ECLI:NL:GHARL:2023:6946

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
200.307.058/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hybride overeenkomst tussen particulier en bouwkundig adviesbureau over woningverbouwing met geschil over rechten en verplichtingen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [geïntimeerde] en de vennootschap onder firma Bouwgoed over een hybride overeenkomst met betrekking tot de verbouwing van een woning. [geïntimeerde] heeft Bouwgoed ingeschakeld voor de verbouwing, maar is ontevreden over de uitvoering van het werk. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vorderingen van [geïntimeerde] gedeeltelijk toegewezen, maar Bouwgoed heeft hoger beroep ingesteld. De kern van het geschil betreft de aard van de overeenkomst tussen partijen en de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen. Het hof oordeelt dat de overeenkomst niet kan worden gekwalificeerd als een zuivere overeenkomst van opdracht, maar dat er elementen van een aanneming van werk in zijn verwerkt. Dit hybride karakter leidt tot complicaties in de beoordeling van de vorderingen. Het hof concludeert dat Bouwgoed tekort is geschoten in haar toezichthoudende taak en dat zij aansprakelijk is voor de gebreken die zijn geconstateerd. Het hof wijst de vorderingen van [geïntimeerde] voor een deel toe en vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank voor wat betreft de toegewezen bedragen. De proceskosten worden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.307.058/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/263688)
arrest van 15 augustus 2023
in de zaak van

1.vennootschap onder firma Bouwgoed, gevestigd te Lettele,met als vennoten2. [appellant2] ,3. [appellante3]

beiden wonend te [woonplaats1] ,
die hoger beroep hebben ingesteld
en die bij de rechtbank gedaagden in conventie en eisers in reconventie waren,
hierna gezamenlijk te noemen “
Bouwgoed”,
vertegenwoordigd door advocaat mr. A.C. Winter, die kantoor houdt te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats1] ,
die ook hoger beroep heeft ingesteld,
en die bij de rechtbank eiseres in conventie en verweerster in reconventie was,
hierna te noemen “
[geïntimeerde]”,
vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M. Thomas, die kantoor houdt te Alkmaar.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het verloop van de procedure in eerste aanleg blijkt uit de vonnissen van 7 juli 2021 en
22 december 2021.

2.Het verloop van de procedure bij het hof

Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 14 februari 2022 door Bouwgoed;
  • de memorie van grieven in het principaal appel van 31 mei 2022 met producties;
  • de memorie van antwoord in het principaal appel tevens memorie van grieven in het incidenteel appel van 12 juli 2022;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel appel van 23 augustus 2022
  • het arrest van 11 oktober 2022;
  • een formulier H-12 (inzending nieuwe stukken tbv zitting) van 17 januari 2023 door [geïntimeerde] (producties 36 tot en met 42);
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 3 februari 2023;
  • Vervolgens is de zaak verwezen naar de rol voor het wijzen van arrest.

3.Waar gaat het in deze zaak over

[geïntimeerde] heeft haar woonhuis laten verbouwen. Daartoe heeft zij Bouwgoed benaderd Mede door tussenkomst van Bouwgoed is een aannemer ingeschakeld voor de feitelijke uitvoering van de bouw. [geïntimeerde] is ontevreden over het uitgevoerde werk. Zij heeft haar vordering tot nakoming (herstel van gebreken) omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. Partijen twisten over de aard van de tussen hen bestaande overeenkomst en meer in het bijzonder over de daarmee in het leven geroepen rechten en verplichtingen. De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde] ten dele toegewezen en heeft de proceskosten gecompenseerd omdat ieder van partijen gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld.

4.De feiten

4.1
De rechtbank heeft onder 3 van haar vonnis van 22 december 2021 feiten vastgesteld waartegen geen bewaar is gemaakt. Voor zover relevant voor de beoordeling door het hof en samen met wat verder in hoger beroep vast staat laten die feiten zich als volgt weergeven.
4.2
[geïntimeerde] heeft een in slechte staat verkerende woning gekocht aan de [adres] in [woonplaats1] en wilde deze laten verbouwen. Bouwgoed is een bouwkundig adviesbureau voor bouwmanagement en ontwikkeling, ontwerp en beheer van gebouwen.
4.3
Op 23 september 2018 hebben [geïntimeerde] en [appellant2] gesproken over de verbouwing van het woonhuis van [geïntimeerde] . Dit heeft geleid tot een overeenkomst die kenbaar is uit de schriftelijke opdrachtbevestiging van 22 oktober 2018, waarin is vermeld:
“Met dank voor het in ons gestelde vertrouwen doen wij u hierbij de opdrachtbevestiging toekomen voor de werkzaamheden betreffende het verbouwen van de vrijstaande woning gelegen aan de [adres] [woonplaats1]
Verbouwen vrijstaande woning;
De werkzaamheden worden uitgevoerd volgend de openbegroting van 10-10-2018 laatst gewijzigd22-10-2018. Aanvullende openbegroting 12-10-2018 laatst gewijzigd 22-10-2018.
De totale stichtingskosten voor de openbegroting inclusief kosten Poolse aannemer zijn begroot op€ 101.562,20 incl. 21 % B.T.W.
De totale kosten voor de aanvullende openbegroting op € 10.815,64 incl. 21% B.T.W.
De totale kosten voor de Poolse aannemer bedragen € 44.175,12 incl. B.T.W.
De totale kosten voor het aanleveren van de materialen zijn € 52.865,88 excl. 21% B.T.W.
De totale kosten voor Bouwgoed en huur materieel zijn totaal ê 3.500,00 excl. 21% B.T.W.
De werkzaamheden van Bouwgoed zijn:
1) Aanleveren materialen voor de Poolse aannemer.2) De kosten voor het aanleveren van de bouwmaterialen zal in rekening worden gebracht bij de opdrachtgever en vooraf worden voldaan.
3) Voor het aanleveren van de materialen zal een bedrag van € 14.718,84 aan BTW in rekening worden gebracht.
4) Directievoering betreffende de uitgevoerde werkzaamheden volgens de openbegroting.
5) Directievoering betreffende derden.
6) Overleg met de opdrachtgever betreffende voortgang en uitvoering.
7) Oplevering met de Poolse aannemer en de opdrachtgever.
Niet opgenomen;
1.
De opdrachtgever zal zelf met de Poolse aannemer afrekenen, deze betalingen vallen niet onder de te declareren kosten van Bouwgoed, en staan los van de in rekening gebrachte materialen. Er zal door de Poolse aannemer wekelijks worden gedeclareerd, de opdrachtgever deze zal er zorg voor dragen de rekeningen van de Poolse aannemer wekelijks worden voldaan.
2)
Meer en minderwerk en wijzigen op de begroting.
De totale kosten voor de werkzaamheden van Bouwgoed bedragen € 57.524,38 excl. 21% B.T.W.
De declaratie zal naar ratio werkzaamheden in rekening worden gebracht.
De betalingtermijn heeft betrekking op de geleverde materialen en de kosten voor Bouwgoed. De rekening moeten zijn voldaan voordat de materialen geleverd worden. Over de geleverde materialen zal 21 % B.T.W. in rekening worden gebracht.
Garantiebepalingen;
Alle bouwwerken welke onder verantwoording van Bouwgoed incl. de werkzaamheden welke worden uitgevoerd door de Poolse aannemer FHP vallen onder de garantie bepalingen van Bouwwend Nederland.
Niet bij de te declareren rekeningen door Bouwgoed zijn de kosten van de Poolse aannemer inbegrepen:
* 21 % B.T.W. over de geleverde materialen
* Verrekenbare stelposten.
* Loonkosten Poolse aannemer.
* Eventuele wijzigingen anders dan besproken en op de tekening/begroting zijn weergegeven.
* Eventuele meerwerk zullen wij verrekenen voor € 82,50 excl. 21% B.T.W, per uur.(…)”
4.4
Op 25 oktober 2021 zijn partijen een gewijzigde open begroting met een totaal aan stichtingskosten (ook wel aangeduid als aanneemsom) van € 108.882,64 overeengekomen. [geïntimeerde] heeft in totaal € 107.722 27 op de aanneemsom betaald.
4.5
Op 15 oktober 2018 is een Poolse aannemer [naam1] (hierna: [naam1] ) begonnen met de werkzaamheden in de woning van [geïntimeerde] .
4.6
Op 4 maart 2019 vond een oplevering plaats waarbij van de zijde van [geïntimeerde] ook Vereniging Eigen Huis (hierna: VEH) aanwezig was. VEH heeft van de oplevering een opleveringsrapport / Proces-verbaal van oplevering d.d. 4 maart 2019 opgemaakt. In dit rapport is [geïntimeerde] vermeld als aanvrager en Bouwgoed directievoering als Bouwer.
In dit rapport is (naar het hof begrijpt) [geïntimeerde] als “verkrijger” aangeduid, is de aannemer aangeduid als “de ondernemer” zonder dat deze nader is benoemd. Wel is [appellant2] van Bouwgoed aangeduid als vertegenwoordiger van de aannemer. Het rapport vermeldt in het totaal tweeëndertig opleverpunten die alle één keer zijn geconstateerd. Voor zover in hoger beroep nog relevant is daarin het volgende vermeld. De bij oplevering geconstateerde maar daarna verholpen punten zijn niet in het citaat vermeld:
Opleveringsrapport / Proces-verbaal van oplevering
Aan ondergetekende [geïntimeerde] , verkrijger van de woning [adres] te [woonplaats1] , is op 4 maart 2019 door ondernemer nvt, gevestigd te nvt, vertegenwoordigd door [appellant2] de bovenvermelde woning opgeleverd.
(…)
Rapportage
In onderstaand overzicht zijn de geconstateerde gebreken door de bouwkundige vastgelegd en eventuele opmerkingen geplaatst.
RUIMTE/ONDERDEEL GEBREKEN
1E ETAGE
(…)
3 slaapkamer (voor) UTP aansluiting werkt niet. idem woonkamer
(…)
7 bad-/doucheruimte badmeubel kitwerk ontbreekt(…)
12 overloop elektra schakelaar afstellen
(…)
___________________________________________________________________
Totaal aantal gebreken
De ondernemer verklaart zich akkoord met de in dit proces-verbaal geregistreerde gegevens. Tevens verklaart de ondernemer dat hij bovenstaande tekortkomingen binnen de in de contractstukken bepaalde periode zal hebben hersteld. Indien en voor zover de contractstukken geen periode voorschrijven, zullen de genoemde tekortkomingen onverwijld, maar uiterlijk binnen 3 maanden na heden worden hersteld.”
4.7
In opdracht van [geïntimeerde] heeft Venema Elektrotechniek op 29 maart 2019 en
4 juni 2019 de elektrische installatie in het verbouwde woonhuis geïnspecteerd. Naar aanleiding van dit onderzoek schrijft Venema in een brief van 1 april 2019 aan [geïntimeerde] onder meer:
“In Nederland moeten nieuw- en verbouw ínstallatiewerkzaamheden, zoals uitgevoerd aan uw woning, voldoen aan het bouwbesluit. Het bouwbesluit verwijst vervolgens naar de NEN1010, waarin omschreven staat hoe elektrische installaties aangelegd dienen te worden. U heeft ons verzocht uw elektrische installatie te toetsen aan de norm NEN1010 2015 + correctieblad C2:2016.
Wij hebben uw installatie geïnspecteerd op 29-03-2019. Aansluitend hebben wij u per aangetekende brief op de hoogte gebracht van de levensgevaarlijke situatie in uw woning. Gelijktijdig hebben wij een rapportage verstrekt met hierin de geconstateerde gebreken n.a.v. de uitgevoerde inspectie.
Nadat u corrigerende werkzaamheden heeft laten uitvoeren heeft ondergetekende op 04-06-2019 een herinspectie van de elektrische installatie uitgevoerd. Ik ben tot de volgende conclusie gekomen:
Uw installatie voldoet NIET aan de gestelde eisen!
De geconstateerde gebreken zorgen voor een levensgevaarlijke situatie.
De volgende gebreken zijn na herinspectie (nog steeds) aanwezig:
- Er is geen aardmat aanwezig in de badkamer;
- De randaarde van de wandcontactdoos in de badkamer is niet aangesloten.
4.8
Omstreeks 22 maart 2019 heeft Bouwgoed twee facturen bij [geïntimeerde] in rekening gebracht. Factuur B1903012 van € 7.098,12 heeft betrekking op geleverde materialen en factuur PH190301 van € 3.781,20 heeft betrekking op gewerkte uren door [naam1] . [geïntimeerde] heeft deze facturen niet betaald.
4.9
In opdracht van de rechtsbijstandsverzekeraar van [geïntimeerde] (DAS) heeft Dekra Experts (hierna: Dekra) op 20 november 2019 een onderzoek van het woonhuis uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn door Dekra vastgelegd in een rapport van 9 april 2020. In dit rapport is [geïntimeerde] aangeduid als “Partij 1” en Bouwgoed als “Partij 2”. In het rapport zijn vijftien “gebreken en onvolkomenheden” genoemd. Voor zover hier van belang vermeld het rapport het volgende:
“Inventarisatie
Tijdens de rondgang hebben wij de volgende gebreken en onvolkomenheden geconstateerd:
Nr. Locatie Beschrijving staat van het werk
1 Badkamer Kraan boven bad zit niet goed. Rozet sluit niet goed aan waardoor
er water in de achterliggende constructie kan stromen.
2 Badkamer Linker kraan boven badmeubel zit niet goed. Rozet sluit niet goed
Doordat kraan verkeerd is gemonteerd.
3 Badkamer Tegelstrip en voegwerk boven bad slecht/slordig.
4 Badkamer Kitwerk badmeubel is niet zoals afgesproken zwart.
5 Badkamer Aarding badkamervloer ontbreekt.
6 Berging Sparing ten behoeve van deur niet juist gezaagd, loopt weg.
7 Berging Raamkozijn inclusief glas is niet vervangen.
8 Berging Condensvorming op glas deur en raam.
9 Berging Daklekkage in hoek ter hoogte van nieuwe afvoer.
10 Slaapkamer Leidingen in muur gefreesd. Afwerking is slecht.
naast badkamer
11 Overloop 1e Lichtschakelaar is stuk.
verdieping
12 Grote slaapkamer Wandcontactdoos met internetaansluiting doet het niet
13 Zolder Tocht rondom, niet conform afspraak dicht gepurd.
14 Woonkamer Lichtpunt niet gemonteerd.
15 Installatiewerk Gehele installatie door een erkende installateur laten nazien en
keuren.
Onderstaand geven wij antwoord op de door u gestelde vragen:
(…)
Vraag 2. wat is de oorzaak van de gebreken?
De oorzaak van de gebreken moet ons inziens worden gezocht in het feit dat de werkzaamheden niet
door erkend geschoold personeel conform de in Nederland geldende eisen zijn uitgevoerd.
(…)
Vraag 4. is herstel verantwoord mogelijk en wat zijn de kosten voor herstel?
Zie de bovenstaande lijst met inventarisatie gebreken/onvolkomenheden. Voor de kosten van het
Herstel/afronding verwijzen wij u naar onderdeel "schadevaststelling" in dit verslag.
(…)
Schadevaststelling
De herstelkosten voor de hierboven genoemde punten hebben wij hieronder beschreven:
Nr. Omschrijving klacht Nog uit te voeren conform offerte Kosten
1 Badkamerkraan bad Herplaatsen kraan. Hiervoor dient € 450,00leiding te worden ingekort, inclusief
nieuw tegelwerk rondom kraan.
Gerekend 6 manuur à € 50,00
en € 150,00 materiaal.
2 Badkamerkraan Herplaatsen kraan. Hiervoor dient leiding € 450,00
badmeubel links te worden ingekort, inclusief nieuwtegelwerk rondom kraan. Gerekend6 manuur à € 50,00 en € 150,00
materiaal.
3 Badkamer tegelstrip Zit bij kraan van punt 1, dus in combinatie € 450,00
boven bad vervangen tegelwerk en strip. Gerekend
6 manuur à € 50,00 en € 150,00
materiaal.
4 Badkamer kitwerk Vervangen kit. Gerekend 1 manuur à € 65,00
badmeubel verkeerde kleur € 50,00 en € 15,00 materiaal. Kleur
5 Badkamer aarding Gehele vloer slopen. Nieuwe € 4.750,00vloerverwarming ontbreekt met aardingaanbrengen. Gerekend 80 uur à € 50,00 en€ 750,00 materiaal.
6 Berging sparing verkeerd Kozijn rondom aan de binnen- en € 170,00buitenzijde gezaagd afwerken. Gerekend3 manuur à € 50,00 en € 20,00 materiaal.
7 Berging raamkozijn niet Raamkozijn vervangen. € 975,00
vervangen Gerekend 12 manuur à € 50,00 en
€ 375,00.
8 Berging condensvorming Glas raamkozijn zal na vervangen minder
glas raam en deur zijn. Condens glas raam is natuurlijkproces.
9 Berging daklekkage Oorzaak onbekend. Gehele dakbedekking € 3.000,00
vervangen. Gerekend 32 manuur à
€ 50,00 en € 1.400,00 materiaal.
10 Slaapkamerafwerking Wand stukadoren. Gerekend 8 manuur à € 475,00
wand niet goed € 50,00 en € 75,00 materiaal.
11 Overloop lichtschakelaar Schakelaar vervangen. Gerekend 1 manuur € 65,00
à € 65,00 stuk € 50,00 en
€ 15,00 materiaal.
12 Grote slaapkamer geen Nieuwe leiding vanuit meterkast. Gerekend € 170,00
internet in wcd 3 manuur á € 50,00 en € 20,00 materiaal.
13 Zolder nadenaansluiting Gerekend 8 manuur à € 50,00 en € 575,00
dak met muur dicht purren € 175,00 materiaal.
14 Woonkamer lichtpunt in Plaatsen lichtpunt in plafond. Gevolg € 975,00
plafond niet gemonteerd plafond opnieuw stucen. Gerekend voor
lichtpunt 3 manuur en € 35,00 materiaal.
Voor gladtrekken plafond gerekend
16 manuur à € 50,00 en € 175,00.
15 Installatiewerk keuring Gerekend visueel de installatie keuren. € 410,00
Dus geen aanpassingen geregeld.Gerekend 8 manuur à € 50,00 en€ 10,00 materiaal.
16 Installatiewerk Herstelwerkzaamheden voortvloeiend uit€ PMkeuring installatie punt 15
Totale herstelkosten, inclusief btw€ 12.980,00”
Conclusie
Op basis van onze inspectie menen wij dat de door partij 2 uitgevoerde werkzaamheden niet conform de eisen zoals die in Nederland worden gesteld zijn uitgevoerd. Zoals door ons aangegeven zal de inspectie door een erkende installateur moeten aantonen of het installatiewerk conform de eisen is uitgevoerd en geïnstalleerd.”
4.1
Bij brief van 20 juni 2019 heeft Bouwgoed mede namens [naam1] meegedeeld pas tot verder herstel bereid te zijn, na betaling door [geïntimeerde] van een deel van de openstaande facturen.

5.Vorderingen en het oordeel van de rechtbank

5.1
[geïntimeerde] vordert in conventie (verkort weergegeven) dat Bouwgoed worden veroordeeld tot betaling van
a) € 19.771,55 met wettelijke rente wegens schadevergoeding;
b) € 8.100,- met wettelijke rente wegens onverschuldigde betaling;
c) € 972,72 met wettelijke rente wegens buitengerechtelijke incassokosten;
verder vordert [geïntimeerde]
d) een verklaring voor recht dat Bouwgoed geen betaling meer toekomt uit hoofde van de overeenkomst,
e) afgifte van alle garantie- en aankoopbewijzen op straffe van een dwangsom
f) betaling van de proces- en nakosten.
5.2
De vordering onder a) wordt door [geïntimeerde] als volgt gespecificeerd (zie ook 4.9):
a1) € 12.980,- herstelkosten,
a2) € 2.299,- kosten onderzoek Dekra,
a3) € 2.072,55 vaststelling van schade en aansprakelijkheid
a4) € 2.420,- gebrekkig directietoezicht door Bouwgoed.
Het in rechtsoverweging 5.2 onder a3) genoemde bedrag van € 2.072,55 is door [geïntimeerde] als volgt gespecificeerd:
- € 233,- kosten opleveringskeuring door Vereniging Eigen Huis;
- € 412,89 kosten loodgieterskeuring door HAMU;
- € 816,52 kosten elektra keuring door Venema Elektrotechniek;
- € 262,28 kosten aanbrengen pen voor aarding;
- € 347,86 kosten aarding door HAMU.
5.3
Als grondslag voor haar vorderingen voert [geïntimeerde] aan dat sprake is van toerekenbaar te kortschieten door Bouwgoed. Haar vorderingen heeft [geïntimeerde] omgezet in vorderingen tot vervangende schadevergoeding.
5.4
Bouwgoed vordert in reconventie veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van twee onvoldane facturen (€ 7.098,12 en € 7.087,57) met wettelijke rente en betaling van € 916,85 voor buitengerechtelijke incassokosten en betaling van de proceskosten met nakosten.
De grondslag daarvoor is nakoming en schadevergoeding.
5.5
In conventie heeft de rechtbank heeft in haar vonnis van 22 december 2021 de vorderingen van [geïntimeerde] als volgt (gedeeltelijk) toegewezen:
- een bedrag van € 6.595, voor schadevergoeding wegens herstelkosten (uit het rapport Dekra de posten: 1 tot en met 6 en 10 tot en met 12), welke opstelling verder in appel niet is bestreden;
- een bedrag van € 3.115,52 voor kosten van de onderzoeken door Dekra en Venema;
- een bedrag van € 972,72 voor buitengerechtelijke incassokosten;
- afgifte van garantie- en aankoopbewijzen.
Het meerdere en de andere vorderingen heeft rechtbank afgewezen met veroordeling van Bouwgoed in de proceskosten met nakosten en wettelijke rente.
5.6
In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van Bouwgoed gedeeltelijk tot een bedrag van € 1.160,37 met wettelijke rente toegewezen. Wat meer of anders was gevorderd heeft de rechtbank afgewezen met compensatie van de proceskosten.

6.De beoordeling van de vordering en de grieven

6.1
In het principaal appel heeft Bouwgoed elf grieven (hierna aangeduid met Romeinse cijfers) gericht tegen het vonnis van 22 december 2021. In het incidenteel appel heeft [geïntimeerde] twee grieven (hierna aangeduid met Arabische cijfers) tegen dat vonnis gericht. De grieven I tot en met III zien op de aard van de tussen partijen bestaande overeenkomst en de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen voor met name Bouwgoed. De grieven IV, VI en VIII zien evenals de grieven 1 en 2 op de omvang van de gevorderde schadevergoeding. In de grieven V en VII betoogt Bouwgoed dat [geïntimeerde] zijn aanbod tot herstel niet mocht weigeren en dat Bouwgoed (niet) hoefde te waarschuwen voor meerwerk. De grieven IX tot en met XI zijn sleepgrieven en missen naast de voorgaande grieven zelfstandige betekenis.
De aard van de rechtsverhouding tussen partijen en de daaruit voortvloeiende verplichtingen
(de grieven I tot en met III).
Inleidende opmerkingen
6.2
Tussen partijen bestaat discussie over de aard van de tussen hen bestaande overeenkomst en het antwoord op de vraag welke rechten en verplichtingen deze voor met name Bouwgoed in het leven roept. Het probleem is dat het partijdebat en de daarop volgende overwegingen van de rechtbank een wat hybride karakter heeft/hebben. De ene keer wordt uitgegaan van een overeenkomst van opdracht maar voortdurend klinkt in de argumentatie ook door dat wordt geredeneerd vanuit een overeenkomst van aanneming van werk. Dat hybride karakter van de discussie zet zich voort in het hoger beroep. Dit wat halfslachtige karakter van de discussie vindt haar oorzaak in de omstandigheid dat Bouwgoed pretendeert slechts betrokken te zijn geweest als directievoerder en dat [naam1] de aannemer was met wie [geïntimeerde] rechtstreeks had gecontracteerd. Op diverse punten in de overeenkomst tussen Bouwgoed en [geïntimeerde] worden echter onderwerpen geregeld die normaal gesproken onderdeel uitmaken van de contractuele verhouding tussen aannemer en opdrachtgever. Te noemen zijn onder andere het meerwerk, een vaste prijs voor het uitvoeren van het werk, de garantieregeling en de aanschaf van het bouwmateriaal.
6.3
De rechtbank oordeelt weliswaar onder 5.2 van het bestreden vonnis:
“De rechtbank kwalificeert de afspraak als een overeenkomst van opdracht (artikel 7:400 BW).”maar vertaalt deze beslissing vervolgens in beperkte mate in de wijze waarop zij sturing geeft aan het partijdebat. Het hof zal daarom eerst ingaan op de contractuele verplichtingen van Bouwgoed om vervolgens de vorderingen te beoordelen. Voorop staat immers niet de aan een overeenkomst gegeven benaming of titel maar wat in een concreet geval de overeengekomen rechten en verplichtingen van partijen zijn.
6.4
Uit de door [geïntimeerde] ondertekende opdracht van 22 oktober 2018 hiervoor weergegeven onder 4.3 volgt dat de werkzaamheden van Bouwgoed in vier categorieën uiteen vielen. (1) Zij moest de bouwmaterialen voor de aannemer aanleveren en deze rechtstreeks aan [geïntimeerde] in rekening brengen. (2) Daarnaast diende zij directie te voeren “betreffende” het door de aannemer en door derden uitgevoerde werk met bewaking van de begroting. (3) Ook moest zij met [geïntimeerde] overleggen over de voortgang en uitvoering van het werk en (4) ten slotte moest zij zorgen voor: “
Oplevering met de Poolse aannemer en de opdrachtgever.”Wat met dat laatste is bedoeld is niet helemaal helder, te meer omdat Bouwgoed in het rapport van oplevering door VEH wordt gepresenteerd als de vertegenwoordiger van de aannemer (zie hiervoor onder 4.6).
6.5
Verwarrend is dat Bouwgoed in de door haar geschreven opdracht op meerdere punten bedingen heeft verwerkt die normaal gesproken meer in het domein van de aannemer liggen. Bijvoorbeeld hoeveel btw verschuldigd zal zijn over de materiaalkosten, de regeling van meer- en minderwerk, hoe moet worden omgegaan met “verrekenbare stelposten”, wat het totale voor het werk te betalen bedrag is en de betalingstermijnen daarvoor. Ook is in die opdracht een regeling voor de garantie van het uitgevoerde werk aangewezen. Ten slotte is opmerkelijk dat alle betalingen voor het uitvoeren van het werk door [geïntimeerde] zijn gedaan aan Bouwgoed op haar bankrekening danwel de bankrekening van [appellant2] . Weliswaar betoogt Bouwgoed dat zij daarmee de aannemer betaalde maar de betalingen verliepen geheel via het (privé)vermogen van Bouwgoed.
De grieven I tot en met III
6.6
Van zuivere directievoering lijkt daarmee geen sprake te zijn. In
grief Ibestrijdt Bouwgoed dat een vaste aanneemsom is overeengekomen omdat sprake is van zogenoemde “stichtingkosten” met daarin verwerkt “stelposten” waarvan de uiteindelijke hoogte pas achteraf zal blijken. Bouwgoed merkt in grief I daarom terecht op dat het genoemde totaal bedrag van € 108.882,64 nog kan wijzigen. In zoverre is geen sprake van een vaste prijs en is de grief terecht voorgedragen. Of die grief slaagt in de zin dat zij leidt tot vernietiging van het bestreden vonnis moet echter uit het vervolg van de behandeling in het hoger beroep blijken. Daarbij zal het met name gaan om de beoordeling van de stelposten.
6.7
Uit het voorgaande volgt dat naar het oordeel van het hof sprake is van een overeenkomst van opdracht die geen zuivere overeenkomst tot directievoering is. Zoals hiervoor uiteen gezet (zie onder 6.5) is sprake van aspecten die normaal gesproken worden geregeld in de contractuele relatie tussen aannemer en opdrachtgever. Dat kleurt de toezichthoudende “directietaak” van Bouwgoed. Zoals Bouwgoed terecht naar voren brengt veronderstelt directievoering niet een onafgebroken bewaken van de details van de uitvoering van het werk door de aannemer. Anderzijds brengt dat wel mee dat Bouwgoed niet kon volstaan met het slechts af en toe “in de gaten houden” van die voortgang en van de kwaliteit. [geïntimeerde] mocht op basis van de overeenkomst van Bouwgoed een nauwgezet toezicht op de uitvoering van het werk door de aannemer verwachten met frequent tussentijdse controles van die uitvoering en kwaliteit. Aan de hand van deze op Bouwgoed rustende verplichting moet worden beoordeeld of Bouwgoed de gebreken in het werk waarover [geïntimeerde] in deze zaak klaagt had moeten en/of behoren te ontdekken en daarop actie had moeten nemen. Dat gaat verder dan alleen het bij oplevering constateren van (zichtbare) gebreken maar omvat ook de gebreken die tijdens de uitvoering van het werk hadden kunnen worden geconstateerd bij intensief en frequent toezicht dat niet inhield een continue tot in de details bewaken van de uitvoering van het werk door de aannemer.
6.8
Dat brengt het hof bij
grief IIIwaarin Bouwgoed ingaat op haar contractuele verplichtingen. Bouwgoed merkt terecht op dat van haar niet een continu en gedetailleerd toezicht op de uitvoering van het werk mocht worden verwacht. Bouwgoed beperkt echter ten onrechte haar toezichthoudende taak tot het slechts af en op het werk aanwezig zijn. Zij begrenst het totaal aantal door haar aan het werk te besturen uren tot tweeënveertig. Als daarop in mindering worden gebracht de uren gemoeid met de levering van materialen, overleg met de opdrachtgever en de oplevering ziet Bouwgoed haar toezichthoudende taak (gedurende tien weken) kennelijk begrensd tot hooguit dertig uur. Zij zou dan minder dan drie uur per week op de bouw toezicht hoeven te houden. Voor een intensieve en gedetailleerde directievoering zoals overeengekomen, is dat onvoldoende. Dat Bouwgoed de totaalprijs voor haar werkzaamheden heeft beperkt tot € 3.500,- is het gevolg van haar eigen tariefstelling en inschatting van de hoeveelheid uren. Dit doet niet af aan de op haar rustende en door haar zelf geformuleerde contractuele verplichtingen.
6.9
In grief III loopt Bouwgoed weliswaar alle vijftien in het rapport Dekra (zie hiervoor onder 4.9) genoemde gebreken langs, ook die gebreken waarvan de rechtbank vergoeding heeft afgewezen. Zij verbindt daaraan in grief III echter niet de consequentie dat van haar niet meer mocht verwachten dan het door bepleite beperkte toezicht. Het hof staat in het kader van grief III uitsluitend stil bij die gebreken die in het principale appel nog onderdeel van de rechtsstrijd zijn, te weten:
in rapport Dekra onder 2 badkamerkraan (badmeubel links) € 450,-
in rapport Dekra onder 10 afwerking wand slaapkamer € 475,-
in rapport Dekra onder 11 lichtschakelaar overloop € 65,-
6.1
Voor deze drie posten heeft de rechtbank de vordering van [geïntimeerde] toegewezen. De drie genoemde gebreken waren uiterlijk kenbaar:
- de kraan in de badkamer zat zodanig verkeerd gemonteerd dat de roset niet goed aansloot;
- de wand van de slaapkamer was na het frezen van sleuven slecht afgewerkt;
- de lichtschakelaar op het overloop functioneerde niet.
Zelfs bij een beperkt toezicht had Bouwgoed deze gebreken kunnen en/of moeten waarnemen en daarop actie moeten nemen. Door dit na te laten is zij bij de uitvoering van haar contractuele taak tekort geschoten en schadeplichtig. De omvang van deze schadeposten heeft Bouwgoed verder in hoger beroep niet meer betwist. Grief III faalt. Zowel voor wat betreft het daarin bepleite criterium van (zeer) beperkt toezicht als voor wat betreft de ter illustratie genoemde gebreken.
6.11
Het is het hof niet duidelijk wat Bouwgoed met
grief IIbeoogt. Deze is gericht tegen rechtsoverweging 4.2. Daarin geeft de rechtbank een samenvatting van het standpunt van [geïntimeerde] . Bouwgoed geeft niet aan dat de volgens haar onjuiste weergave heeft geleid tot een onjuist oordeel van de rechtbank Haar grief II kan daarom niet tot vernietiging van het vonnis leiden en faalt daarom.
De gevorderde schadevergoeding (grieven IV, V en VI )
6.12
Grief IVis gebaseerd op dezelfde grond als grief III (zie 6.9 tot en met 6.11) en deelt daarmee in het lot van grief III zodat zij faalt.
6.13
In
grief Vherhaalt Bouwgoed zijn bij de rechtbank al naar voren gebrachte standpunt dat hij heeft aangeboden de gebreken in het werk te herstellen maar dat [geïntimeerde] dit heeft verhinderd. Bouwgoed meent daarom niet gehouden te zijn tot betaling van de door [geïntimeerde] gevorderde schadevergoeding.
6.14
Deze grief heeft betrekking op de schadeposten betreffende de badkamer (de ontbrekende aarding en problemen met het tegelwerk) waarvoor Bouwwerk op zich heeft erkend dat zij in haar taak is tekort geschoten. Volgens haar heeft [geïntimeerde] verhinderd dat herstel door een door Bouwwerk aangezochte aannemer en installatiebedrijf is hersteld. Daarom zou deze schadepost voor rekening van [geïntimeerde] moeten blijven. [geïntimeerde] heeft dit betwist. Uit de overgelegde emailcorrespondentie blijkt dat Bouwwerk geen onvoorwaardelijke opdrachten tot herstel aan derden had gegeven een voorwaarden had gesteld over het betalen van nota's. Dat het niet uitvoeren van de werkzaamheden door de door Bouwwerk aangezochte bedrijven aan haar schadeplichtigheid in de weg staat, verwerpt het hof. Grief V treft geen doel.
6.15
Grief VIlijkt betrekking te hebben op het totaalbedrag dat de rechtbank als schadevergoeding heeft toegewezen, te weten € 6.595,-. In de toelichting wordt echter duidelijk dat Bouwgoed het oog heeft op de overwegingen dat Bouwgoed vanaf
16 september 2020 in verzuim was, gevolgd door de stelling dat Bouwgoed de hoogte van de herstelkosten in het rapport van Dekra heeft betwist omdat dit gezien de daarin genoemde bedragen niet zou kloppen en dat de rechtbank dit verweer tegen de hoogte van de schadevergoeding niet heeft meegenomen in haar overwegingen maar ten onrechte het door Dekra begrote bedrag van € 12.980,- toegewezen, aldus nog steeds Bouwgoed.
6.16
Nog los van de omstandigheid dat de rechtbank slechts een deel van het totale door Dekra begrote bedrag (€ 12.980,-) heeft toegewezen, is het voor het hof volstrekt duister waartoe grief VI moet leiden en op grond waarvan. De grief voldoet daarmee niet aan het vereiste dat een appellant zijn bezwaren tegen het bestreden vonnis behoorlijk en begrijpelijk naar voren moet brengen en faalt om die reden.
Aanbod tot herstel van gebreken en waarschuwing voor extra kosten (grief VII)
6.17
Het debat dat partijen hebben gevoerd over
grief VIIvindt haar oorsprong in het betoog van Bouwgoed dat zij [geïntimeerde] heeft gewaarschuwd dat sprake zou zijn van meerwerk. Met meerwerk bedoelt Bouwgoed hier: hogere kosten voor geleverde materialen. Vervolgens verliezen partijen zich in een debat over meer- en minderwerk en daaruit voortvloeiende waarschuwingsplichten als was tussen hen sprake van een overeenkomst van aanneming van werk. Het hof merkt (nogmaals) op dat dit niet het geval is. Het staat het hof evenmin vrij daarvan in hoger beroep alsnog uit te gaan (als het hof dat oordeel al juist zou vinden).
6.18
Waar het hier om gaat is dat door Bouwgoed meer materiaal heeft geleverd dan verwacht en dat zij, op grond van haar overeenkomst met [geïntimeerde] , meent dat zij recht heeft op betaling van dat extra geleverde materiaal. Dat standpunt is lastig in te passen in een overeenkomst van opdracht. Betaling wordt hier immers gevorderd niet voor verrichte diensten maar voor geleverde zaken. Gesteld noch gebleken is dat Bouwgoed betaling vordert voor de dienst die daarin bestaat dat zij zaken ten behoeve van [geïntimeerde] extra materialen heeft doen leveren aan de aannemer.
6.19
Bouwgoed vordert daarmee betaling voor de aflevering van zaken wat duidt op koop. Dat die koop onderdeel is van een meeromvattende opdracht aan Bouwgoed doet daaraan niet af. In ieder geval is van “meerwerk” geen sprake en ook de discussie over een waarschuwingsverplichting krijgt daarmee een onbegrijpelijk karakter. Deze zou er immers op neer komen dat Bouwgoed, na de totstandkoming van de overeenkomst tussen partijen, [geïntimeerde] heeft gewaarschuwd dat zij voor haar materialen ging kopen waartegenover zonder dat [geïntimeerde] daarmee heeft ingestemd een betalingsverplichtingsverplichting voor [geïntimeerde] zou zijn ontstaan.
6.2
De conclusie is ook hier dat partijen met het aangesneden debat de contractuele verhouding waarin zij jegens elkaar staan miskennen. Het debat over het al dan niet bestaan van een waarschuwingsverplichting sluit niet aan op de beschreven contractuele tussen hen en is daarmee niet relevant voor het door het hof te geven oordeel. Grief VII faalt.
6.21
Grief VIIIziet op de reconventionele vordering van Bouwgoed waarin deze volledige betaling vordert van haar factuur van 22 maart 2019 (nummer B1903012), die zij voor het eerst in hoger beroep heeft overgelegd. De rechtbank heeft deze vordering slechts (ten dele) toegewezen tot een bedrag van € 1.160,37 te vermeerderen met rente.
6.22
Bouwgoed licht haar grief als volgt toe. De genoemde factuur heeft betrekking op de levering van dakramen, de cv-installatie en een laatste termijn gevelkozijn. Volgens Bouwgoed zijn de eerste twee posten als stelposten opgenomen in de begroting. De rechtbank heeft ten onrechte geen rekening gehouden met in “de aanneemsom” opgenomen stelposten.
6.23
Naast deze factuur heeft Bouwgoed, zo stelt zij, ook betaling van een factuur voor eenenzeventig uren “meerwerk” voor directievoering gevorderd. De rechtbank heeft ook deze reconventionele vordering afgewezen omdat Bouwgoed dit ‘meerwerk’ onvoldoende heeft onderbouwd. Bouwgoed vervolgt haar betoog door te specificeren voor welke onderdelen van de bouw zij meer uren aan directievoering heeft moeten besteden en dat zij conform de opdrachtbevestiging deze uren tegen een uurtarief van € 82,50 exclusief btw in rekening mocht brengen. Zij stelt recht te hebben op € 7.087,58 inclusief btw voor eenenzeventig extra uren en betoogt dat zij daarvoor niet hoefde te waarschuwen omdat tussen haar en [geïntimeerde] geen overeenkomst van aanneming van werk tot stand is gekomen.
6.24
Het hof is, anders dan Bouwgoed, van oordeel dat zij geen aanspraak kan maken op betaling van het ‘meerwerk’. De eigen stellingen van Bouwgoed volgend, vloeien de extra uren voort uit de uitvoering en voortgang van het werk door de aannemer. Op dat werk moest Bouwgoed frequent en gedetailleerd toezicht houden (zie hiervoor onder 6.7). Als daarbij blijkt dat, zoals Bouwgoed stelt, het aantal voor toezicht benodigde uren geen dertig (zie hiervoor onder 6.9) maar drie keer zoveel tijd nodig was, brengt de op Bouwgoed rustende verplichting van bewaking van de begroting gekoppeld aan de verplichting tot overleg met [geïntimeerde] mee dat Bouwgoed [geïntimeerde] had moeten waarschuwen. Het ontbreken van een wettelijke of uitdrukkelijke contractuele waarschuwingsverplichting doet daaraan niet af. [geïntimeerde] had dan kunnen beslissen of zij wilde dat Bouwgoed meer uren in het toezicht zou steken. De verwijzing naar 'meerwerk' in de opdrachtbevestiging alleen is, zonder deze waarschuwing een onvoldoende grondslag voor toewijzing van dit onderdeel van de vordering. In zoverre faalt grief VIII.
6.25
Wat overblijft is de factuur voor geleverde materialen. Deze factuur ziet op de kosten van de cv-ketel, waarbij Bouwgoed de facturen van de installateur Mulder voor levering en installatie van de ketel optelt (te samen € 3.256,94) daarop 10% winstopslag bijtelt, en het verschil met de stelpost van € 2.500,- bij [geïntimeerde] in rekening brengt.
6.26
Het hof stelt vast dat de stichtingskosten van 25 oktober 2018 voor de levering van de cv-ketel en de installatie daarvan een bedrag omvatten van € 3.329,- en niet van € 2.500,-. Dat Bouwgoed recht zou hebben op 10% winsttoeslag blijkt niet uit de overeenkomst. Als het hof de berekening zonder winsttoeslag maakt, resteert een bedrag van € 72,06 ten gunste van [geïntimeerde] .
6.27
Voor de Velux-dakramen was in de stichtingskosten van 25 oktober 2018 een stelpost van € 1.630,25 opgenomen. Volgens de factuur was met de ramen feitelijk een bedrag van € 1.397,50 gemoeid. Bouwgoed vordert dit bedrag, weer vermeerderd met een winstopslag, zonder verrekening van de stelpost. Het hof komt tot een bedrag ten gunste van [geïntimeerde] van € 232,75.
6.28
De laatste post betreft de laatste termijnnota gevelkozijnen tot een bedrag van € 3.551.30.
6.29
Dit is als zodanig niet door [geïntimeerde] weersproken, zodat dit bedrag toewijsbaar is, evenwel verminderd met de hiervoor door het hof vastgestelde bedragen van € 302,81 in totaal. Per saldo is [geïntimeerde] voor materialen een bedrag van € 3.248,49 verschuldigd, dat is € 2.088,12 meer dan het bedrag van € 1.160,37 dat de rechtbank ter zake heeft toegewezen.
6.3
Bij het overschrijden van de vaste overeengekomen prijs (of die nu aanneemsom of stichtingskosten wordt genoemd) is het aan de partij die meer vordert dan het overeengekomen “vaste bedrag” te onderbouwen dat en waarom zij recht heeft op betaling van het meerdere. Die onderbouwing mist in eerste aanleg maar ook in grief VIII. In zoverre faalt de grief.
De grieven 1 en 2 (lekkage van het dak en het niet verplaatsen van het lichtpunt)
6.31
De grieven 1 en 2 in het incidentele appel zien op de afwijzing door de rechtbank van de vergoeding met betrekking tot de posten 9 en 14 uit het Dekra rapport:
9. lekkage van het dak van de berging € 3.000,-
14. Lichtpunt in plafond woonkamer is niet gemonteerd € 975,-
6.32
In
grief 1gaat het om lekkage van het dak van de berging. Tussen partijen staat niet ter discussie dat het dak van de berging heeft gelekt na de uitvoering van de verbouwing. Om vergoeding van de reparatiekosten van het dak te kunnen vorderen, zal [geïntimeerde] echter ten eerste feiten en omstandigheden moeten stellen waaruit volgt dat die lekkage het gevolg is van werkzaamheden uitgevoerd door de aannemer en/of derden waarop Bouwgoed toezicht moest houden. Ten tweede zal [geïntimeerde] feiten en omstandigheden moeten stellen waaruit voortvloeit dat dit gebrek in het uitgevoerde werk door Bouwgoed had moeten worden geconstateerd bij haar toezicht. De enkele omstandigheid dat een al vele jaren bestaand dak is gaan lekken en dat het optreden van die lekkage is geconstateerd na de verbouwing is daartoe onvoldoende.
6.33
In eerste aanleg is de vordering tot schadevergoeding afgewezen omdat de aannemer in het geheel geen werkzaamheden aan het dak zou hebben uitgevoerd. In hoger beroep is dat in zoverre genuanceerd dat er wel werkzaamheden zijn uitgevoerd aan het dak maar dat deze hebben plaatsgevonden aan een ander deel van het dak dan waar de lekkage is geconstateerd.
De overgelegde deskundigenrapportages komen niet veel verder dan dat sprake is van lekkage maar dat de oorzaak daarvan niet is vast te stellen. Die onderbouwing is onvoldoende zodat de vordering niet kan worden toegewezen. Grief 1 faalt.
6.34
In
grief 2klaagt [geïntimeerde] dat het totale bedrag van de herstelkosten is vastgesteld op € 6.595,-. Uit de toelichting volgt echter dat [geïntimeerde] bedoelt te klagen over de omstandigheid dat geen rekening is gehouden met een bedrag van € 975,- voor het niet aanbrengen van een tweede lichtpunt (bedoeld zal zijn centraaldoos) in het plafond van de woonkamer. Nauwkeuriger geformuleerd dat dit tweede punt in het plafond van de woonkamer niet is verplaatst naar de door [geïntimeerde] gewenste plaats in dat plafond.
6.35
De discussie tussen partijen spitst zich erop toe dat volgens [geïntimeerde] opdracht is gegeven tot het verplaatsen van twee lichtpunten in het plafond en dat er slechts één lichtpunt in het plafond is verplaatst. In de onderbouwing van die vordering wreekt zich opnieuw het hybride karakter van de afspraken tussen partijen. [geïntimeerde] stelt immers dat aan Bouwgoed opdracht was gegeven tot het verplaatsen van de twee lichtpunten en dat Bouwgoed dit heeft nagelaten. Zoals uit het vorenstaande volgt is die onderbouwing ondeugdelijk. Immers niet Bouwgoed maar de aannemer voerde het werk uit. Door die aannemer kan worden nagelaten een (nadere) opdracht uit te voeren. Bouwgoed zou hooguit hebben kunnen nalaten daarop voldoende toezicht te houden. Op die manier onderbouwt [geïntimeerde] haar betoog echter niet.
6.36
Bouwgoed betoogt dat het verplaatsen van het tweede lichtpunt niet tot de opdracht behoorde. Daartoe verwijst zij naar de begroting en de daarin opgenomen posten. Het hof overweegt het volgende.
6.37
Op zich weerspreekt [geïntimeerde] niet dat het verplaatsen van het omstreden lichtpunt niet is opgenomen in de aanvankelijke begroting. Anders gezegd, dat daartoe aanvankelijk geen opdracht was gegeven. [geïntimeerde] stelt echter dat bij e-mail van 4 november 2018 dat zij die opdracht alsnog heeft gegeven. Dat wil dus zeggen nadat op 22 oktober 2018 de opdrachtbevestiging tot stand kwam. De stellingen van [geïntimeerde] volgend heeft zij daarmee het oog op een nadere opdracht zodat dit in die zin (in de verhouding van [geïntimeerde] tegenover de aannemer) ook zou leiden tot meerwerk.
6.38
Dat die opdracht na het tot stand komen na 22 oktober 2018 is gegeven volgt ook uit de letterlijke tekst van de e-mail van 4 november 2018 die door [geïntimeerde] is gericht aan de heer [appellant2] Van Bouwgoed. Die tekst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Ik heb vandaag weer rondgekeken en bepaald waar ik lichtpunten wil laten plaatsen. Bijgaand de plattegrond met daarin aangegeven wat het is geworden. Hopelijk is het duidelijk. Ik heb wat weggelakt in de woonkamer omdat de haard volgens mij uiteindelijk op een Iets andere plek zit dan oorspronkelijk door de architect was bedacht.Het lichtpunt is bedoeld in het midden voor de haard.Ik zag het TV punt al voorbereid zitten maar dit zou van mij iets lager mogen als dat nog kan.”
6.39
Anders dan [geïntimeerde] lijkt te betogen behoorde het verplaatsen van het lichtpunt niet tot de op 22 oktober 2018 overeenkomen opdracht maar is daartoe achter op
4 november 2018 aanvullend opdracht gegeven en dan nog aan Bouwgoed. Onduidelijk is of het niet verplaatsen van het lichtpunt is veroorzaakt doordat Bouwgoed dit niet heeft doorgegeven aan de aannemer en waarom zij daartoe gehouden was. Duidelijk is wel dat niet Bouwgoed zelf dat lichtpunt moest aanbrengen. [geïntimeerde] laat ook na feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan Bouwgoed had moeten constateren dat de aannemer de hier bedoelde verplaatsing van het lichtpunt niet heeft uitgevoerd. Duidelijk is wel dat de VEH in haar rapport van oplevering met geen woord rept over het ten onrechte niet verplaatsen van een centraaldoos en dat [geïntimeerde] daarvan op dat moment geen punt heeft gemaakt. Ten slotte heeft [geïntimeerde] onvoldoende aandacht besteed aan de vraag waarom zij uitvoering van achteraf gegeven opdrachten kan vorderen zonder nadere betaling.
6.4
Gezien het vorenstaande is de vordering van [geïntimeerde] voor wat betreft het verplaatsen van het tweede lichtpunt, volstrekt onvoldoende onderbouwd. Grief 2 faalt.
6.41
Wat resteert zijn de
grieven XI, X en XIin het principale appel. Deze grieven missen naast de hiervoor besproken grieven in het principale appel zelfstandige betekenis en falen om die reden.

7.Slotsom

7.1
Grief I in het principale appel is terecht voorgedragen maar leidt niet tot een andere beslissing. Grief VIII slaagt ten dele, zodat het hof € 2.088,12 meer zal toewijzen dan de rechtbank heeft gedaan voor de geleverde extra materialen. Alle overige grieven in het principale en in het incidentele appel falen. Het hof zal het bestreden vonnis deels vernietigen en voor het overige bekrachtigen en Bouwgoed veroordelen in de proceskosten in het principaal appel en [geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel appel. Beiden als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij.
7.2
De proceskosten in het principaal appel gevallen aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op € 783,- voor griffierecht en € 3.062,- voor kosten advocaat (2 punt; tarief II (€ 1.531,--). De proceskosten in het incidenteel appel voor zover gevallen aan de zijde van Bouwgoed begroot het hof op € 836,- voor kosten advocaat (0,5 x 2 punt; tarief I (€ 836,-).

8.De beslissing

Het hof rechtdoende in hoger beroep:
8.1
vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel (zittingsplaats Zwolle) van
22 december 2021 tussen partijen gewezen onder nummer C/08/263688 maar uitsluitend voor zover daarin in het dictum onder 6.7 een bedrag van € 1.160,37 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 april 2019 is toegewezen;
8.2
uitsluitend in zoverre opnieuw rechtdoende: veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan Bouwgoed van € 3.248,49, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 6 april 2019 tot aan de dag van de volledige betaling;
8.3
bekrachtigt dat vonnis voor het overige;
8.4
veroordeelt Bouwgoed tot betaling van de proceskosten in het principaal appel gevallen aan de zijde [geïntimeerde] en begroot op € 783,- voor griffierecht en € 3.062,- voor kosten advocaat;
8.5
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de proceskosten in het incidentele hoger beroep gevallen aan de zijde van Bouwgoed en begroot op € 836,- voor kosten advocaat;
8.6
verklaart dit arrest voor wat betreft veroordelingen in de proceskosten in zowel het principaal als incidenteel appel uitvoerbaar bij voorraad;
8.7
wijst af wat meer en verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. G. van Rijssen, J.H. Kuiper en M.M.A. Wind en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
15 augustus 2023.