019 ten laste van DPPT conservatoire beslagen proberen te leggen, die echter geen doel hebben getroffen. Op 12 september 2019 heeft Global Pack aan DPPT een dagvaarding laten betekenen. In de daarmee aangespannen procedure is op 15 januari 2020 bij verstek uitspraak gedaan (verbeterd op 12 februari en 29 april 2020). De rechtbank heeft voor recht verklaard dat de koopovereenkomst is ontbonden en heeft DPPT veroordeeld om aan Global Pack te betalen: € 410.162,50, USD 30.580, € 38.000 en USD 94.508,75 en € 4.580,54 aan buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, met wettelijke rente over deze bedragen.
2.5.
DPPT is op 17 september 2019 in een turboliquidatie ontbonden wegens gebrek aan baten. Voorafgaand aan deze turboliquidatie zijn alle activa en schulden van DPPT, behalve de schuld aan Global Pack, ondergebracht in DIM. In september/oktober 2019 heeft ook een herstructurering van de Dupatech-groep plaatsgevonden, waarbij Vité Beheer 40% van haar aandelen in Holding Dupatech B.V. aan Hiems B.V. heeft verkocht. De resterende 60% aandelen in Holding Dupatech B.V. heeft [appellant3] in een nieuwe besloten vennootschap, Alvi B.V., ondergebracht. Holding Dupatech B.V. is vervolgens enig aandeelhouder en bestuurder geworden van DIM. Op 11 oktober 2019 is de statutaire naam van DIM veranderd in Dupatech B.V.
De vorderingen; het oordeel van de rechtbank en de uitkomst van het hoger beroep
2.6.
Global Pack heeft bij de rechtbank samengevat gevorderd dat Vité c.s. hoofdelijk worden veroordeeld om aan Global Pack te betalen: € 410.162,50, USD 30.580, € 38.000, USD 94.508,75 en € 16.890,87, beslagkosten en proceskosten, met wettelijke rente over deze bedragen. Daarnaast heeft Global Pack gevorderd om Vité c.s. op straffe van een dwangsom te veroordelen om inlichtingen te verschaffen over hun inkomens- en vermogenspositie en voor verhaal vatbare goederen. Global Pack heeft ook incidenteel gevorderd om Vité c.s. afschrift te laten verstrekken van bescheiden. Vité c.s. hebben incidentele vorderingen ingesteld om Global Pack te verplichten zekerheid te stellen voor proceskosten en om de door Global Pack gelegde conservatoire beslagen op te heffen.
2.7.
De rechtbank heeft de vorderingen van Global Pack in de hoofdzaak voor de gevorderde bedragen toegewezen, alsook € 10.780,94 aan beslagkosten en € 11.533,67 aan proceskosten, met wettelijke rente over deze bedragen. De vordering tot het door Vité c.s. verschaffen van inlichtingen over hun inkomens- en vermogenspositie en voor verhaal vatbare goederen is afgewezen. De incidentele vordering van Global Pack tot het verstrekken van afschrift van bescheiden is toegewezen, de incidentele vordering van Vité c.s. tot het stellen van zekerheid ook. De incidentele vordering van Vité c.s. tot opheffing van de gelegde beslagen is afgewezen.
2.8.
Vité c.s. willen in hoger beroep dat het eindvonnis van 15 december 2021 wordt vernietigd en de vorderingen van Global Pack alsnog worden afgewezen met terugbetaling van wat Vité c.s. aan Global Pack ter uitvoering van het vonnis hebben betaald. Het hoger beroep slaagt echter niet. Het hof legt hieronder uit waarom.

3.Het oordeel van het hof

Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht
3.1.
Omdat Global Pack gevestigd is in Canada heeft deze zaak een internationaal karakter. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter bevoegd is op grond van artikel 4 lid 1 van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-Vo 2012). De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast op de vordering van Global Pack. Partijen hebben daartegen geen bezwaar gemaakt in hoger beroep. Ook het hof zal daarom daarvan uitgaan.
De vordering van Global Pack op DPPT staat vast
3.2.
Vité c.s. komen ertegen op dat de rechtbank heeft geoordeeld dat niet meer beoordeeld hoeft te worden of DPPT tegenover Global Pack aansprakelijk is. Het hof volgt Vité c.s. niet in hun betoog. Met het verstekvonnis is vastgesteld dat Global Pack een vordering heeft op DPPT. Tegen dit verstekvonnis is geen rechtsmiddel ingesteld. DPPT heeft tegen deze vordering ook geen verweer gevoerd. Tussen DPPT en Global Pack staat dus vast dat Global Pack een vordering heeft op DPPT in de omvang van het verstekvonnis. Op de vraag of DPPT aansprakelijk was jegens Global Pack hoeft het hof dus niet meer in te gaan. Ook de omvang van de vordering van Global Pack op DPPT hoeft niet meer beoordeeld te worden.
3.3.
Dat de in het verstekvonnis tussen Global Pack en DPPT vastgestelde feiten geen gezag van gewijsde hebben in het dispuut tussen Global Pack en Vité c.s. maakt dat niet anders. Global Pack heeft Vité c.s. namelijk niet aangesproken omdat de machine niet geleverd is, maar omdat Vité c.s. onrechtmatig hebben gehandeld als (indirect) bestuurders, aandeelhouders en wederpartij van DPPT door, kort gezegd, verhaal voor de vordering op DPPT te frustreren. Het hof komt ook niet aan een (her)beoordeling van de vordering van Global Pack op DPPT toe op de door Vité c.s. gestelde grond dat in de hypothetische situatie dat de beweerdelijke onrechtmatige daad van Vité c.s. niet zou hebben plaatsgevonden, door DPPT alsnog verzet zou zijn ingesteld en door haar verweer zou zijn gevoerd tegen deze vordering van Global Pack. Dit standpunt van Vité c.s. miskent dat het relevante verwijt van Global Pack niet is dat een turboliquidatie heeft plaatsgevonden, maar dat verhaal voor de vordering is gefrustreerd. Het hypothetische scenario waarmee moet worden vergeleken is dat deze beweerdelijke frustratie van verhaal niet zou hebben plaatsgevonden. Dat Global Pack de vereffening had moeten heropenen en DPPT dan alsnog na kennisneming van het verstekvonnis in verzet verweer had kunnen voeren, volgt het hof ook niet. Global Pack was niet gehouden de vereffening van DPPT te heropenen. Vité c.s. zelf hebben dat ook niet gedaan en ook niet onderbouwd waarom zij daartoe gerechtigd zouden zijn. De vordering van Global Pack op DPPT staat daarom vast.
Bestuurdersaansprakelijkheid van Vité Beheer en [appellant3]
3.4.
Vervolgens moet beoordeeld worden of Vité Beheer en [appellant3] onrechtmatig hebben gehandeld door betaling en verhaal voor deze vordering van Global Pack op DPPT te frustreren. De rechtbank heeft dit vastgesteld en Vité c.s. komen daartegen op.
3.5.
De rechtbank heeft de volgende maatstaf toegepast. Daartegen is geen bezwaar gemaakt en het hof is van oordeel dat dit de juiste maatstaf is. Als een rechtspersoon wanprestatie pleegt of een onrechtmatige daad begaat, is het uitgangspunt dat alleen die rechtspersoon aansprakelijk is. Onder bijzondere omstandigheden kan ook de bestuurder van deze rechtspersoon – en vult het hof aan, de indirecte bestuurder van de rechtspersoon op grond van art. 2:11 BW – aansprakelijk zijn. Een bestuurder is mogelijk naast de rechtspersoon aansprakelijk als hij heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In het algemeen mag alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Het ligt op de weg van Global Pack om te stellen en zo nodig te bewijzen dat Vité Beheer en [appellant3] onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld.
3.6.
Het hof is van oordeel dat Vité Beheer – en op grond van art. 2:11 BW dus ook [appellant3] – ernstig verwijtbaar onrechtmatig heeft gehandeld, omdat zij wist of had moeten weten dat als gevolg van haar handelen DPPT geen verhaal zou bieden voor de vordering van Global Pack, terwijl onvoldoende is betwist dat anders de vordering van Global Pack wel verhaalbaar zou zijn geweest. Het hof licht dat oordeel hierna toe.
Vité Beheer en [appellant3] wisten of hadden moeten weten dat Global Pack een vordering op DPPT zou hebben en dat als gevolg van hun handelen DPPT geen verhaal zou bieden
3.7.
Het hof stelt het volgende voorop. Vité Beheer en [appellant3] wisten of hadden moeten weten dat, nu tegen de vordering van Global Pack op DPPT geen verweer werd gevoerd, de vordering van Global Pack zou worden toegewezen. Zij hadden daar bij de overdracht van de onderneming van DPPT en de liquidatie van DPPT dus rekening mee moeten houden. Vaststaat verder dat alle activa en schulden van DPPT, behalve de schuld aan Global Pack, van DPPT naar DIM zijn overgebracht en dat DPPT vervolgens door een turboliquidatie is opgeheven. Het is evident dat als gevolg daarvan DPPT geen verhaal meer zou bieden voor de vordering van Global Pack.
3.8.
Het hof leidt uit de volgende omstandigheden af dat het de bedoeling van Vité Beheer en [appellant3] was om door de liquidatie en het voorafgaand daaraan onderbrengen van DPPT’s activa in Dupatech het verhaal van Global Pack te frustreren. De belangrijkste aanwijzing daarvoor is dat onbetwist is dat alleen de schuld aan Global Pack in DPPT is achtergebleven. Daarnaast toont de brief van 3 oktober 2019 van de (vorige) advocaat van Vité Beheer aan de rechtbank (productie 19 bij dagvaarding) aan dat Vité Beheer op de hoogte was van de vordering, maar dacht met de ontbinding van DPPT deze procedure zinloos gemaakt te hebben. Het hof leidt daaruit, in samenhang met de turboliquidatie enkele dagen na betekening van de dagvaarding, af dat Vité Beheer en [appellant3] de bedoeling hadden om ervoor te zorgen dat Global Pack bij DPPT geen verhaal zou kunnen halen, zodat een verdere procedure zinloos was, terwijl de andere crediteuren van DPPT wel betaald zijn. Het hof oordeelt hierna dat Vité c.s. onvoldoende gemotiveerd hebben betwist dat Dupatech de onderneming van DPPT heeft voortgezet en dat deze onderneming nog verdienvermogen had en verhaal bood. In die omstandigheden hebben Vité Beheer en [appellant3] met dit samenstel van handelingen ernstig verwijtbaar jegens Global Pack gehandeld.
3.9.
Dat Vité Beheer en [appellant3] ervan uitgingen dat de vordering van Global Pack betwist was en ten onrechte was ingesteld of dat het verstekvonnis in de zaak tegen DPPT pas na de turboliquidatie is gewezen doet hieraan niet af. Door toe te laten dat DPPT verstek heeft laten gaan en geen verweer heeft gevoerd hebben Vité Beheer en [appellant3] zichzelf de mogelijkheid ontnomen de vordering (via DPPT) te betwisten. Als Vité Beheer en [appellant3] zich vergist hebben in de gevolgen van het verstek van DPPT, of de gevolgen van de gevolgde handelwijze bij de overdracht van de onderneming van DPPT en de turboliquidatie, mogelijk door verkeerde adviezen van hun vorige advocaat, moet dat voor hun rekening blijven. Dat de herstructurering van de Dupatech-groep al langer gepland was in verband met de deelname van [naam1] en mevrouw [naam2] maakt het handelen van Vité Beheer en [appellant3] niet minder ernstig verwijtbaar, omdat de dagvaarding door Global Pack voor hen aanleiding had moeten zijn hun handelen te heroverwegen. Dat DPPT is geliquideerd omdat de onderneming niet meer levensvatbaar was, is, zoals het hof hieronder toelicht, onvoldoende gemotiveerd, maar verklaart ook niet waarom Vité c.s. dan niet over zijn gegaan tot een vereffening van DPPT waarbij wel rekening werd gehouden met de vordering van DPPT.
Zonder het handelen van Vité Beheer en [appellant3] zou er voldoende verhaal zijn geweest
3.10.
Vité c.s. betwisten echter ook dat zij aansprakelijk zijn, omdat volgens hen Global Pack ook geen verhaal zou hebben gehad als de turboliquidatie en het overnemen van de activa en passiva van DPPT niet zouden hebben plaatsgevonden. Om die reden hebben Vité Beheer en [appellant3] verhaal niet gefrustreerd en ontbreekt volgens Vité c.s. het causale verband tussen de onrechtmatige daad en de schade.
3.11.
Het hof stelt voorop dat gezien de zeggenschap van Vité Beheer (als aandeelhouder en bestuurder) over DPPT en Dupatech en de verwevenheid van de bedrijfsvoering van DPPT en Dupatech, waarbij volgens de boekhouder van DPPT sinds april 2018 feitelijk de (financiële) bedrijfsvoering van DPPT door Dupatech werd gedaan (zie memorie van grieven 6.3 en productie 30 eerste aanleg van Vité c.s.), op Vité Beheer en [appellant3] een verzwaarde motiveringsplicht rust. Van hen mag verwacht worden ter motivering van hun betwisting concrete informatie te verschaffen om Global Pack aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering te verschaffen. Het hof oordeelt dat Vité Beheer en [appellant3] onvoldoende aan deze verzwaarde motiveringsplicht hebben voldaan.
3.12.
Bij het beantwoorden van de vraag of en zo ja welk verhaal DPPT zou hebben geboden bij afwezigheid van de turboliquidatie en daaraan voorafgaande overname door Dupatech van haar activa en passiva moet naar het oordeel van het hof uitgegaan worden van een voortzetting van de onderneming van DPPT. Het hof volgt niet het betoog van DPPT dat deze onderneming feitelijk is afgebouwd of niet levensvatbaar was. De vraag is dus niet in hoeverre DPPT bij een faillissement (of liquidatie en vereffening buiten insolventie) verhaal had geboden, maar of de onderneming van DPPT bij voortzetting voldoende verdienvermogen en/of verhaal zou hebben geboden. Het hof oordeelt dat Vité c.s. onvoldoende gemotiveerd hebben betwist dat de onderneming van DPPT is voortgezet. De activiteiten van DPPT bestonden ook volgens Vité c.s. (zie productie 85 hoger beroep Vité c.s.) niet uitsluitend uit de verkoop van thermoformers, maar ook uit andere activiteiten. [appellant3] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard:
“In 2018 werd mij duidelijk dat wij een stuk lieten liggen van wat DPPT altijd gedaan heeft. Toen hebben we eigenlijk [naam1]en [naam2]aangetrokken om dat stuk weer te laten oppakken in de BV die nu DIM Dupatech BV heet.”(pagina 9 proces-verbaal). Voor zover Vité c.s. betogen dat de thermoformer-activiteiten zijn stopgezet, is niet gegeven dat de andere activiteiten niet zijn voortgezet. Onvoldoende is toegelicht dat deze activiteiten niet als een voortzetting van de onderneming van DPPT gezien moeten worden. Het huidige Dupatech heeft bovendien in 2019 en 2021 ook thermoformers verkocht (productie 85 hoger beroep Vité c.s.). Het lijkt er dus op dat Dupatech deze activiteiten niet volledig heeft stopgezet. Ook als [naam1] en mevrouw [naam2] extra activiteiten hebben ingebracht, betekent dat niet dat de onderneming van DPPT niet is voortgezet, omdat deze extra activiteiten immers in aanvulling op die van DPPT kunnen zijn uitgevoerd. Het hof concludeert dan ook dat onvoldoende is betwist dat Dupatech de onderneming van DPPT heeft voortgezet.
3.13.
Het hof oordeelt vervolgens dat Vité c.s. onvoldoende hebben gemotiveerd dat het door Dupatech overgenomen bedrijf onvoldoende verdienvermogen had om, op termijn, de vordering van Global Pack te kunnen voldoen. Het hof wil aannemen dat in 2018 en 2019 DPPT een slecht resultaat heeft bereikt door de verduistering van de machine voor Global Pack en problemen met de deelneming in Turkije. Daarmee is echter niet gegeven dat DPPT niet in staat was om in de toekomst met haar andere of soortgelijke activiteiten inkomsten te generen. Uit de voorzetting van de onderneming in Dupatch blijkt juist ook dat de aandeelhouders van Dupatech dat ook zo zagen.
3.14.
Gezien de voortzetting van de onderneming van DPPT en de verwevenheid van DPPT en Dupatech is voor een beoordeling van het verdienvermogen niet alleen inzicht in de omzet en de winst van DPPT voorafgaand aan de overname noodzakelijk, maar ook inzicht in de activiteiten, omzet en winstcijfers van Dupatech na de overname. Vité c.s. hebben nagelaten om een duidelijk overzicht in het geding te brengen van de verschillende activiteiten van DPPT en Dupatech en de opbrengsten en winst die met deze verschillende activiteiten zijn behaald na de overname. Dat had wel van Vité c.s. verwacht mogen worden, nu de gegevens om dit inzichtelijk te maken geheel in de macht van Vité c.s. liggen en de vraag of de onderneming van DPPT die door Dupatech is overgenomen voldoende verdienvermogen had tot de kern van het debat tussen partijen behoort. Indien daarbij onderscheid gemaakt had moeten worden tussen nieuwe activiteiten van Dupatech ten opzichte van DPPT had het op de weg van Vité c.s. gelegen om dat onderscheid te maken en dat te onderbouwen met relevante en controleerbare gegevens. De vlak voor de mondelinge behandeling overgelegde boekhouding van DPPT biedt dit inzicht niet. Het hof oordeelt daarom dat onvoldoende gemotiveerd is betwist dat de overgenomen onderneming van DPPT voldoende verdienvermogen had om de vordering van Global Pack, al dan niet op termijn, te betalen.
3.15.
Het hof oordeelt verder dat onvoldoende gemotiveerd is betwist dat door de verkoop van de voorraad tegen een prijs iets hoger dan de liquidatiewaarde, verhaal door Global Pack is gefrustreerd. De voorraad is voor € 126.500 door Dupatech overgenomen, terwijl een waardering op basis van onderhandse verkoopwaarde op € 226.700 uitkwam (productie 91 in hoger beroep van Vité c.s.). Vité c.s. wijzen erop dat deze voorraad grotendeels nog altijd op voorraad is en geen courante waarde zou hebben, zodat de betaalde koopprijs een reële prijs betrof. Het hof oordeelt anders: de onderneming van DPPT is, zoals het hof hiervoor al heeft geoordeeld, voortgezet. Blijkbaar was voor Dupatech op dat moment de voorraad van waarde. Waarom er reden was op het moment van overname om aan te nemen dat deze voorraad alleen nog tegen liquidatiewaarde verkocht kon worden hebben Vité c.s. niet duidelijk gemaakt. Zelfs als juist is dat onderdelen van deze voorraad niet meer verkocht konden worden, betekent dat niet dat op het moment van overname ook van de liquidatiewaarde uitgegaan moest worden. Het hof oordeelt dan ook dat onvoldoende gemotiveerd betwist is dat voor het verschil tussen de koopprijs en de onderhandse verkoopwaarde benadeling van Global Pack heeft plaatsgevonden.
3.16.
Vité c.s. hebben voorts gewezen op de schulden van DPPT aan ECP Nederland B.V. en ECP Factoring B.V., waarvoor een pandrecht op de activa van DPPT zou zijn gevestigd, zodat verhaal door Global Pack illusoir zou zijn geweest. Het hof oordeelt dat dit mogelijk problematisch zou zijn geweest als de onderneming van DPPT zou zijn geliquideerd. Nu deze onderneming echter is voortgezet en niet is gesteld dat deze onderneming niet meer aan haar lopende verplichtingen kon voldoen, is onvoldoende gemotiveerd dat deze schulden in de weg zouden staan aan toekomstig verdienvermogen. Dat DPPT “technisch failliet” zou zijn, zoals Vité c.s. hebben gesteld, volgt misschien uit een negatief eigen vermogen van DPPT. Daarmee is echter nog niet gegeven dat de onderneming niet levensvatbaar zou zijn of in de toekomst geen inkomsten had kunnen genereren om Global Pack af te lossen.
3.17.
Omdat het hof op grond van het bovenstaande van oordeel is dat onvoldoende gemotiveerd betwist is dat de vordering van Global Pack verhaald kon worden, hoeft het hof de vraag in hoeverre de verrekeningen in rekening courant tussen DPPT en Dupatech onttrekkingen waren, of het instellen van een vordering tegen DMI SA zinnig was en in hoeverre betalingen aan gelieerde partijen selectief betaald zijn niet meer te beantwoorden. Het hof gaat ook voorbij aan het argument van Vité c.s. dat het niet onrechtmatig is als DPPT toekomstige inkomsten naar Dupatech verlegd heeft (spreekaantekeningen Vité c.s. eerste aanleg onder 3(e)), omdat het van oordeel is dat daarin wel degelijk frustratie van verhaal gelegen kan zijn.
Dupatech is ook aansprakelijk
3.18.
De rechtbank heeft ook Dupatech aansprakelijk gehouden. Daartegen komen Vité c.s. op. Het hof deelt het oordeel van de rechtbank. Dupatech heeft meegewerkt aan het onrechtmatig frustreren van verhaal door Vité Beheer en [appellant3] . Dat de kennis van Vité Beheer en [appellant3] ook aan Dupatech toegerekend moet worden omdat Vité Beheer en [appellant3] op het betreffende moment (indirect) bestuurder van Dupatech waren staat in hoger beroep vast, nu er geen grief tegen dat oordeel van de rechtbank is gericht. Het is onrechtmatig van Dupatech om, terwijl zij wist of had moeten weten dat daarmee verhaal door Global Pack gefrustreerd werd, aan de overname van de onderneming van DPPT mee te werken op de manier waarop dat in dit geval gedaan is. De overige klachten van Vité c.s. tegen het oordeel van de rechtbank ten aanzien van Dupatech slagen niet om de redenen die hiervoor zijn gegeven ten aanzien van Vité Beheer en [appellant3] .
Bewijsaanbiedingen
3.19.
Het hof gaat voorbij aan de verschillende aanbiedingen tot het leveren van bewijs Vité c.s., omdat deze, voor zover al voldoende concreet, niet kunnen leiden tot een ander oordeel en omdat het hof aan bewijs niet toekomt nu Vité c.s. onvoldoende heeft voldaan aan haar verzwaarde motiveringsplicht, zoals hierboven uiteengezet.
Slotsom
3.20.
Het hoger beroep slaagt niet en het hof zal het vonnis van de rechtbank bekrachtigen. Voor zover Global Pack bezwaar heeft gemaakt tegen de voor de mondelinge behandeling (gedeeltelijk te laat) ingediende omvangrijke producties van Vité c.s., heeft zij bij behandeling van die klacht geen belang meer. Voor zover Vité c.s. is opgekomen tegen de andere grondslagen van de vordering van Global Pack heeft zij bij die klachten geen belang, omdat die niet tot een ander resultaat kunnen leiden.
3.21.
Gelet op deze uitkomst is de vordering van Vité c.s. tot terugbetaling van wat zij op grond van het bestreden vonnis heeft betaald niet toewijsbaar.
3.22.
Omdat Vité c.s. in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof hen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening.

4.De beslissing

Het hof,
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland van 15 december 2021;
4.2.
veroordeelt Vité c.s. hoofdelijk tot betaling van de volgende proceskosten van Global Pack:
€ 5.689,- aan griffierecht
€ 6.826,- aan salaris van de advocaat van Global Pack (2 procespunten x appeltarief VII);
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.S.A. van Dam, H.L. Wattel en M.G. van ’t Westeinde, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2023.