ECLI:NL:GHARL:2023:7014

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
200.325.504
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag over minderjarige na afwijzing gezamenlijk gezag verzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende het gezag over een minderjarige, waarbij de verzoeker, de vader, verzoekt om gezamenlijk gezag met de moeder. De moeder en de verweerder, die in een geregistreerd partnerschap zijn, hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarige. De rechtbank Gelderland had eerder het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag afgewezen. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de rechtbank en behandelt de grieven van de vader. Tijdens de mondelinge behandeling is de minderjarige verschenen en heeft zij aangegeven geen contact meer te willen met de vader, die zij als een vreemde beschouwt. Het hof oordeelt dat het verzoek van de vader moet worden afgewezen, omdat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is dat de moeder en de verweerder gezamenlijk het gezag uitoefenen. De vader heeft jarenlang geen rol gespeeld in het leven van de minderjarige en het hof concludeert dat het in het belang van de minderjarige is om de huidige situatie te handhaven. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.325.504
(zaaknummer rechtbank Gelderland 410130)
beschikking van 22 augustus 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. N. Groeneveld te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de moeder,
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats3] ,
hierna te noemen: [verweerder] ,
verweerders in hoger beroep,
advocaat: mr. C.J.M. van Gruijthuijsen- van Gent te Zaltbommel.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 16 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Het hof zal deze beschikking hierna noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 7 april 2023;
- het verweerschrift met producties.
2.2
Op 10 juli 2023 is de nader te noemen [de minderjarige] verschenen, die in aanwezigheid van de griffier met een raadsheer van het hof heeft gesproken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 11 juli 2023 plaatsgevonden. Hierbij aanwezig waren:
- de advocaat van [verzoeker] ;
- [verweerder] , bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en [verzoeker] zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2010 te [plaats1] .
3.2
De moeder en [verweerder] hebben een geregistreerd partnerschap sinds 6 juli 2015.
3.3
Door de rechtbank Gelderland is bij beschikking van 4 juni 2015 het verzoek van [verzoeker] om gezamenlijk met de moeder het gezag over [de minderjarige] uit te oefenen, afgewezen. Het hof heeft deze beschikking op 5 april 2016 bekrachtigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, bepaald dat de moeder en [verweerder] gezamenlijk het gezag uitoefenen over [de minderjarige] . Het verzoek van [verzoeker] tot gezamenlijk gezag is afgewezen.
4.2
[verzoeker] is met zeven grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op het gezag. [verzoeker] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat [verzoeker] en de moeder gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] uitoefenen.
4.3
De moeder en [verweerder] voeren verweer en zij vragen het hof [verzoeker]
niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans hem de verzoeken te ontzeggen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van het geding.

5.De motivering van de beslissing

toepassing twee-conclusieregel
5.1
Bij het verweerschrift is door mr. van Gruijthuijsen-van Gent een brief van de moeder overgelegd. Zoals op de mondelinge behandeling besproken is naar het oordeel van het hof deze brief in strijd met de zogenoemde ‘twee-conclusieregel’. In hoger beroep is er voor iedere partij één schriftelijke ronde voor beroep dan wel verweer. Een extra tweede schriftelijke ronde, zoals met de brief van de moeder beoogd, is niet toegestaan. Het hof laat deze brief daarom buiten beschouwing.
wettelijk kader
5.2
Op grond van artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Op grond van artikel 1:253t BW kan de rechtbank, indien het gezag bij één ouder berust, op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind belasten.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat wanneer het kind tevens in familierechtelijke
betrekking staat tot een andere ouder, het verzoek slechts wordt toegewezen, indien:
de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan dit verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad; en
de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een
aaneengesloten periode van driejaren alleen met het gezag belast is geweest.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat het verzoek wordt afgewezen indien, mede in
het licht van de belangen van een andere ouder, gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de
belangen van het kind worden verwaarloosd.
5.3
[verzoeker] voert aan dat er geen onaanvaardbaar risico bestaat dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen hem en de moeder bij toewijzing van zijn verzoek en dat afwijzing anderszins ook niet in het belang van [de minderjarige] is. [verzoeker] vreest dat hij bij toewijzing van het verzoek van de moeder en [verweerder] nog meer van [de minderjarige] zal vervreemden. De moeder informeert [verzoeker] al jaren niet meer en het komt volgens [verzoeker] door de moeder dat hij niet betrokken is bij het leven van [de minderjarige] .
5.4
Door de moeder en [verweerder] is naar voren gebracht dat [de minderjarige] zelf graag wil dat [verweerder] gezamenlijk met de moeder het gezag gaat uitoefenen. [de minderjarige] ziet [verzoeker] als een vreemde. Het door [verzoeker] ingestelde hoger beroep veroorzaakt bij [de minderjarige] een gevoel van onveiligheid. Hierdoor heeft [de minderjarige] aangegeven geen contact meer met [verzoeker] te willen. Volgens de moeder en [verweerder] is [verzoeker] niet in staat om onderscheid te maken tussen zijn eigen doelen en prioriteiten en de belangen van [de minderjarige] .
5.5
De raad adviseert het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen. [verweerder] is voor [de minderjarige] een belangrijk persoon. Hij voedt [de minderjarige] samen met de moeder op. [verzoeker] heeft zijn vaderrol al jaren niet kunnen uitoefenen. Het is in het belang van [de minderjarige] dat er niet getornd wordt aan de positie van [verweerder] , omdat dit gevolgen heeft voor haar basisveiligheid. Rust in de basisveiligheid geeft [de minderjarige] de ruimte om enige nieuwsgierigheid naar [verzoeker] te behouden.
gezamenlijk gezag van [verzoeker] en de moeder
5.6
In 2015 heeft de rechtbank Gelderland het verzoek van [verzoeker] , om gezamenlijk met de moeder belast te worden met het gezag over [de minderjarige] , afgewezen. Het hof dient dan ook eerst te beoordelen of de omstandigheden nadien zijn gewijzigd. Het hof is van oordeel dat dit zo is, omdat [verzoeker] inmiddels nog meer op afstand van [de minderjarige] staat.
de overwegingen 5.7 en 5.8 zijn ook geschreven voor [de minderjarige]
5.7
Het hof vindt dat het verzoek van [verzoeker] , om gezamenlijk met de moeder beslissingen te nemen over [de minderjarige] , moet worden afgewezen. Dit is in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk. [de minderjarige] wil sinds januari van dit jaar geen contact meer met [verzoeker] en in de jaren hiervoor was het contact minimaal. [de minderjarige] heeft aan het hof verteld dat [verzoeker] een vreemde voor haar is. Ook door [verzoeker] wordt verteld dat hij jarenlang bewust op de achtergrond is gebleven omdat de relatie tussen [verzoeker] en de moeder niet goed was. Dit maakt dat [verzoeker] niet op de hoogte is van wat [de minderjarige] bezighoudt, zodat het hof vindt dat [verzoeker] ook geen beslissingen over en voor [de minderjarige] kan nemen. Daarbij maakt het niet uit aan wie of waaraan het ligt dat [verzoeker] al zo’n tijd niet met de moeder kon overleggen over wat voor [de minderjarige] belangrijk is en hoe zij zich ontwikkelt. Het is in strijd met het belang van [de minderjarige] dat de moeder en [verzoeker] samen met het gezag over haar worden belast.
gezamenlijk gezag van [verweerder] en de moeder
5.8
Het hof vindt het goed dat de rechtbank het verzoek van de moeder en [verweerder] om gezamenlijk beslissingen over [de minderjarige] te nemen heeft toegewezen. Aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan en het hof is niet bang dat [verzoeker] of [de minderjarige] door toewijzing van het verzoek nadeel ondervinden. [de minderjarige] ziet [verweerder] als haar vader. [verweerder] kan goed beoordelen wat het beste is voor [de minderjarige] omdat hij haar al lange tijd samen met de moeder opvoedt en haar goed kent. [verzoeker] zal door de toewijzing van het verzoek niet verder op afstand komen te staan dan dat hij nu staat. Tijdens de mondelinge behandeling is door [verweerder] gezegd dat hij en de moeder [verzoeker] eens in de drie maanden per mail gaan informeren over [de minderjarige] met daarbij een recente foto. Het hof is, net als de raad, van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij een bepaalde basisveiligheid ervaart. Het is voor het hof duidelijk dat [de minderjarige] deze basisveiligheid bij [verweerder] voelt. Het is belangrijk voor [de minderjarige] dat de rol van [verweerder] als opvoeder en verzorger van [de minderjarige] nu ook een juridische basis krijgt, ook voor het geval de moeder van [de minderjarige] iets zou overkomen. Mogelijk voelt [de minderjarige] op enig moment weer de ruimte om contact te zoeken met [verzoeker] , nu het duidelijk is dat niet [verzoeker] maar [verweerder] samen met haar moeder het gezag over haar heeft.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
6.2
Het hof ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling. De moeder en [verzoeker] hebben een relatie met elkaar gehad en deze procedure gaat over hun kind. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep daarom compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
16 januari 2023, voor zover de rechtbank het verzoek van [verzoeker] om samen met de moeder te worden belast met het gezag over [de minderjarige] heeft afgewezen en het verzoek van de moeder en Winter om hen samen met het gezag over [de minderjarige] te belasten heeft toegewezen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, K.A.M. van Os- ten Have en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. K.E. Vaartjes-de Wit als griffier, en is op 22 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.