ECLI:NL:GHARL:2023:7015

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
200.328.593
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake zorgregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot voorlopige voorzieningen in een zorgregeling tussen de vader en zijn minderjarige kind. De vader, vertegenwoordigd door mr. P.A. Schippers, verzocht het hof om de co-ouderschapsregeling te hervatten of een tijdelijke zorgregeling vast te stellen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. M.L.E. Storm van 's Gravesande, en de gecertificeerde instelling (GI) hebben zich verzet tegen dit verzoek, waarbij de GI zorgen heeft geuit over de (emotionele) veiligheid van het kind bij de vader thuis. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland van 26 april 2023 in stand gelaten, waarin werd bepaald dat de zorgregeling tussen de vader en het kind minimaal één tot twee uur per week (begeleid) contact omvat. Het hof oordeelde dat het belang van de (emotionele) veiligheid van het kind zwaarder weegt dan het belang van de vader om het kind meer te zien. De vader heeft aangegeven dat hij bang is dat hij van het kind vervreemd raakt, maar het hof concludeert dat de huidige regeling voorlopig voldoende is om dit te voorkomen. De beslissing van het hof is dat het verzoek van de vader wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.328.593/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland 417295)
beschikking van 22 augustus 2023 op het verzoek tot voorlopige voorzieningen
in de zaak van
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.A. Schippers in ‘s-Hertogenbosch,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd in Tiel,
verweerster,
verder te noemen: de GI.
Ook belanghebbende is:
[de moeder],
wonende in [woonplaats2] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.L.E. Storm van ’s Gravesande in Ede.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland van 26 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder te noemen: de bestreden beschikking). In de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • de beschikking van 19 augustus 2020 gewijzigd en als zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld dat zij (minimaal) één a twee uur per week (begeleid) contact hebben, waarbij de aard, de frequentie en de duur van de contacten en de (wijze van) begeleiding worden bepaald door de gezinsvoogd, waarbij de gezinsvoogd (in overleg met de hulpverleners) de opbouw bepaalt naar een regeling van (uiteindelijk een vorm van) co-ouderschap en waarbij het belang van [de minderjarige] leidend is, en
  • de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot een voorlopige voorziening

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met verzoek om een voorlopige voorziening met producties, binnengekomen op 21 juni 2023;
  • een journaalbericht van de vader van 24 juli 2023 met producties;
  • het verweerschrift van de GI op de voorlopige voorziening met een productie;
  • het verweerschrift van de GI in de hoofdzaak met producties;
  • het verweerschrift van de moeder op de voorlopige voorziening met een productie, en
  • een journaalbericht van de vader van 3 augustus 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling was op 7 augustus 2023. Aanwezig waren:
  • de vader met zijn advocaat;
  • de moeder met haar advocaat en
  • twee vertegenwoordigers van de GI.
2.3
De moeder is tijdens de mondelinge behandeling bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.

3.De motivering van de beslissing

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , die is geboren [in] 2015. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vader, maar hij verblijft feitelijk bij de moeder. De coouderschapregeling ('week op/week af') die eerder tussen ouders gold, wordt sinds eind maart 2023 niet meer uitgevoerd. [de minderjarige] is sinds 29 maart 2022 onder toezicht gesteld van de GI.
3.2
De vader verzoekt het hof om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de co-ouderschapsregeling zoals die voorheen gold, moet worden hervat voor de duur van de procedure in hoger beroep of een tijdelijke zorgregeling vast te stellen die het hof juist vindt en om een kostenveroordeling uit te spreken.
3.3
Een partij kan de rechter verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen voor de duur van de procedure. Die voorlopige voorziening moet samenhangen met de hoofdzaak (artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Daarnaast moet de verzoekende partij een voldoende belang hebben bij de voorlopige voorziening, in die zin dat van de verzoeker niet kan worden verlangd dat hij de beslissing in de hoofdzaak afwacht.
3.4
Het hof is van oordeel dat het verzoek van de vader voldoende samenhangt met de hoofdzaak. De hoofdzaak gaat immers ook over de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] .
3.5
Het hof houdt bij de beoordeling van het belang van de vader bij de gevraagde voorlopige voorziening rekening met alle omstandigheden en belangen in deze zaak en neemt dan een beslissing die hij in het belang van [de minderjarige] wenselijk vindt.
3.6
De GI heeft de rechtbank verzocht om de zorgregeling te wijzigen omdat zij zorgen heeft over de (emotionele) veiligheid van [de minderjarige] bij de vader thuis. Deze zorgen worden onderschreven door het NIKA-rapport van 14 april 2023. [de minderjarige] heeft de gz-psycholoog verteld dat hij zich bang voelt bij de vader. [de minderjarige] lijkt moeite te hebben om deze gevoelens te uiten en lijkt verward en op zijn hoede als hij het over de vader heeft.
De moeder sluit zich aan bij het standpunt van de GI dat de verzochte voorziening daarom moet worden afgewezen.
De beoordeling van de argumenten die de vader aanvoert tegen de zorgen van de GI is een taak voor de rechter in de hoofdzaak. In dit incident is het uitgangspunt dat de bestreden beschikking juist is en zijn er geen feiten of omstandigheden gebleken die maken dat nu aan het oordeel van de kinderrechter over de situatie bij de vader thuis voorbij moet worden gegaan.
3.7
De vader voert aan dat de GI ook zorgen heeft over de thuissituatie bij de moeder en haar partner. Het hof leest in het NIKA-rapport dat [de minderjarige] inderdaad ook gevoelens van onveiligheid heeft over de partner van de moeder, maar ook dat [de minderjarige] zich over die gevoelens wel genuanceerd durft te uiten. De GI heeft verteld dat er aandacht is voor deze zorgen. De GI is hierover in gesprek met de moeder en zij volgt de adviezen van de GI op. Binnenkort gaat de gezinsvoogd ook in gesprek met de partner van de moeder. De GI vindt de thuissituatie bij de moeder voldoende veilig voor [de minderjarige] .
3.8
De vader is bang dat [de minderjarige] van hem vervreemd zal raken door de huidige zorgregeling. De vader en [de minderjarige] zien elkaar volgens de huidige zorgregeling (minimaal) een keer per week, onder begeleiding. Het hof is van oordeel dat dit voorlopig voldoende is om te voorkomen dat [de minderjarige] vervreemd raakt van de vader tijdens de procedure in hoger beroep, zodat van de vader verlangd kan worden dat hij de uitkomst van de procedure in hoger beroep afwacht. Bovendien biedt de zorgregeling uit de bestreden beschikking de ruimte om het contact tussen de vader en [de minderjarige] verder uit te breiden. De vader en de GI hebben beide verteld dat het contact tussen hen moeizaam verloopt. Dit maakt het problematisch om het contact uit te breiden. Het hof is echter van oordeel dat dit op zich geen reden is om de zorgregeling met een voorlopige voorziening te wijzigen.
3.9
Het hof is van oordeel dat het voor [de minderjarige] het beste is als de zorgregeling uit de bestreden beschikking blijft bestaan tijdens de procedure in hoger beroep. De (emotionele) veiligheid van [de minderjarige] moet zoveel mogelijk gewaarborgd worden. Daarom is het nu het meest passend dat [de minderjarige] bij de moeder verblijft, omdat de GI de (emotionele) veiligheid daar als voldoende beoordeelt terwijl er op dit moment zorgen zijn over de (emotionele) veiligheid in de situatie bij de vader. Het hof kan zich voorstellen dat de vader [de minderjarige] (veel) meer wil zien dan nu het geval is. Het hof is echter van oordeel dat het belang van [de minderjarige] zwaarder moet wegen dan het belang van de vader.
3.1
Het hof wijst het verzoek van de vader daarom af.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de vader af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, J.B. de Groot en L. Hamer, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier en is op 22 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.