Uitspraak
1.[appellant1] ,
[appellant1],
[appellante2],
[appellant3],
[appellanten],
[geïntimeerde],
1.Het verloop van de procedure in eerste aanleg
2.Het verloop van de procedure in hoger beroep
De kern van de zaak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen drie broers en zussen over de nalatenschap van hun ouders, die in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De vader overleed in 1989 en de moeder in 2014. In het testament van de vader was een ouderlijke boedelverdeling opgenomen, terwijl de moeder haar zoon [geïntimeerde] onterfde. [geïntimeerde] vorderde betaling van zijn erfdeel uit de nalatenschap van de vader, terwijl de andere appellanten zich beriepen op een tegenvordering van de nalatenschap van de moeder op [geïntimeerde]. Zij stelden dat [geïntimeerde] door misbruik van omstandigheden zichzelf bevoordeeld had bij onroerend goed transacties met de moeder en dat hij een bedrag van € 237.561,- aan de nalatenschap moest betalen. De rechtbank had de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, maar de appellanten gingen in hoger beroep.
In hoger beroep hebben de appellanten vijf grieven ingediend, maar het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat [geïntimeerde] recht had op betaling van zijn erfdeel. Het hof bevestigde dat de hoogte van het vaderlijk erfdeel correct was vastgesteld en dat de appellanten onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun tegenvordering. Ook het beroep op vernietiging van de onroerend goed transacties werd afgewezen, omdat de appellanten niet konden aantonen dat er sprake was van misbruik van omstandigheden. Het hof concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bekrachtigde de vonnissen van de rechtbank, waarbij de proceskosten werden gecompenseerd.