ECLI:NL:GHARL:2023:6883

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
200.327.326
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing incidentele vordering tot gedeeltelijke schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad in een civiele zaak betreffende vernietiging van beeldmateriaal

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een mondeling vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, dat op 21 april 2023 is uitgesproken. De voorzieningenrechter heeft [appellante] veroordeeld tot de vernietiging van beeldmateriaal van [geïntimeerde], een ex-partner van haar echtgenoot, en heeft een verbod opgelegd om dit beeldmateriaal te verspreiden. [appellante] heeft in hoger beroep een incidentele vordering ingediend tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis, specifiek gericht op het onderdeel dat haar verplicht om het beeldmateriaal te vernietigen.

Het hof heeft de vordering van [appellante] tot schorsing toegewezen. Het hof overweegt dat de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis in principe geldt, maar dat het hof kan besluiten tot schorsing als het belang van de veroordeelde partij zwaarder weegt dan dat van de wederpartij. In dit geval heeft [appellante] aangevoerd dat zij niet over het beeldmateriaal beschikt en dus niet kan voldoen aan de veroordeling tot vernietiging. Dit zou haar in ernstige problemen kunnen brengen, aangezien zij anders een dwangsom van maximaal € 5.000,- zou moeten betalen.

Het hof heeft vastgesteld dat het belang van [geïntimeerde] bij de tenuitvoerlegging van het vonnis, met name het voorkomen van de verspreiding van het beeldmateriaal, voldoende gewaarborgd blijft door de andere onderdelen van het vonnis, zoals het verbod op verspreiding en het contactverbod. Daarom heeft het hof geoordeeld dat het belang van [appellante] in deze fase zwaarder weegt, wat heeft geleid tot de beslissing om de schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis toe te wijzen voor zover het betreft de vernietiging van het beeldmateriaal. De beslissing over de proceskosten in het incident is aangehouden tot de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.327.326
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 417155
arrest van 15 augustus 2023
in het incident in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld en een eis in het incident
en bij de rechtbank optrad als gedaagde partij en een eigen vordering heeft ingesteld
hierna: [appellante]
advocaat: mr. R.S.F. ten Kortenaar
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
die verweer heeft gevoerd in het incident
en bij de rechtbank optrad als eisende partij
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. K.J.M. Slangen

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het mondelinge vonnis in kort geding dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 21 april 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met daarin een incidentele vordering van [appellante] tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de voorzieningenrechter op grond van artikel 351 Rv;
  • de memorie van antwoord in het incident van [geïntimeerde] .

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellante] is de echtgenote van [de man] . [geïntimeerde] is de ex-partner van [de man] . [de man] beschikte over foto’s en video’s van seksuele handelingen en/of naaktheid van [geïntimeerde] (hierna: het beeldmateriaal). Volgens [geïntimeerde] is [appellante] over dat beeldmateriaal komen te beschikken. Tussen [appellante] en (de familie van) [geïntimeerde] hebben diverse (online) confrontaties plaatsgevonden, waarbij [appellante] volgens [geïntimeerde] heeft gedreigd het beeldmateriaal te verspreiden en openbaar te maken. [appellante] ontkent dat zij over enig beeldmateriaal van [geïntimeerde] beschikt en stelt dat juist zij en haar echtgenoot door [geïntimeerde] worden lastiggevallen.
2.2.
[geïntimeerde] heeft bij de voorzieningenrechter onder meer gevorderd dat [appellante] wordt veroordeeld tot (1) vernietiging van het beeldmateriaal, (2) een verbod om het beeldmateriaal te verspreiden en (3) een contactverbod ten aanzien van [geïntimeerde] , telkens op straffe van verbeurte van een dwangsom. [appellante] heeft op haar beurt ook een contactverbod gevorderd. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen (conventie) en de vordering van [appellante] afgewezen (reconventie), heeft [appellante] in de proceskosten veroordeeld en heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.3.
In dit incident vordert [appellante] schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van de voorzieningenrechter van 21 april 2023.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Hoewel de vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van [appellante] formeel ziet op schorsing van de uitvoerbaarheid van het gehele vonnis, blijkt uit de onderbouwing dat de vordering slechts betrekking heeft op het eerste onderdeel van het vonnis, namelijk dat [appellante] het beeldmateriaal moet vernietigen op straffe van een dwangsom van maximaal € 5.000,-. Gelet hierop behoeven de onderdelen met betrekking tot het verspreidingsverbod en het contactverbod geen bespreking. Het hof zal de incidentele vordering van [appellante] toewijzen. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot die beslissing is gekomen.
Juridisch kader
3.2.
Wanneer een veroordeling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, is deze uitvoerbaar, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij bij uitvoering van het vonnis. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van het vonnis van de voorzieningenrechter. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Nu de voorzieningenrechter geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarheid bij voorraad, zal het hof de belangen van partijen afwegen. Als blijkt dat de beslissing van de voorzieningenrechter op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden. [1]
De belangenafweging valt in het voordeel uit van [appellante]
3.3.
[appellante] heeft aangevoerd dat zij belang heeft bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis. Zij heeft gesteld dat zij niet aan het vonnis van de voorzieningenrechter kan voldoen, doordat zij geen beeldmateriaal kan vernietigen waarover zij niet beschikt en dat zij om die reden evenmin kan bewijzen hoe zij het beeldmateriaal heeft verwijderd. Volgens haar zal dat ertoe leiden dat zij de door de voorzieningenrechter opgelegde (maximale) dwangsom aan [geïntimeerde] dient te betalen. Zij stelt dat dit haar in zeer forse problemen zal brengen.
Tegenover het belang van [appellante] staat het belang van [geïntimeerde] dat erin is gelegen dat er snel een einde komt aan de dreiging dat precair beeldmateriaal van haar openbaar wordt gemaakt of anderszins wordt verspreid door [appellante] . Bovendien heeft [geïntimeerde] er belang bij dat de situatie niet verder escaleert.
Nu de uitvoerbaarheid bij voorraad van het tweede en derde onderdeel van het vonnis van de voorzieningenrechter (het verspreidingsverbod en het contactverbod) in stand blijft, met de daaraan verbonden dwangsom, is het belang dat [geïntimeerde] heeft bij de tenuitvoerlegging van het eerste onderdeel (vernietiging van het beeldmateriaal) naar het oordeel van het hof minder urgent. Met dat tweede en derde onderdeel worden de hiervoor geschetste belangen van [geïntimeerde] voldoende gewaarborgd, zodat het gestelde belang van [appellante] in dit geval in deze fase zwaarder weegt. Uit de incidentele vordering is daarbij duidelijk dat tussen partijen ook in hoger beroep in geschil is of [appellante] (nog) over beeldmateriaal beschikt, wat van belang is voor de vraag of [appellante] heeft voldaan aan dit onderdeel van het vonnis. In dit incident kan deze kwestie niet worden uitgemaakt en evenmin kan op de uitkomst van die discussie in hoger beroep vooruit worden gelopen. Dat betekent dat bij de huidige stand van zaken de kans bestaat dat [appellante] , zoals zij stelt, daadwerkelijk niet (meer) over (al het) beeldmateriaal beschikt en dus niet (geheel) aan het vonnis in kort geding kan voldoen, terwijl zij dan toch al de dwangsom (van maximaal € 5.000,-) verschuldigd raakt. Daarmee zou aan het doel van de dwangsom als prikkel tot vernietiging van het beeldmateriaal voorbijgegaan worden. Ook dit weegt mee voor het hof voor de schorsing van het eerste onderdeel van het vonnis.
3.4.
Gelet op het voorgaande wordt het verzoek van [appellante] voor een mondelinge behandeling in dit incident, bij gebrek aan belang aan de zijde van [appellante] , afgewezen.
3.5.
Het hof zal gelet op het voorgaande de schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 21 april 2023 toewijzen voor zover het de vernietiging van het beeldmateriaal betreft.
3.6.
Het oordeel over de proceskosten in het incident zal worden aangehouden totdat in de hoofdzaak kan worden beslist. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
4.1.
schorst de tenuitvoerlegging bij voorraad van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 april 2023, voor zover dat betrekking heeft op de veroordeling in conventie onder 2.1 van het vonnis;
4.2.
houdt de beslissing omtrent de proceskosten in het incident aan totdat in de hoofdzaak zal worden beslist;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
4.3.
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
4.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Stoutjesdijk, K. Mans en G.R. den Dekker en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2023. Bij afwezigheid van de voorzitter is dit arrest ondertekend door de rolraadsheer.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.