ECLI:NL:GHARL:2023:6891

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
200.326.470
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging wijziging zorgregeling op verzoek gecertificeerde instelling, 1:265g BW

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de zorgregeling voor een minderjarige, die onder toezicht staat van een gecertificeerde instelling. De moeder van de minderjarige, die alleen het gezag heeft na het overlijden van de vader, was in hoger beroep gegaan tegen eerdere beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland. De kinderrechter had op 3 februari 2023 de zorgregeling gewijzigd, waardoor de moeder de minderjarige nog maar eenmaal in de acht weken gedurende anderhalf uur kon zien, met begeleiding. De moeder verzocht het hof om de zorgregeling uit te breiden, zodat de minderjarige meer contact met haar zou hebben.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de moeder en haar advocaat aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling en de raad voor de kinderbescherming. De moeder voerde aan dat de huidige regeling een ontzegging van de omgang was en dat het contact met de minderjarige minimaal was. De gecertificeerde instelling en de raad adviseerden om de huidige regeling te handhaven, omdat deze in het belang van de minderjarige zou zijn. Het hof heeft de argumenten van de moeder en de betrokken instanties zorgvuldig gewogen.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de bestreden beschikking van de kinderrechter, die de zorgregeling had vastgesteld, bekrachtigd moest worden. Het hof concludeerde dat de huidige regeling het beste was voor de ontwikkeling van de minderjarige, die behoefte had aan een stabiele en veilige omgeving. De moeder werd niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen de beschikking die de omgangsregeling met haar halfzus betrof. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de minderjarige en de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van alle betrokkenen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.326.470 en 200.326.491
(zaaknummers rechtbank Gelderland 413187 en 411114)
beschikking van 15 augustus 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.X.C. Peters te Woudenberg,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in het hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de gezinshuisouders],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de gezinshuisouders.
Als informant is aangemerkt:
[naam1],
wonende te [woonplaats3] ,
verder te noemen: [naam1] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de twee afzonderlijke beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem (hierna ook: de kinderrechter), van 3 februari 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 2 mei 2023;
  • het verweerschrift met producties;
  • een e-mailbericht van [naam1] van 1 juni 2023 en
  • twee brieven namens de moeder van 3 juli 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 juli 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder en haar advocaat;
  • twee vertegenwoordigers namens de GI en
  • een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
De gezinshuisouders en [naam1] waren niet aanwezig.
De advocaat van de moeder heeft spreekaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
De moeder en [de vader] (verder te noemen: de vader) zijn de ouders van [de minderjarige] ( [de minderjarige] ), geboren [in] 2012 in [plaats1] . Sinds het overlijden van de vader [in] 2021 heeft de moeder alleen het gezag over [de minderjarige] .
3.2
[naam1] is de halfzus (van moederszijde) van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft zes halfbroers en zussen van moederszijde (allen meerderjarig) en drie halfzussen van vaderszijde (ook allen meerderjarig). Met [naam1] en halfzus [naam2] (van vaderszijde) heeft [de minderjarige] nog contact.
3.3
Bij beschikking van 6 januari 2020 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 6 januari 2021. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 6 januari 2024.
3.4
Bij beschikking van 8 februari 2021 heeft de kinderrechter de GI een (spoed)machtiging verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. Deze maatregel is nadien steeds verlengd, voor het laatst tot 6 januari 2024.
3.5
Bij beschikking van 22 december 2021 heeft de kinderrechter als verdeling van zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling) vastgesteld dat [de minderjarige] maximaal eenmaal per vier weken 24 uur aaneengesloten bij de moeder verblijft en daarnaast dat vakanties en eventuele uitbreiding worden bepaald door en (zo begrijpt het hof) in overleg met de GI. Dit hof heeft die beschikking bekrachtigd op 19 mei 2022.
3.6
Vanaf 16 februari 2021 heeft [de minderjarige] in een crisispleeggezin van [naam3] gewoond. Sinds januari 2022 woont [de minderjarige] bij de gezinshuisouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 3 februari 2023 (zaaknummer 413187) heeft de kinderrechter de beschikking van 22 december 2021 gewijzigd en als zorgregeling vastgesteld dat [de minderjarige] de moeder eenmaal in de acht weken ziet, gedurende anderhalf uur en met begeleiding.
4.2
Bij de bestreden beschikking van 3 februari 2023 (zaaknummer 411114) heeft de kinderrechter een omgangsregeling tussen [naam1] en [de minderjarige] vastgesteld. Daarnaast heeft de kinderrechter in deze beschikking overwogen dat in een afzonderlijke beschikking is ingegaan op de verzoeken van de moeder die betrekking hebben op de zorgregeling tussen haar en [de minderjarige] , en verwijst daarvoor naar de andere bestreden beschikking (zaaknummer 413187).
4.3
De moeder is het niet eens met de bestreden beschikkingen. Zij is daarom in hoger beroep gegaan.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikkingen te vernietigen en de verzoeken van de GI af te wijzen en haar verzoeken toe te wijzen en:
A.
primair: de beschikking van 22 december 2021 te wijzigen en te bepalen dat de zorgregeling wordt uitgebreid in die zin dat [de minderjarige] gedurende een weekend in de veertien dagen vanaf vrijdag 17 uur tot zondag 17 uur bij haar verblijft, alsmede dat zij gedurende drie bijzondere schoolmomenten per jaar zoals vieringen, voorstellingen of kijkmiddag aanwezig kan zijn, althans de zorgregeling uit te breiden op een wijze die het hof juist acht;
subsidiair: ingeval het hof het primaire verzoek afwijst en/of oordeelt dat eerst nader onderzoek moet plaatsvinden, te bepalen dat (zolang dat onderzoek loopt) de zorgregeling, zoals vastgelegd in de beschikking van 22 december 2021, inhoudende eenmaal 24 uur per 4 weken, van kracht blijft;
primair: te bepalen dat [de minderjarige] gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen bij haar zal verblijven, althans een vakantieregeling vast te stellen die het hof juist acht;
subsidiair: te bepalen dat [de minderjarige] gedurende één week in de kerstvakantie, daaronder begrepen tenminste één kerstdag, twee weken in de zomervakantie en één week in de meivakantie en tenminste vijf aanvullende dagen (daaronder begrepen Moederdag en haar verjaardag) bij haar zal verblijven, althans aanvullende dagen in de vakantie en overige dagen als het hof juist acht;
te bepalen dat [de minderjarige] in de gelegenheid wordt gesteld te worden gehoord door het hof over de verzoeken onder A en B en dat de raad onderzoek dient te doen ter zake de verzoeken onder A en B;
te bepalen dat de GI de vastgestelde zorgregeling in overleg kan uitbreiden.
4.4
Tijdens de mondelinge behandeling is namens de moeder bevestigd dat het hoger beroep van de moeder geen betrekking heeft op de door de kinderrechter vastgestelde omgangsregeling tussen [de minderjarige] en [naam1] (zaaknummer rechtbank 411114 ), maar wel op de motivering van die beschikking, omdat de kinderrechter het zelfstandige verzoek van de moeder in die procedure (tot het vaststellen van een contactregeling tussen haar en [de minderjarige] ) daarin niet heeft besproken maar uitsluitend heeft verwezen naar de andere beschikking (zaaknummer rechtbank 413187).
4.5
De GI voert verweer en vraagt het hof beide bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In het eerste lid van artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een zorg- of omgangsregeling kan vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Op grond van artikel 1:265g lid 2 BW kan de kinderrechter de in het eerste lid genoemde beslissing wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2
Het staat niet ter discussie dat zich na de beschikking van 22 december 2021 een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan, zodat het hof de zorgregeling opnieuw zal beoordelen.
5.3
De moeder heeft zich in hoger beroep - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat de huidige zorgregeling eigenlijk een ontzegging van de omgang is, want het contact tussen haar en [de minderjarige] is zo minimaal geworden dat niet meer kan worden gesproken van een daadwerkelijke ‘regeling’. De moeder is van mening dat vastgesteld moet worden of is voldaan aan (één van) de ontzeggingsgronden van artikel 1:377a BW. Zij vindt dat dit niet het geval is.
Het belang van [de minderjarige] verzet zich bovendien niet tegen uitbreiding van het contact met haar, want hij heeft veel plezier als zij contact hebben, aldus de moeder. In ieder geval is er volgens de moeder geen reden om de zorgregeling van haar met [de minderjarige] niet uit te breiden.
De GI heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5.4
De raad adviseert het verzoek van de moeder tot uitbreiding van het contact, af te wijzen. De regie over een eventuele uitbreiding in de toekomst ligt bij de hulpverlening en moet niet worden vastgelegd in een beschikking, aldus de raad.
5.5
Het hof is met de kinderrechter, de GI en de raad van oordeel dat de bij de bestreden beschikking (zaaknummer 413187) vastgestelde frequentie en duur van de zorgregeling op dit moment het meest in het belang van [de minderjarige] lijken te zijn. Het hof verwijst daarvoor naar de motivering van de kinderrechter in de bestreden beschikking (zaaknummer 413187) en neemt deze motivering na eigen onderzoek over.
In het bijzonder heeft de kinderrechter overwogen dat [de minderjarige] , gelet op zijn verleden en eigen problematiek, behoefte heeft aan een stabiele, voorspelbare en veilige leefomgeving waar hij in rust tot ontwikkeling kan komen. Het risico is volgens de kinderrechter te groot dat de opvoedsituatie in het gezinshuis, waar [de minderjarige] langzaamaan zijn draai weet te vinden,
door een (opgelegde) uitgebreidere omgangsregeling en de daarmee gepaard gaande
spanningen wordt verstoord, maar dat dit in de toekomst wel kan veranderen.
De behandeling die [de minderjarige] bij [naam4] volgt, kan wellicht uitwijzen of hiervoor op den duur mogelijkheden zijn. Daarbij kan met begeleide omgang zicht komen op het gedrag van
[de minderjarige] . Mede omdat niet duidelijk is waarom [de minderjarige] geen contact meer wil met zijn
moeder vindt de kinderrechter van belang dat de omgang wordt gemonitord.
De kinderrechter benoemt dat de moeder in samenwerking met de GI kan bezien wat het beste is voor [de minderjarige] . Tot slot overweegt de kinderrechter dat hij het belang van [de minderjarige] bij rust in zijn situatie zwaar laat meewegen.
Het hof voegt aan de overweging van de kinderrechter nog het volgende toe.
5.6
Het hof ziet in wat de moeder heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van het advies van [naam3] over de frequentie en duur van de zorgregeling (pleegzorg) aan de hand van de CHOP-list van december 2022. De wens van de moeder om het contact uit te breiden is begrijpelijk, maar de GI heeft voldoende onderbouwd dat een uitbreiding van het contact, in ieder geval op dit moment, niet in het belang van [de minderjarige] is.
Volgens de GI trok [de minderjarige] zich vaak letterlijk terug vóór en na de frequentere contactmomenten zoals die in de vorige zorgregeling waren vastgesteld. Hij deed een capuchon op, deed zijn haar voor zijn ogen en was stil en bozig, terwijl [de minderjarige] tijdens de huidige regeling een positieve ontwikkeling laat zien en hij rondom de contactmomenten redelijk zichzelf blijft. Zowel de GI als de raad ziet dat [de minderjarige] het erg lastig vindt om uit te komen voor zijn gevoelens en mening.
Het maakt het, zo heeft de GI toegelicht tijdens de zitting, verwarrend dat [de minderjarige] bij de moeder andere signalen afgeeft over de omgang dan bij de GI. Dit heeft de GI besproken met [de minderjarige] en volgens de GI erkent [de minderjarige] dit, maar lukt het hem niet om bij de moeder zijn wensen uit te spreken. Dat dit voor [de minderjarige] moeilijk is blijkt ook uit het raadsrapport van 27 maart 2023 dat is opgemaakt naar aanleiding van het onderzoek naar het gezag over [de minderjarige] en waarin staat dat [de minderjarige] op dit moment klem raakt tussen zijn eigen wensen en belangen en die van zijn moeder. [de minderjarige] lijkt voortdurend met zijn moeder bezig en hierdoor komt hij onvoldoende toe aan zijn eigen emoties en gevoelens.
5.7
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de moeder dat het hof moet toetsen of is voldaan aan (één van) de ontzeggingsgronden als bedoeld in artikel 1:377a lid 3 BW. De moeder en [de minderjarige] hebben omgang met elkaar en zij hebben daarnaast ook via WhatsApp contact. De GI heeft ook niet verzocht het contact met [de minderjarige] aan de moeder te ontzeggen,. Bovendien heeft het hof er vertrouwen in dat de GI, wanneer de mogelijkheid om over te gaan tot uitbreiding van de duur of frequentie van de contacten zich voordoet, zij daarvoor zal zorgen.
5.8
In de bestreden beschikking (zaaknummer 411114) heeft de kinderrechter een (maandelijkse) omgangsregeling vastgesteld tussen [de minderjarige] en zijn halfzus [naam1] . De moeder is het met die beslissing eens, terwijl haar zelfstandige verzoeken niet zijn afgewezen in die beschikking. Dat maakt dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen die beschikking.
Bijzondere curator, raadsonderzoek en kindgesprek
5.9
De rechter kan op grond van artikel 1:250 BW een bijzondere curator benoemen wanneer de belangen van een kind in strijd zijn met de belangen van de met het gezag belaste ouder. Het hof zal het verzoek van de moeder – dat zij heeft gedaan tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – om een bijzondere curator voor [de minderjarige] te benoemen, afwijzen. Het hof heeft op 19 mei 2022 in de procedure over de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] overwogen dat er geen belangenstrijd bestaat tussen de moeder en [de minderjarige] , maar dat vooral sprake lijkt te zijn van verschil van mening tussen de moeder en de GI en dat er geen bijzondere feiten en omstandigheden zijn die benoeming van een bijzondere curator voor [de minderjarige] noodzakelijk maken. Dat is in deze procedure niet anders, althans dat is niet gesteld en evenmin gebleken.
5.1
Het hof acht zich, zoals uit het voorgaande blijkt, op grond van de stukken en de mondelinge behandeling van de zaak, voldoende voorgelicht om een beslissing over de verzoeken in hoger beroep te kunnen nemen en ziet geen noodzaak om in deze procedure een raadsonderzoek te gelasten. Gelet op de leeftijd van [de minderjarige] (elf jaar) ziet het hof ook geen aanleiding hem uit te nodigen voor een kindgesprek. Daarbij komt dat het voor het hof duidelijk is dat [de minderjarige] kampt met loyaliteitsproblematiek. Zoals de raad op de zitting heeft uitgelegd, maakt dit dat [de minderjarige] dubbele signalen uitzendt, en is het volgens de raad duidelijk dat [de minderjarige] zich niet wil uitspreken. Het hof wil daarom [de minderjarige] niet belasten met een uitnodiging voor een kindgesprek. Het hof zal de verzoeken van de moeder daartoe dan ook afwijzen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt het hoger beroep. Het hof zal de bestreden beschikking (zaaknummer 413187) bekrachtigen. Voor zover het hoger beroep van de moeder ziet op de bestreden beschikking (zaaknummer 411114) zal het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 3 februari 2023 (zaaknummer rechtbank 413187);
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in het hoger beroep in de procedure onder nummer 200.326.491 (zaaknummer rechtbank 411114);
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, J.B. de Groot en H. Phaff en is op 15 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.